ECLI:NL:RBOBR:2022:5670

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
21/2631
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na zorgvuldige medische beoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 22 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het UWV had deze aanvraag afgewezen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 29,04%, wat onder de vereiste 35% ligt. De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank concludeert dat het UWV zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de medische situatie van eiser voldoende is onderkend. Eiser had zich ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op een overtuigende wijze heeft gemotiveerd. Eiser's argumenten over onzorgvuldige voorbereiding en excessief ziekteverzuim worden door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 6 april 2021 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en dat de proceskosten niet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2631

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.M.A. van den Boogaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: B. van Driel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar (hierna: het bestreden besluit) van het UWV van 23 september 2021. Het gaat om het besluit op de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het UWV heeft de aanvraag afgewezen waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 29,04%.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als medewerker werkverkeer voor gemiddeld 26,61 uur per week. Op 9 april 2019 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het UWV heeft eiser vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek het besluit genomen wat in de inleiding is genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 6 april 2021 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk voor 29,04%. Het UWV heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 10 september 2021. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 september 2021. In het rapport in beroep van 7 oktober 2022 heeft de verzekeringsarts B&B gesteld dat het beroepschrift van eiser en de nieuw ingediende medische informatie haar standpunten niet wijzigen.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 20 september 2021.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding omdat de gebruikte informatie onvolledig en gedateerd is. Dit maakt dat er strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Volgens eiser had er een nader onderzoek moeten worden verricht om een actueel beeld te krijgen van de problematiek.
7. Verder stelt eiser dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de hoofdpijnklachten en de bijwerkingen van het medicijn Rizatriptan, zoals vermoeidheid, slapeloosheid, versuffen en vertigo. Volgens eiser hebben de verzekeringsartsen ten onrechte niet de laatste gestelde frequentie van de hoofpijn overgenomen. Eiser onderbouwt dit standpunt met informatie van de neuroloog van 27 december 2021 en 20 april 2022. Daarbij is het eiser niet duidelijk waarom de verzekeringsarts B&B stelt dat zij geen medische verklaring ziet waarom de bijwerkingen van het medicijn tot een ziekmelding moeten leiden. Ook had volgens eiser, vanwege het tekort in de energiehuishouding en de verhoogde recuperatiebehoefte, een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week moeten worden aangenomen. Verder stelt eiser dat de verzekeringsarts B&B tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat zij de overweging van de primaire verzekeringsarts met betrekking tot de urenbeperking niet kon volgen. Dit heeft zij niet terug laten komen in het rapport, waardoor eiser vindt dat er sprake is van een motiveringsgebrek.
8. Eiser stelt dat hij zich vanwege zijn klachten zo vaak ziek moet melden dat er sprake is van excessief ziekteverzuim. Dit is volgens eiser ten onrechte niet aangenomen en ook onvoldoende toegelicht. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. [1] Daarnaast stelt eiser dat de functie van Stikster (SBC-code 111160) niet passend is omdat met een gevaarlijke machine moet worden gewerkt. Eiser is beperkt voor het item vasthouden van de aandacht en voor werken met machines met een verwondingsrisico.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geen recht heeft op een uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Hierbij wil de rechtbank benadrukken dat het gaat om de medische toestand van eiser op 6 april 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 6 april 2021 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten hoofdpijn, angst- en paniekklachten, herbelevingen, agressie, een sombere stemming en de vermoeidheids- en duizeligheidsklachten na inname van het medicijn Rizatriptan, zijn op een zorgvuldige en duidelijke manier betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen van de verzekeringsarts B&B en voor de in het dossier aanwezige informatie.
12. Eiser stelt dat de gebruikte informatie onvolledig en gedateerd is. Op zitting is duidelijk geworden dat deze beroepsgrond zo moet worden begrepen dat eiser vindt dat ten onrechte geen recente informatie bij de huisarts is opgevraagd. Ook is eiser van mening dat de verzekeringsarts B&B meer gerichte vragen aan eiser had moeten stellen met betrekking tot de hoofdpijn. Bijvoorbeeld hoe vaak de hoofdpijn voorkomt en hoe lang een hoofdpijnaanval duurt. Wat betreft de vraag in hoeverre de verzekeringsarts B&B nadere informatie had moeten opvragen bij de huisarts in verband met de hoofpijn en de medicatie hiertegen, overweegt de rechtbank het volgende. Uit het rapport van de verzekeringsarts B&B blijkt dat tijdens de hoorzitting aan eiser is gevraagd welke informatie nog mist. Uit het rapport blijkt dat eiser en de gemachtigde van mening zijn dat alles is besproken en dat zij verwachten dat de huisarts de klachten zal kunnen bevestigen. Eiser maakt in antwoord op de vraag tijdens de hoorzitting geen melding van specialistische behandelingen en/of behandelaars ten tijde van de datum in geding. Onder die omstandigheden kan dan ook niet gezegd worden dat onderzoek door de verzekeringsarts B&B niet zorgvuldig was omdat er geen nadere informatie is opgevraagd. Verder is ter zitting vast komen te staan dat eiser met zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts B&B over de clusterhoofdpijn heeft gesproken. Uit dat wat is genoteerd in de rapporten valt af te leiden dat bij beide verzekeringsartsen is gesproken over de frequentie en de duur van een hoofdpijnaanval. Dat niet precies kan worden vastgesteld welke vragen met betrekking tot de hoofdpijn zijn gesteld betekent niet dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd.
De beoordeling van de belastbaarheid
13. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser op 6 april 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B legt in haar rapport van 10 september 2021 en dat van 7 oktober 2022 duidelijk uit welke beperkingen, gelet op de klachten van eiser, in de FML zijn opgenomen. Zij stelt dat eiser vanwege de psychopathologie beperkt is te achten voor stresserende activiteiten in de zin van krappe deadlines en conflicthantering alsmede voor het nemen van eindverantwoordelijkheid. Op het sociale vlak is eiser beperkt voor intensieve contacten met een emotionele lading en voor leidinggevende taken. Daarnaast dient eiser bij samenwerking een eigen afgebakende deeltaak te hebben, is eiser aangewezen op een vrij voorspelbare werksituatie zonder veel storingen, is hij beperkt op het vlak van concentratie en dient er regelmaat te zijn in de werktijden.
14. Ter zitting stelt eiser dat de verzekeringsarts, en ook de verzekeringsarts B&B, ten onrechte niet het medisch rapport van 2019 in het kader van de Ziektewet hebben gevolgd. In dit rapport staat dat eiser één tot twee dagen per week geen hoofdpijnaanval heeft. Omdat er geen andere medische documenten zijn waarin wordt gesproken over de frequentie van de hoofdpijnaanvallen hadden de verzekeringsartsen uit moeten gaan van deze frequentie. Dit hebben de verzekeringsartsen volgens eiser ten onrechte niet gedaan. Daarbij stelt eiser dat de verzekeringsarts B&B in het rapport van 7 oktober 2022 spreekt over een verergering van de hoofdpijnklachten, maar dat er juist eerder sprake is van een vermindering als je dat afzet tegen de informatie die over de frequentie is opgenomen in het rapport van 2019. In de brieven van de neuroloog staat namelijk dat eiser twee tot drie keer per week hoofdpijnaanvallen heeft.
15. De rechtbank kan de redenering van eiser met betrekking tot de frequentie van de hoofdpijn niet volgen. In het rapport van de verzekeringsarts van 1 april 2021 staat dat eiser heeft gezegd dat hij soms weken geen klachten en soms weken achter elkaar hoofdpijnklachten heeft. Dat de verzekeringsarts hier iets anders in het rapport zou hebben opgenomen dan door eiser is gezegd, wordt wel gesteld maar is niet gebleken. Het medisch rapport in het kader van de Ziektewet van 2019 en de brieven van de neuroloog van december 2021 en april 2022 zijn onvoldoende om twijfel te doen zaaien over de frequentie van de hoofdpijn ten tijde van de datum in geding. Deze informatie heeft namelijk, in tegenstelling tot het rapport van de verzekeringsarts, geen betrekking op de datum in geding.
16. In zijn beroepschrift stelt eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met de hoofdpijnklachten en de bijwerkingen die eiser ervaart na het gebruik van het medicijn Rizatriptan. Eiser claimt dat de vermoeidheid, het versuffen, de slapeloosheid en de duizeligheid die hij ervaart na inname van dit medicijn tot een ziekmelding zal leiden. De verzekeringsarts B&B stelt dat de duizeligheid en vermoeidheid geen belemmerende factoren zijn omdat in de FML is opgenomen dat eiser beperkt is voor gevaarlijk werk en dat in de FML rekening is gehouden met het feit dat eiser kan vertragen en geen hoog werktempo aan zal kunnen houden. De verzekeringsarts B&B heeft ook rekening gehouden met het medicatiegebruik van eiser door een beperking op te nemen ten aanzien van het beroepsmatig besturen van een vervoersmiddel. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B voldoende heeft uitgelegd dat de klachten niet hoeven te leiden tot meer beperkingen en ook dat de klachten als rekening wordt gehouden met de beperkingen niet direct tot een ziekmelding hoeven te leiden. Het feit dat de verzekeringsarts B&B, zoals eiser ter zitting opmerkt, stelt dat eiser de vermoeidheidklachten niet bij de primaire beoordeling heeft gemeld doet daar niets aan af. De verzekeringsarts heeft met de vermoeidheid, ofwel het versuffen, rekening gehouden in de FML.
17. Eiser voert verder aan dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat de verzekeringsarts B&B onvoldoende heeft toegelicht waarom dit niet is gedaan. Eiser vindt die urenbeperking nodig omdat alleen dan in voldoende mate rekening wordt gehouden met het tekort in de energiehuishouding en de verhoogde recuperatiebehoefte van eiser die hij ten gevolge van de clusterhoofdpijn en de medicatie ervaart. Het is volgens de verzekeringsarts B&B bij zowel de hoofpijnproblematiek als de psychopathologie enerzijds van belang een verslechtering van de medische situatie door structurele overbelasting te voorkomen. Anderzijds is het ook van belang om in beweging te blijven en onderbelasting te voorkomen. Daarom acht de verzekeringsarts B&B een urenbeperking niet wenselijk. De rechtbank kan dit standpunt van de verzekeringsarts B&B volgen. Mede in acht genomen dat in de FML ook beperkingen zijn aangenomen voor de belastbaarheid, waardoor rekening wordt gehouden met de belemmeringen van eiser.
18. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 6 april 2021.
19. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 6 april 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 10 september 2021.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
Excessief ziekteverzuim
20. Eiser voert aan dat het oordeel van de verzekeringsarts B&B dat er geen sprake is van excessief ziekteverzuim niet in stand kan blijven. Eiser stelt dat hij op de dagen dat de clusterhoofdpijn zich voordoet geen werkzaamheden kan verrichten. Dit komt zowel door de hevigheid van de hoofdpijn als de bijwerkingen van de medicatie. In de meeste weken zal hij zich twee tot drie keer moeten ziekmelden; in de beste situatie zal het drie dagen per twee weken gebeuren. Omdat de clusterhoofdpijn volgens eiser vrijwel wekelijks, zowel ’s avonds als overdag, plaatsvindt, leidt dit volgens eiser tot excessief ziekteverzuim. Daarbij stelt eiser dat de aspecten voorspelbaarheid, persoonsgebonden aspecten, vervangingsmogelijkheden en de aard van de functies niet kenbaar zijn meegenomen in de beoordeling.
21. De vraag is of er sprake is van zodanig ziekteverzuim dat het van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd om eiser te werk te stellen waardoor de arbeid, zoals bedoeld in artikel 9, onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, buiten beschouwing moet blijven. De stelling van eiser dat er sprake is van excessief ziekteverzuim is in feite ook gericht tegen de vastgestelde FML en het medische oordeel van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om daaraan te twijfelen. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat er ten tijde van de datum in geding geen sprake is van zodanig ziekteverzuim dat de arbeid – in de zin van de geduide functies – buiten beschouwing moeten blijven.
Geduide functies
22. De arbeidsdeskundige B&B heeft haar rapport gebaseerd op de FML van 10 september 2021. De arbeidsdeskundige B&B heeft besloten dat er drie functies zijn die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren.
Het gaat om:
- ( sbc-code 111160) Stikster;
- ( sbc-code 111090) Medewerker industriële reiniging;
- ( sbc-code 111010) Medewerker operations A.
23. Eiser stelt dat de functie van Stikster (SBC-code 111160) niet passend is. Eiser is namelijk van mening dat de machine waarmee binnen deze functie moet worden gewerkt een gevaarlijke machine is. De machine heeft namelijk een beveiliging. Het feit dat de machine een dergelijke beveiliging nodig heeft, toont volgens eiser aan dat het wel degelijk om een gevaarlijke machine gaat, anders was de beveiliging immers niet nodig. De functie is volgens eiser dus niet passend omdat eiser beperkt is voor het werken met gevaarlijke machines. Verder zal, ondanks de beveiliging van de machine, een zekere oplettendheid worden verwacht van eiser. Eiser is echter eveneens beperkt geacht ten aanzien van zijn concentratie.
24. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige B&B in het rapport voldoende heeft uitgelegd waarom er geen sprake is van een verhoogde kans op lichamelijk letsel. In de FML is opgenomen dat eiser niet mag werken met machines of gereedschap met een verwondingsrisico. De arbeidsdeskundige B&B heeft toegelicht dat juist vanwege de beveiliging er geen risico is dat de vingers onder de naald komen en dat er dus geen verhoogde kans is op lichamelijk letsel. Daarmee heeft het UWV voor de rechtbank voldoende duidelijk uitgelegd waarom de functie Stikster passend is. Deze toelichting is voor de rechtbank ook begrijpelijk.

Conclusie en gevolgen

25. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 6 april 2021 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij per die datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 29,04%.
26. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 december 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB2600.