ECLI:NL:RBOBR:2022:5392

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
21/2060
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor de bouw van een bijgebouw op agrarisch perceel

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 9 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor de bouw van een bijgebouw op haar agrarisch perceel beoordeeld. Eiseres had op 24 december 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een hooimijt, maar deze werd op 13 juli 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel geweigerd na bezwaren van derden. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van 0,85 hectare grond voor de teelt van maïs als agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt, ondanks dat het niet voldoet aan de eisen van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals gesteld in het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigt het besluit van het college, omdat het niet voldoende gemotiveerd was en de planregels verkeerd zijn geïnterpreteerd. De rechtbank geeft het college de opdracht om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Eiseres kan na deze uitspraak weer gebruik maken van de omgevingsvergunning, maar bouwt voor eigen rekening en risico totdat het college op de bezwaren van derden beslist. Tevens wordt het griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel(het college),

(gemachtigde: mr. P. Fermont).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] , uit [plaats] .

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de geweigerde omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw op de locatie [adres] te [plaats] .
1.2
Op 24 december 2020 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend aan eiseres. Met het bestreden besluit van 13 juli 2021 heeft het college de omgevingsvergunning naar aanleiding van de daartegen ingediende bezwaarschriften alsnog geweigerd.
1.3
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de echtgenoot van eiseres, [naam] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college. De derde-partij was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning voor het bouwen van het bijgebouw op de locatie [adres] heeft kunnen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank zet eerst de belangrijkste feiten op een rij en beschrijft de besluitvorming van het college. Daarna gaat de rechtbank in op de vraag of het college de derde-partij en een andere persoon terecht als belanghebbende heeft aangemerkt en de zaken inhoudelijk heeft behandeld. Dan behandelt de rechtbank de inhoudelijke beroepsgronden van eiseres. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
 De boerderij van eiseres en [naam] aan [adres] is een gemeentelijk monument. Naast de boerderij liggen meerdere andere gebouwen op het perceel waaronder een kapschuur en een rondboogstal.
 Bij de locatie [adres] hoort een perceel landbouwgrond van ongeveer 0,85 hectare waarop jaarlijks maïs en aardappelen worden geteeld.
 Het perceel van de derde-partij, kadastraal bekend gemeente Bakel, [sectienummer] , grenst aan de noordzijde van de locatie [adres] evenals het perceel [sectienummer] van een andere bezwaarmaker. De derde-partij gebruikt zijn perceel als volkstuin. De andere bezwaarmaker gebruikt zijn grond om agrarische producten te telen (maïs of gras).
 De locatie [adres] is gelegen in het bestemmingsplan “Buitengebied Gemert-Bakel 2017” (het bestemmingsplan). Voor de locatie geldt de enkelbestemming “Agrarisch-Agrarisch bedrijf”, met de specifieke bouwaanduiding ‘monument’. Op grond van artikel 4.1 van het bestemmingsplan mag de maximale oppervlakte uit te breiden bebouwing zonder omgevingsvergunning om af te wijken van de bouwregels of zonder reeds goedgekeurd (erf)inrichtingsplan zoals opgenomen in de bijlagen bij de regels, 50 m² bedragen. Om uitbreiding van bebouwing van meer dan 50 m² mogelijk te maken kan het college op grond van artikel 4.3.2 van de planregels hiervan afwijken, als uit een goed te keuren (erf)inrichtingsplan blijkt dat wordt voldaan aan - onder meer - de voorwaarden dat de landschappelijke inpassing een minimale omvang heeft van 20% van de omvang van het bestemmingsvlak en voldoet aan de richtlijnen in het beeldkwaliteitsplan.
 De aanvraag voor het bouwplan voorziet in de realisatie van een bijgebouw in de vorm van een hooimijt met een aanbouw. Dit bijgebouw (hierna: de hooimijt) staat aan de noordoostzijde van het perceel. In het aanvraagformulier is aangegeven dat een bijgebouw met bergruimtes wordt gerealiseerd. Omdat de hooimijt een oppervlakte heeft van meer dan 50 m² en in strijd is met het bestemmingsplan heeft eiser op 29 oktober 2020 een landschappelijk inpassingsplan ingediend bij het college. Op 30 oktober 2020 heeft zij een omgevingsvergunning aangevraagd voor de hooimijt. Het betreft een aanvraag voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 Eiseres overweegt om in de toekomst een bed & breakfast (B&B) te realiseren in de hooimijt.
Besluitvorming college
4.1
Op 24 december 2020 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Hierbij is het college afgeweken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 1 van de Wabo, met toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in artikel 4.3.2 van de planregels. Volgens het college werd voldaan aan de voorwaarde van 20% erfbeplanting en de eisen van het beeldkwaliteitsplan. De vergunning is verleend onder de voorwaarde dat de beplanting twee jaar na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
4.2
In reactie op de bezwaren van bezwaarmakers heeft de commissie bezwaarschriften (commissie) geadviseerd om deze omgevingsvergunning te herroepen omdat uit de motivering van het besluit, de stukken in het dossier en de toelichting daarop van eiseres op de hoorzitting niet voldoende duidelijk is geworden dat op de locatie sprake is van een (volwaardig) agrarisch bedrijf conform het bestemmingsplan en de hooimijt in dat kader gebruikt zal worden.
4.3
In het bestreden besluit heeft het college naar aanleiding van de bezwaren zijn eerdere besluit tot vergunningverlening heroverwogen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan. Volgens het college is het bouwwerk niet opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf of een bijgebouw bij een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, aangezien eiseres zelf heeft aangegeven dat zij niet kan aantonen dat sprake is van een agrarisch bedrijf op de locatie [adres] . Het college is niet bereid om van het bestemmingsplan af te wijken, omdat dit pas één maand onherroepelijk is.
Zijn de derde-partij en de andere bezwaarmaker belanghebbenden?
5.1
Volgens eiseres heeft het college bezwaarmakers ten onrechte als belanghebbenden aangemerkt. Beide bezwaarmakers wonen niet in de buurt van [adres] , maar hebben slechts aangrenzende gronden in gebruik. Volgens eiseres ondervinden beide bezwaarmakers geen feitelijke gevolgen van enige betekenis van de hooimijt.
5.2
Het college stelt zich op het standpunt dat de bezwaarmakers wel belanghebbenden zijn, omdat zij eigenaren zijn van percelen die rechtstreeks grenzen aan het perceel waarop het besluit ziet. Zij hebben rechtstreeks zicht op de hooimijt.
5.3
Bij omgevingsvergunningen zijn de feitelijke gevolgen daarvan voor bewoners en eigenaren van een aangrenzend perceel in beginsel van enige betekenis. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 juli 2020 [1] . De andere bezwaarmaker heeft in zijn bezwaarschrift van 22 januari 2021 gesteld economische schade en schaduwwerking van de vergunde erfbeplanting te ondervinden op zijn landbouwperceel. Het antwoord op de vraag of dit daadwerkelijk zo is, vereist een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift. Onder deze omstandigheden en gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020 heeft het college deze bezwaarmaker terecht als belanghebbende aangemerkt, het bezwaarschrift inhoudelijk behandeld en opnieuw naar de omgevingsvergunning gekeken. De rechtbank laat in het midden of de derde-partij belanghebbende is.
Bespreking beroepsgronden
6.1
Eiseres stelt dat zij op de locatie [adres] een agrarisch bedrijf uitoefent. Weliswaar gaat het om een kleinschalige activiteit, maar zij teelt op het stuk grond van 0,85 hectare jaarlijks maïs en aardappelen. Volgens eiseres wordt in het bestemmingplan de eis van een
volwaardigagrarisch bedrijf niet gesteld. Eiseres verwijst daarnaast naar een toezegging van het college uit 2010 om mee te werken aan de bouw van de hooimijt onder voorwaarden (waaronder de sloop van overtollige bebouwing zoals een rondboogstal en andere bebouwing).
6.2
Het college erkent in het verweerschrift dat het bestemmingsplan de eis van volwaardigheid van het agrarische bedrijf niet stelt maar er moet wel op de locatie een “vollegrond teeltbedrijf” [2] of een “overig agrarisch bedrijf” [3] worden uitgeoefend, om te kunnen spreken van een “agrarisch bedrijf” [4] in de zin van het bestemmingsplan. Dat is volgens het college niet het geval. Bij de Kamer van Koophandel (KvK) staat geen agrarisch bedrijf geregistreerd op de locatie [adres] . Niet gebleken is dat sprake is van een inrichting in de zin van artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer. Van bedrijfsmatige activiteiten is in het geheel niet gebleken. Eiseres zou zelf meerdere vormen van grondgebruik hebben aangegeven richting het college. Eiseres bezit volgens het college geen landbouwmachines of voorzieningen voor de opslag van agrarisch geteelde producten. De 0,85 hectare grond wordt bewerkt en geoogst door een loonwerker, waarvan de opbrengst nauwelijks meer zal zijn dan een paar honderd euro’s. Volgens het college is in 2010 geen concrete toezegging gedaan, zag de brief in kwestie op een ander bouwwerk en is bovendien niet voldaan aan de destijds gestelde voorwaarden.
6.3
Op grond van de begripsomschrijving in artikel 1.13 van de planregels wordt onder “Agrarisch bedrijf” verstaan een inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf. Op grond van artikel 4.1 van de planregels - voor zover relevant - zijn de voor “Agrarisch-Agrarisch bedrijf” aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een (vollegronds)teeltbedrijf of de uitoefening van een overig agrarisch bedrijf.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank is het gebruik van 0,85 hectare grond voor de teelt van maïs aan te merken als gebruik in een omvang als ware het bedrijfsmatig, zeker als een loonwerker wordt ingehuurd voor de oogst en de productie niet wordt aangewend voor eigen consumptie. Het telen van landbouwproducten is aangewezen als categorie in artikel 9.1 onder f van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht.
6.5
De rechtbank is van oordeel dat daarom sprake is van een agrarisch bedrijf (in de vorm van een vollegrond teeltbedrijf) als bedoeld in artikel 1.13 van de planregels. Het hoeft geen
volwaardigagrarisch bedrijf te zijn want die eis wordt niet gesteld in het bestemmingsplan en kan eiseres niet worden tegengeworpen. Het bestreden besluit is daarom onjuist. Dat bij de KvK op dit adres geen agrarisch bedrijf staat ingeschreven, leidt niet tot een ander oordeel. Het door eiseres aangevoerde subsidiaire beroep op het vertrouwensbeginsel behoeft daarom geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

7.1
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit berust op een gebrekkige motivering en een verkeerde lezing van de planregels. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
7.2
De rechtbank ziet geen reden om zelf een beslissing op de bezwaren van bezwaarmakers te nemen. Het college heeft in het besluit op bezwaar twee omstandigheden genoemd, namelijk de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan en de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan waarin voorwaarden worden gesteld aan de uitbreiding van bijbehorende bouwwerken. Eiseres is daarnaast bezig met de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een B&B met gebruik van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 32.7 van de planregels. De rechtbank is van oordeel dat het college deze omstandigheden bij de nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten betrekken. Dit biedt ook mogelijkheden om nadere voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor de hooimijt te verbinden, zoals sloop van overtollige bebouwing. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor 12 weken.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een bestuurlijke lus. Gelet op de positie van bezwaarmakers is dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier om de zaak af te doen.
7.3
Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat als gevolg van deze uitspraak eiseres weer gebruik kan maken van de omgevingsvergunning en verder kan gaan met bouwen. Het college moet nog wel beslissen op de bezwaren van bezwaarmakers dus eiseres bouwt wel voor eigen rekening en risico.
7.4
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,00 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 juli 2021;
- draagt het college op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.518,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr.A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:2, eerste lid:
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)Artikel 2.1:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…);
b. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de Beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…).
Artikel 2.12, eerste lid, onder a:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. (…), of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Bestemmingsplan “Buitengebied, Gemert-Bakel 2017”Artikel 1 Begrippen
(…)
1.13 Agrarisch bedrijf
Een inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
(…)
1.14 Agrarisch (grond)gebruik
Het gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.
(…)
1.137 Overig agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt. Voorbeelden zijn: champignonkwekerijen, witlofkwekerijen, viskwekerijen, paardenhouderijen en wormenkwekerijen.
(…)
1.167 (Vollegronds)teeltbedrijf
Een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
(…)
1.169 Volwaardig agrarisch bedrijf
Een bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.
(…).
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving.
De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de uitoefening van een (vollegronds)teeltbedrijf, of
de uitoefening van een overig agrarisch bedrijf, of;
de bestaande veehouderij, of
(…)
x. ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument', tevens voor behoud en bescherming van het daar aanwezige rijks- of gemeentelijk monument zoals opgenomen in de monumentenlijst, zoals opgenomen in bijlage 6;
(…).
4.2
Bouwregels.
4.2.1
Algemeen
Op of in de in 4.1 bedoelde gronden mag het volgende worden gebouwd:
zonder omgevingsvergunning om af te wijken van de bouwregels of zonder reeds goedgekeurd (erf)inrichtingsplan zoals opgenomen bij de bijlagen bij de regels, bedraagt de maximale oppervlakte uit te breiden bebouwing 50 m2;
agrarische bedrijfsbebouwing, met dien verstande dat:
(…).
4.2.2
Maatvoering
Op of in de in 4.1 bedoelde gronden mag, met inachtneming van het bepaalde in 4.2.1, worden gebouwd met inachtneming van de volgende maatvoering:
(…)
l. de minimale afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens is 3 m, met uitzondering van erf- of perceelsafscheidingen welke op de perceelsgrens mogen worden gerealiseerd;
(…).
4.3
Afwijken van de bouwregels.
4.3.2
Realisatie landschappelijke inpassing bij uitbreiding bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder a. om uitbreiding van bebouwing van meer dan 50 m² mogelijk te maken, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. uit een door burgemeester en wethouders goed te keuren (erf)inrichtingsplan blijkt dat wordt voldaan aan:
* de landschappelijke inpassing heeft een minimale omvang van 20% van de omvang van het bestemmingsvlak;
* de landschappelijke inpassing voldoet aan de richtlijnen zoals opgenomen in het beeldkwaliteitsplan;
* de landschappelijke inpassing mag zowel binnen als buiten het bestemmingsvlak worden gerealiseerd.
(…).

Voetnoten

2.Artikel 1, 1.167
3.Artikel 1, 1.137
4.Artikel 1, 1.13