ECLI:NL:RBOBR:2022:3811

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
C/01/383683 / KG ZA 22-370
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming omgangsregeling tijdens de zomervakantie in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een kort geding waarin de vrouw (eiseres in conventie) de man (gedaagde in conventie) vordert tot nakoming van een omgangsregeling voor de zomervakantie, zoals vastgelegd in een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De vrouw stelt dat de man zich niet houdt aan de afspraken over de verdeling van de zomervakantie, wat haar heeft gedwongen om haar eigen vakantieplannen te annuleren. De man daarentegen voert aan dat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de zomervakantie en dat de vrouw niet heeft gereageerd op zijn eerdere voorstellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar vordering niet voldoende heeft onderbouwd en dat de man niet verplicht was om zijn plannen aan te passen zonder een rechterlijke uitspraak die hem daartoe verplichtte. De vordering van de vrouw wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vordert de man ook nakoming van de beschikking, maar deze vordering wordt eveneens afgewezen, met compensatie van de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/383683 / KG ZA 22-370
Vonnis in kort geding van 17 augustus 2022
in de zaak van
[eiseres in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Aksu te Rotterdam,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S. Akpinar te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 juli 2022 met vier producties
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 29 juli 2022 met elf producties
  • de mondelinge behandeling die plaats heeft gevonden op 5 augustus 2022. Aanwezig waren de vrouw met mr. Aksu, en mr. Akpinar. De man heeft de mondelinge behandeling bijgewoond door middel van een digitale verbinding via Teams.
1.2.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter vonnis bepaald binnen een termijn van veertien dagen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van 18 oktober 2019 (bekend onder rekestnummers FA RK 18-8338 en FA RK 19-1513) is door de rechtbank Den Haag de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van deze beschikking op 7 april 2020 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Tijdens het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren; [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2012, en [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2016. Partijen zijn beiden belast met het gezamenlijk gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.3.
Bij beschikking van 7 februari 2020 (FA RK 20-62) heeft de rechtbank Den Haag een zorgregeling bepaald waarbij de kinderen wekelijks op zondag van 11.00 uur tot 18.30 uur bij de man zijn.
2.4.
Op 14 maart 2022 heeft de man een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Den Haag, strekkende tot uitbreiding van de zorgregeling, en tot verdeling van de zorg tijdens de vakanties, als volgt:
- voorjaarsvakantie: eerste week bij moeder, tweede week bij vader;
- meivakantie: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader;
- zomervakantie: eerste drie weken bij vader, laatste drie weken bij moeder;
- herfstvakantie: even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder
Op 13 april 2022 heeft in deze verzoekschriftprocedure de mondelinge behandeling plaats gevonden.
2.5.
Bij brief van 20 april 2022 aan mr. Aksu heeft mr. Akpinar – voor zover van belang – als volgt bericht:
‘(…)
Tijdens de mondelinge behandeling in bovengenoemde zaak hebben wij afgesproken dat wij de rechtbank nog zouden berichten over de vakantieverdeling.
Uw cliënte heeft tevens aangegeven dat zij de wens heeft dat vakanties bij helfte worden verdeeld, met dien verstande dat voor de zomervakantie een 4 om 2 regeling wordt aangehouden in verband met vakanties naar Turkije.
Gelet op het feit dat partijen nog in een “opbouwende” fase zitten acht cliënt het in het belang van de kinderen dat de vakantieverdeling met de herfstvakantie 2022 van start zal gaan. (…)
Cliënt stelt dan concreet het volgende voor:
(…)
Zomervakantie (2023): eerste 4 weken bij vader, laatste 2 weken bij moeder (jaar daarop andersom, enz.)
Ik verneem graag of uw cliënte zich kan vinden in het voorstel van cliënt zodat we de rechtbank spoedig kunnen berichten hierover.
(…)’.
2.6.
Op bovenstaande brief van mr. Akpinar heeft mr. Aksu, noch de vrouw, gereageerd.
2.7.
Bij beschikking van 11 mei 2022 (FA RK 22-1810) heeft de rechtbank Den Haag beslist op de namens de man ingediende verzoeken en de beschikking van 7 februari 2020 gewijzigd. De beslissing van de rechtbank – voor zover in het kader van deze kort gedingprocedure van belang – luidt voor zover van belang als volgt:
‘(…) dat de minderjarigen (…) bij de vader zullen zijn:
met ingang van 28 mei gedurende de eerste drie maanden:
- om het weekend van vrijdag 18.30 uur tot zaterdag 18.30 uur, waarbij de vader de kinderen bij de moeder ophaalt en terugbrengt;
daarna
- om het weekend van vrijdag 18.30 uur tot zondag 17.30 uur, waarbij de vader de kinderen bij de moeder ophaalt en terugbrengt, en waarbij de ouders opnieuw in overleg gaan over het aanvangsmoment van het weekend zodra de vader in Eindhoven gaat werken;
bepaalt dat de vader en de kinderen een belmoment zullen hebben iedere week op woensdagavond van 19.00 uur tot 19.30 uur;
bepaalt dat de vakanties gelijkelijk tussen de vader en de moeder zullen worden verdeeld, te weten:
- de voorjaarsvakantie: even jaren bij de moeder, oneven jaren bij de vader;
- meivakantie: even jaren eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader, oneven jaren andersom;
- zomervakantie: in het ene jaar vier weken bij de moeder en twee weken bij de vader, in het andere jaar vier weken bij de vader en twee weken bij de moeder;
- herfstvakantie: even jaren bij de vader, oneven jaren bij de moeder;
- kerstvakantie: even jaren eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader, oneven jaren andersom;
(…)’
2.8.
Bij e-mailbericht van 12 juli 2022 heeft mr. Akpinar namens de man een brief aan mr. Aksu gestuurd met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
‘(…)
Nu is mij niet duidelijk of u alsnog over zult gaan tot het initiëren van een procedure. In dit kader wens ik te vermelden dat ik vanaf 18 juli met zwangerschapsverlof zal zijn en dat cliënt op 20/21 juli naar Turkije vertrekt.
Voorts wil ik nog uw aandacht vragen voor mijn brief van 20 april 2022. Deze heb ik op dezelfde datum aan u gezonden per e-mail. Volledigheidshalve stuur ik het u nog eens. In deze brief heb ik duidelijk aangegeven dat de vakanties gelet op de opbouw, vanaf de herfstvakanties zullen starten. Ik heb hier geen inhoudelijke reactie van u op mogen ontvangen. (…)
Voor nu ga ik er dan ook vanuit dat er geen procedure gestart zal gaan worden zodat de rust tussen partijen bewaard kan blijven en dat de regeling (conform beschikking) na de vakantie weer opgepakt zal worden.
(…)’
2.9.
Bij e-mailbericht van 14 juli 2022 aan mr. Akpinar heeft mr. Aksu gereageerd op bovenstaand e-mailbericht – voor zover van belang – als volgt:
‘(…)
Mijn cliente vertelt mij dus een heel ander verhaal. Tijdens de mondelinge behandeling werd hierover dan ook niets gemeld. Uw schrijven waarin u namens uw client aanvullende voorstellen heeft gedaan, was dan ook niet akkoord. (…).
(…). Uw schrijven was dan ook niet acceptabel voor cliente omdat er nagenoeg meteen na de mondelinge behandeling een ander standpunt werd ingenomen. De beschikking die volgde is duidelijk en cliente verwacht dat uw client zich hier alsnog aan houdt.
Overigens nog een laatste opmerking over de ‘proefperiode’. Die gold, zoals u ongetwijfeld ook weet, enkel voor de omgang omdat opeens verwacht werd dat de kinderen zouden overnachten in een vreemde woning en met het nieuwe gezin van uw client, zonder enige aankondiging dan wel kennismaking vooraf met zijn nieuwe partner. Deze proefperiode gold dus volstrekt niet voor de vakantieregeling, met name niet als u bedenkt dat uw client in de voorgaande jaren wel met de kinderen afzonderlijk op vakantie is gegaan.
(…)’
2.10.
Bij exploot van 21 juli 2022 heeft de vrouw de man gedagvaard in de onderhavige kort gedingprocedure.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert – samengevat – de man te veroordelen tot nakoming van de beschikking van 11 mei 2022 voor zover daarin is bepaald dat de zomervakanties gelijkelijk worden verdeeld, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.000,- en met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft de vrouw – zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat in de beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 mei 2022 is vastgelegd dat de man in de zomervakantie van 2022 de kinderen vier weken zou opvangen en dat de vrouw de kinderen de overige twee weken zou opvangen, en dat vervolgens jaarlijks zou worden gewisseld. De vrouw heeft erop gerekend dat de kinderen dit jaar in de zomer vier weken bij de man zouden zijn en heeft daarom een vakantie met een vriendin geboekt. Nu de man weigert zich aan deze vakantieregeling te houden en zelfs is vertrokken naar Turkije voor zijn eigen vakantie zal de vrouw haar vakantie moeten annuleren.
3.3.
De man heeft als verweer – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2022 in de laatste procedure naar aanleiding van het verzoek van de man tot uitbreiding van de omgang, hebben partijen op de gang overleg gevoerd en zijn zij tot een opbouw van de reguliere zorgregeling gekomen. Over de vakantieverdeling hebben partijen op dat moment geen volledige overeenstemming kunnen bereiken aangezien er nog onduidelijkheden waren ten aanzien van de invulling van de zomervakantie. De rechtbank heeft daarop voorgesteld dat partijen na de mondelinge behandeling verder zouden overleggen en de rechtbank vervolgens gelijkluidend zouden berichten over de vakantieverdeling. Mr. Akpinar heeft in dat kader een brief aan mr. Aksu gestuurd op 20 april 2022 waarin namens de man een voorstel wordt gedaan over de zomervakantieregeling, maar daarop is nooit een reactie ontvangen, zodat de rechtbank uiteindelijk zonder nader bericht van partijen een beschikking (op 11 mei 2022) heeft afgegeven.
Volgens de man heeft de rechtbank in de beschikking van 11 mei 2022, anders dan bij de andere vakanties, geen specifieke verdeling opgenomen over de zomervakantie, omdat partijen hierover nog afspraken zouden maken, hetgeen (omdat reactie op de brief van 20 april 2022 uit bleef) niet gebeurd is. In de beschikking is wel bepaald dat er een wenperiode zou worden aangehouden van drie maanden vanaf 11 mei 2022 voor de opbouw van de zorgregeling tussen de man en de kinderen waarbij de kinderen blijven overnachten en hier valt ook de zomervakantie onder.
Pas toen mr. Aksu dreigde met een kort geding bleek dat de vrouw een ander beeld had van de invulling van de zomervakantie dan de man. De man en mr. Akpinar hebben vervolgens nog geprobeerd om in overleg te gaan met de vrouw en haar advocaat maar dit heeft niets opgeleverd. De man had de kinderen graag mee genomen naar Turkije voor de zomervakantie, maar omdat hij pas zo laat op de hoogte kwam van de plannen van de vrouw kon de man niet meer regelen dat de kinderen alsnog mee konden. Als de man er eerder van op de hoogte was geweest dat de vrouw er van uit ging dat de kinderen tijdens de zomervakantie vier weken bij hem zouden zijn, had hij passende plannen kunnen maken zodat de kinderen mee hadden gekund.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert – samengevat – de vrouw te veroordelen tot nakoming van de beschikking van 11 mei 2022, dit ten aanzien van de reguliere regeling (tijden en ophaal- en terugbrenglocatie) alsmede de reeds verdeelde vakanties, zijnde de:
- voorjaarsvakantie;
- meivakantie;
- herfstvakantie;
- kerstvakantie,
dit op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer dat de vrouw geen uitvoering geeft aan de beschikking,
en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daarin begrepen.
4.2.
Aan bovenstaande vorderingen heeft de man – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. De man heeft er, gelet op de gang van zaken tot nu toe, waarbij de vrouw met twee maten meet omdat zij de man enerzijds verwijt dat hij zich niet aan de afspraken houdt terwijl de vrouw anderzijds wanneer het haar uit komt de afspraken met betrekking tot het halen/brengen van de kinderen regelmatig wijzigt, geen vertrouwen in dat de vrouw de beschikking van 11 mei 2022 na zal komen.
Door bij elke miscommunicatie een procedure te starten handelt de vrouw niet in het belang van de kinderen en wordt de man onnodig op kosten gejaagd. De onderhavige procedure heeft de vrouw gestart tegen beter weten in en was niet nodig geweest indien de vrouw tijdig had gereageerd op de brief van 20 april 2022. De man vraagt daarom de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.3.
De stellingen die de vrouw in conventie ter onderbouwing van haar vorderingen heeft aangevoerd dienen ook als verweer in reconventie.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Het spoedeisend belang aan de zijde van de vrouw vloeit genoegzaam voort uit de aard van haar vordering die erop neer komt de man te veroordelen tot het nakomen van een rechterlijke uitspraak op straffe van een dwangsom. De vraag of en zo ja in hoeverre er aanleiding bestaat de vordering van de vrouw toe te wijzen, komt hierna in de inhoudelijke beoordeling aan de orde.
5.2.
Tegen de stelling van de vrouw dat de man zich niet houdt aan de door de rechtbank in de beschikking van 11 mei 2022 vastgestelde zorg- en contactregeling met betrekking tot de zomervakantie, heeft de man uitvoerig verweer gevoerd, hetgeen hierboven onder 3.3. samengevat is weergegeven.
De uiteenlopende standpunten van partijen roepen de vraag op welke uitleg aan de beschikking van 11 mei 2022 moet worden gegeven. Het dictum van een rechterlijke uitspraak moet worden uitgelegd in het licht van en met inachtneming van de overwegingen welke tot de beslissing hebben geleid.
De rechtbank Den Haag heeft ten aanzien van de vakantieverdeling in de zomer – voor zover van belang – het volgende overwogen:
‘(…)
Ten aanzien van de zomervakantie wordt afgeweken van het verzoek van de vader, nu de ouders ter zitting zijn overeengekomen dat de kinderen in het ene jaar vier weken bij de ene ouder zijn en twee weken bij de andere ouder en in het ander jaar andersom. Dit omdat de moeder de gewoonte heeft om elke twee jaar gedurende vier weken naar Turkije te gaan. (…)’.
Uit het dictum van de beschikking blijkt, ook gelezen in het licht van bovenstaande overweging, niet duidelijk hoe de verdeling van de omgang tijdens de zomervakantie moet zijn, nu noch in het dictum, noch in de overweging concreet wordt gemaakt in welk jaar de kinderen vier weken bij welke ene ouder en twee weken bij welke andere ouder zijn.
5.3.
In het petitum van de dagvaarding in deze kortgedingprocedure vordert de vrouw de man te veroordelen tot ‘nakoming van de beschikking van 11 mei 2022, voor zover daarin is bepaald dat de zomervakanties gelijkelijk worden verdeeld’ op straffe van een dwangsom. Deze vordering wordt afgewezen, reeds vanwege het feit dat deze te onbepaald is. Niet valt in te zien op welke wijze de man de beschikking van 11 mei 2022 tijdens de zomervakantie na zou moeten komen; in de beschikking zelf is immers niet concreet gemaakt in welke weken de man dit jaar in de zomervakantie omgang zou hebben met de kinderen en bovendien worden in de dagvaarding geen data genoemd van de periode in de zomervakantie waarin de kinderen volgens de vrouw bij de man zouden moeten zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting heeft de vrouw, naar aanleiding van een vraag van de voorzieningenrechter hierover, verklaard dat in haar optiek de kinderen volgens de door de rechtbank bepaalde vakantieverdeling, in de periode van 25 juli 2022 tot en met 21 augustus 2022 bij de man hadden moeten zijn.
Aangenomen wordt dat de vrouw met deze mededeling haar initiële vordering heeft aangevuld zodat de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw (aan de hand van een ruime interpretatie van het petitum van de dagvaarding in combinatie met de aanvulling van de vordering) aldus leest dat thans gevorderd wordt de man te veroordelen tot nakoming van de beschikking van 11 mei 2022, in die zin dat de man in de periode van 25 juli 2022 tot en met 21 augustus 2022 omgang heeft met de kinderen van partijen. Ook deze vordering wordt afgewezen nu uit de beschikking van 11 mei 2022 niet volgt dat de kinderen in die periode van de zomervakantie dit jaar bij de man zijn, zodat een grondslag om de man hiertoe op straffe van een dwangsom te veroordelen, ontbreekt.
5.4.
De oorspronkelijke vordering van de vrouw is dus te onbepaald om te kunnen worden toegewezen en na aanvulling mist de vordering een grondslag nu uit de beschikking niet is af te leiden dat de kinderen in de door de vrouw gestelde periode bij de man zouden zijn.
Los van het feit dat aan de vrouw verweten kan worden dat zij deze gebrekkige vordering heeft ingesteld, heeft de vrouw naar het oordeel van de voorzieningenrechter deze procedure ook nodeloos ingesteld. Het had immers op haar weg, althans op de weg van haar advocaat gelegen te reageren op de brief die mr. Akpinar op 20 april 2022 in het kader van de procedure bij de rechtbank Den Haag heeft verzonden, waarin mr. Akpinar de visie van de man met betrekking tot de verdeling van de zomervakantie dit jaar en met betrekking tot de reguliere omgang helder uiteen heeft gezet. Nu een reactie uit is gebleven en de vrouw eerst onlangs in juli, in aanloop naar deze kort gedingprocedure een voorstel aan de man heeft gedaan met een vakantieplanning die haaks staat op hetgeen namens de man bij brief van 20 april 2022 is voorgesteld, kan de vrouw niet van de man verwachten dat deze zijn plannen op het laatste moment nog wijzigt, terwijl er geen rechterlijke uitspraak is op grond waarvan de man daartoe verplicht zou zijn. Dit klemt temeer nu de man in deze kort gedingprocedure onweersproken heeft gesteld dat hij de kinderen graag vier weken op vakantie mee had willen nemen en dat hij dit ook had kunnen regelen, indien hij eerder had geweten dat de vrouw erin toe zou stemmen dat de kinderen (buiten de door de rechtbank bepaalde opbouwregeling van drie maanden om) gedurende een periode van vier weken bij de man zouden zijn.
5.5.
De vrouw heeft deze procedure dus nodeloos geëntameerd zodat wordt afgeweken van de gebruikelijke compensatie van proceskosten in procedures tussen (ex-) echtgenoten. De vrouw zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de man begroot op:
  • griffierecht € 314,00
  • overige kosten 0,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 1.330,00
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. (vgl HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De vordering in reconventie ziet op veroordeling van de vrouw tot nakoming van de beschikking van 11 mei 2022 ten aanzien van de reguliere omgangsregeling en ten aanzien van de reeds verdeelde vakanties op straffe van een dwangsom.
6.2.
Vooropgesteld wordt dat rechterlijke uitspraken dienen te worden nageleefd. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen aangegeven op welke wijze zij tot nu toe uitvoering hebben gegeven aan de beschikking van 11 mei 2022. Uit de verklaringen over en weer kan worden afgeleid dat de omgang na 11 mei 2022 (afgezien van het geschil ten aanzien van de zomervakantie) tot op heden goed verlopen is. Nu voorshands niet gebleken is dat de vrouw de zorg- en contactregeling, voor zover die in de beschikking (wel) vastgelegd is, niet nakomt, dan wel dat de vrouw deze in de toekomst niet zal nakomen, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding om aan de nakoming door de vrouw van de beschikking van 11 mei 2022 een dwangsom te verbinden. De vordering in reconventie wordt dan ook afgewezen.
6.3.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 1.330,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
wijst de vorderingen af,
7.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2022.