ECLI:NL:RBOBR:2022:3015
Rechtbank Oost-Brabant
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de toepassing van de meerderheidsregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in Eindhoven. Eiser, eigenaar van de woning, had beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarde van € 660.000, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet WOZ. De waarde was vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020 en gold voor het kalenderjaar 2021. Eiser had de woning eerder gekocht voor € 693.000 en stelde dat de waarde te hoog was, waarbij hij een waarde van € 580.000 bepleitte.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder een beroep op de meerderheidsregel, die inhoudt dat de waarde van de woning vergeleken moet worden met identieke woningen. Eiser verwees naar vijftien woningen in de buurt, maar de rechtbank oordeelde dat deze woningen niet identiek waren en dat de verschillen in kenmerken niet verwaarloosbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning terecht had vastgesteld op € 660.000, en dat het beroep van eiser ongegrond was.
De rechtbank wees ook het verzoek van eiser om een proceskostenveroordeling af, en de rechter benadrukte dat partijen het recht hebben om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal. De uitspraak werd gedaan door mr. A.F. Vink, in aanwezigheid van griffier mr. I.M.C. van Og, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.