ECLI:NL:RBOBR:2022:348

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
8916179 CV EXPL 20-6552
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en ontbinding huurovereenkomst op basis van Opiumwet

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is de gemeente Oss als eiseres opgetreden tegen twee gedaagden in een huurgeschil. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst op basis van artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, in het kader van de Opiumwet. De gemeente Oss stelt dat er in het gehuurde in strijd met de Opiumwet is gehandeld, wat aanleiding geeft tot ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis van 29 juli 2021, overwogen dat voor ontbinding niet alleen een sluiting door de burgemeester vereist is, maar ook dat er daadwerkelijk in strijd met de Opiumwet is gehandeld in het gehuurde. De gemeente Oss heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een bouwvergunning en strafvonnissen, om aan te tonen dat de schuur die door de gedaagden wordt gebruikt, tot het gehuurde behoort en dat daar mogelijk drugshandel heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft de gemeente Oss in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat vanuit de schuur, de woonwagen of het voorzieningengebouwtje drugshandel heeft plaatsgevonden. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de gemeente Oss moet zich op een rolzitting schriftelijk uitlaten over hoe zij het bewijs wil leveren.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Zaaknummer: 8916179 / CV EXPL 20-6552
Vonnis van 3 februari 2022
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
gemeente Oss,
gevestigd te Oss,
eiseres.
gemachtigde: mr. F. Sepmeijer
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,,
gedaagden,
gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma.
Partijen worden hierna genoemd “de gemeente Oss” en “ [gedaagden] ”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
het tussenvonnis van 29 juli 2021 en de daarin genoemde stukken;
de akte na tussenvonnis van de gemeente Oss van 23 september 2021 met producties 17 tot en met 20;
de brief van mr. Jaasma met een bijlage van 28 september 2021;
e antwoordakte van de gemeente Oss van 4 november 2021.
1.2.
Tot slot is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat is beslist en is overwogen in het vonnis van 29 juli 2021. Ten aanzien van de primaire vordering van de gemeente Oss wordt nog het volgende wordt overwogen.
Anders dan de gemeente Oss kennelijk meent, is voor een ontbinding op de voet van art. 7:231 lid 2 BW vereist dat (naast een sluiting door de burgemeester van het gehuurde op grond van artikel 13b Opiumwet) in het gehuurde in strijd (met artikel 2 of 3 van) de Opiumwet is gehandeld (vgl: ECLI:NL:GHSHE:2020:175 r.o. 3.5. en 3.9. en ECLI:NL:GHDHA:2018:823 r.o. 8 en 9).
2.2.
In de handhavingsbeschikking van de burgemeester van 29 april 2020 staat onder meer:

Gelet hierop is het aannemelijk dat deaangetroffenharddrugs en softdrugs (mede) aanwezig waren ten einde te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt[onderstr. ktr].
Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912. Gelet hierop bestaat krachtens artikel 13 b lid 1 aanhef en onder a van de Opiumwet de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen ten aanzien van de standplaats, de daarop aanwezige woonwagen en schuur, en het bosperceel.
Daarmee ben ik bevoegd – mede met het oog op míjn beleid (Beleid inzake bestuurlijke handhaving van art. 13b Opiumwet gemeente Oss 2016, hierna: ‘het beleid’) – om ingevolge artikel 13b lid 1 van de Opiumwet voor de standplaats, de woonwagen en de schuur op de standplaats, en voor het bosperceel een last onder bestuursdwang op te leggen.
In de brief waarmee de gemeente Oss de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft willen doen ontbinden staat:

Tijdens deze inval[de inval op 13 november 2019, ktr]
heeft de politie op en in de nabijheid van het gehuurde (en het daarachter gelegen perceel) een grote hoeveelheid wapens, munitie, contact geld en (hard) drugsaangetroffen[onderstr. ktr].
[…]
Gelet op de ernst van de geconstateerde overtreding wenst de gemeente van deze bevoegdheid gebruik te maken. Om deze reden ontbindt de gemeente de huurovereenkomst met betrekking tot de standplaats met voorzieningengebouwtje aan de [adres] te [plaats] met ingang van heden.
2.3.
De in de ontbindingsbrief Oss van de gemeente genoemde ‘geconstateerde overtreding’ levert voor zover deze betrekking heeft op het aanwezig zijn in het gehuurde c.q. op het gehuurde perceel van wapens, munitie en contant geld geen rechtsgrond op om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op de voet van art. 7:231 lid 2 BW. Dit levert immers geen overtreding op (van artikel 2 en 3) van de Opiumwet.
De politie heeft tijdens de inval ook geen (hard)drugs aangetroffen op of in het gehuurde (perceel) (ook als de schuur tot het gehuurde moet worden gerekend), maar in ondergrondse bergruimtes gelegen in het bos achter de gehuurde standplaats.
Dat betekent dat waar het gaat om het gehuurde op het moment van de politie-inval géén sprake was van de gestelde overtreding (van artikel 2 of 3) van de Opiumwet. Daar zijn immers geen (hard)drugs aangetroffen. De huurovereenkomst kan dan niet op de voet van artikel 7:231 lid 2 BW worden ontbonden.
2.4.
In het tussenvonnis van 29 juli 2022 is de gemeente Oss in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat de schuur behoort tot de door [gedaagden] gehuurde standplaats. In het tussenvonnis is overwogen dat als de gemeente Oss slaagt in het haar opgedragen bewijs de kantonrechter zal opdragen te bewijzen dat kort gezegd vanuit de schuur drugshandel heeft plaatsgevonden en/of daarin daartoe voorbereidingshandelingen werden getroffen.
2.5.
De gemeente Oss heeft bij haar akte na tussenvonnis als producties overgelegd: een bouwvergunning met tekening d.d. 7 januari 1993 verleend aan [gedaagden] tot het bouwen van een berging op het [perceel] , gelegen aan de [adres] , een situatietekening betreffende [adres] , [plaats] d.d. 14 februari 2008, strafvonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 6 september 2021 met parketnummers 01/879584-18 en 01/879237-19.
[gedaagden] heeft bij brief van 28 september 2021 een luchtfoto van een deel van de [adres] overgelegd.
2.6.
Volgens de gemeente Oss is zij geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Volgens [gedaagden] heeft de gemeente Oss niet bewezen dat de schuur tot het gehuurde behoort.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de gemeente Oss in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
2.7.1.
Volgens [gedaagden] is niet duidelijk over welke schuur de gemeente Oss het heeft. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft [gedaagden] een luchtfoto overgelegd en daarbij aangegeven waar standplaats [adres] is gelegen en welke drie schuren volgens hem achter deze standplaats staan. Volgens [gedaagden] is het niet duidelijk om welke van de drie schuren het gaat en ook niet of deze op de standplaats staan.
[gedaagden] heeft, zoals de gemeente Oss in haar antwoordakte terecht heeft betoogd, op de door hem overgelegde luchtfoto niet de juiste standplaats aangewezen. Standplaats [adres] bevindt zich direct rechts van de door [gedaagden] aangewezen standplaats. De door [gedaagden] aangewezen standplaats betreft [adres] .
De schuur waar het in deze procedure om gaat bevindt zich direct rechts naast de door [gedaagden] op de luchtfoto getekende cirkel (met daarin [schuur] ‘1 2 3’).
2.7.2.
Uit de door de gemeente Oss overgelegde stukken blijkt naar het oordeel voldoende duidelijk dat, zoals de gemeente Oss stelt, een deel van de schuur op de standplaats [adres] van [gedaagden] is gelegen.
2.7.3.
Niet in geschil is dat de standplaats [adres] een rechthoekig deel betreft van het [perceel] . Op dit perceel zijn meerdere standplaatsen gelegen, die even groot zijn als en gelijkvormig aan de standplaats [adres] . De standplaatsen zijn naast elkaar gelegen aan de [adres] . Op de standplaatsen zijn voorzieningengebouwtjes gerealiseerd. Deze zijn vanuit de [adres] bezien rechtsachter op de standplaatsen gesitueerd. Dat geldt ook voor [adres] . De huurovereenkomst van [gedaagden] met de gemeente betreft ook de standplaats met voorzieningengebouwtje.
2.7.4.
[gedaagden] heeft bij de gemeente Oss in 1993 een vergunning aangevraagd om de schuur (in de bouwvergunning genoemd ‘berging’ op te richten. De kantonrechter verwijst naar productie 17 van de gemeente Oss. Op de bij de verleende vergunning behorende situatietekening is de schuur ingetekend. [gedaagden] heeft de juistheid van die (in)tekening niet, althans onvoldoende betwist. Dat geldt ook voor de situatietekening die is overgelegd als productie 18.
Uit de overgelegde situatietekeningen blijkt voldoende de omvang van de standplaats [adres] en haar situering, inclusief de situering van het voorzieningengebouwtje op de standplaats. De tekeningen dateren van 1992 en 2008, dus van ruim voor dat de gestelde tekortkomingen volgens de gemeente Oss hebben plaatsgevonden.
2.7.5.
Uit de door [gedaagden] overgelegde luchtfoto in combinatie met de (lucht)foto’s die onderdeel uitmaken van productie 2 (bestuurlijke rapportage p. 5 t/m 7) van de gemeente Oss valt op te maken dat de voorzijde van de schuur, (vrijwel) in het verlengde ligt van de voorzijde van het voorzieningengebouwtje. De schuur en het voorzieningengebouwtje zijn naast elkaar gelegen en grenzen aan elkaar.
2.7.6.
De schuur is voor een significant deel (ten minste gelijk aan de oppervlakte van het voorzieningengebouwtje) gelegen op de standplaats zoals weergegeven op de hiervoor genoemde situatietekeningen.
Voorts blijkt uit door de gemeente overgelegde foto’s en bestuurlijke rapportage dat in de voorgevel van de schuur een roldeur (met deur)) is aangebracht die toegang geeft tot de schuur. Dit is de enige (directe) toegang van buitenaf. Deze toegang kan alleen worden bereikt via de standplaats [adres] , meer in het bijzonder door vanaf de voorzijde van de standplaats, links van de daarop gelegen woonwagen, naar de direct achter de woonwagen gelegen schuur toe te lopen. De achtergevel van de schuur is de stenen muur die de standplaatsen afscheidt van het daarachter gelegen deel van het perceel van het gemeente (‘het bos’).
2.7.7.
Gelet op de situering van de schuur op de standplaats waarbij de toegang tot de schuur is gelegen op de standplaats is, is de kantonrechter van oordeel dat de schuur ten dienste staat van de bewoning van de standplaats en in zoverre tot het gehuurde behoort.
Met ‘behoren’ bedoelt de kantonrechter in dit verband niet dat de schuur in huurrechtelijke zin tot het gehuurde behoort, waarbij [gedaagden] de schuur van de gemeente huurt en de gemeente, bijvoorbeeld, gehouden is gebreken aan de schuur te verhelpen op grond van de huurrechtelijke gebrekenregeling.
Met behoren bedoelt de kantonrechter dat sprake is van een zodanige samenhang tussen de schuur en de gehuurde standplaats dat als ter zake van de schuur sprake is van feiten en omstandigheden die, als diezelfde feiten en omstandigheden zich zouden hebben voorgedaan in of op de standplaats (geplaatste woonwagen) en een tekortkoming in de nakoming van verplichtingen uit de huurovereenkomst aan de zijde van [gedaagden] zouden opleveren, van een dergelijke tekortkoming sprake kan zijn. Een huurder dient niet alleen in het gehuurde, maar ook in de onmiddellijke nabijheid daarvan zich als een goed huurder te gedragen (vgl. Hoge Raad 29 januari 1988, r.o. 3.1 en 3.2
. NJ1988, 872). In dit geval heeft [gedaagden] zijn standplaats in feitelijke zin vergroot door direct deels daarop en deels daarachter de schuur op te richten.
De eventuele omstandigheid dat deze feiten en omstandigheden zich fysiek gesproken wel in de schuur hebben voorgedaan, maar ruimtelijk gezien mogelijk niet (geheel) in dat deel dat valt binnen de grenzen van de gehuurde standplaats zoals weergegeven op de situatietekeningen (het grootste deel van de schuur bevindt zich buiten die grenzen), acht de kantonrechter gelet op deze samenhang en fysieke nabijheid dan geen reden meer om in dat geval niet van een tekortkoming van [gedaagden] als huurder te kunnen spreken.
2.8.
In het tussenvonnis van 29 juli 2021 (zie rechtsoverweging 4.18 en 19) heeft de kantonrechter overwogen dat als de gemeente Oss slaagt in het haar opgedragen bewijs en komt vast te staan dat de schuur tot het gehuurde behoort zij de gemeente Oss in de gelegenheid zal stellen te bewijzen dat vanuit de schuur, alsook de woonwagen en/of het voorzieningengebouwtje drughandel plaatsvond, althans dat van daaruit de nodige voorbereidingshandelingen werden getroffen.
2.9.
De kantonrechter zal hiertoe overgaan en verder iedere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
stelt de gemeente Oss in de gelegenheid te bewijzen dat vanuit de schuur, alsook de woonwagen en/of het voorzieningengebouwtje drughandel plaatsvond, althans dat van daaruit de nodige voorbereidingshandelingen werden getroffen;
3.2.
bepaalt dat de gemeente Oss zich op de rolzitting van 17 februari 2022 schriftelijk kan uitlaten over de vraag hoe zij het bewijs wil leveren;
3.3.
bepaalt dat, als de gemeente Oss bewijs wil leveren door middel van schriftelijke stukken, zij deze stukken op de hiervoor vermelde rolzitting over moet leggen;
3.4.
bepaalt dat de gemeente Oss, als zij bewijs door getuigen wil leveren, de naam en woonplaats van de te horen getuigen moet opgeven met de verhinderdata van haar gemachtigde en de getuigen en zo mogelijk van de tegenpartij, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
3.5.
bepaalt dat als een getuigenverhoor wordt gehouden, beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. M. van den Brink op 3 februari 2022.