Uitspraak
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
12 juli 2022 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Zitting
12 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
Beslissing
Inleiding
30 juni 2020. Op 16 april 2021 is tussen eiser en de heffingsambtenaar een fiscaal compromis gesloten over onder andere de vast te stellen WOZ-waarde naar aanleiding waarvan eiser op 21 april 2021 zijn beroep heeft ingetrokken. De WOZ-waarde is daarmee per die datum onherroepelijk komen vast te staan. Op grond van artikel 21, aanhef en onder d, in samenhang met artikel 131 van de Waterschapswet is de termijn waarop op de aanslag watersysteemheffing gebouwd moest worden beslist per die datum pas aangevangen. Eiser heeft de heffingsambtenaar bij brief van 15 januari 2021 – door de heffingsambtenaar ontvangen op 20 januari 2021 – in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanslag watersysteemheffing gebouwd.Dat was dus drie maanden te vroeg en daarmee prematuur. Vanwege de premature indiening van de ingebrekestelling kan eiser geen aanspraak maken op een dwangsom. Dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 18a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in een dergelijk geval (ook) bevoegd is om tot een vermindering van die aanslag over te gaan, doet daaraan – anders dan eiser aanvoert – niet af.