ECLI:NL:RBOBR:2023:1521

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
22/1726
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en toekenning van loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 16 augustus 2021 terecht heeft vastgesteld op 58,54%. Eiser had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid aanvankelijk op 55,38% was vastgesteld. Na bezwaar van eiser heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 58,54%. Eiser is van mening dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn klachten en beperkingen, en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De rechtbank heeft de zaak op 21 februari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen de beschikbare medische informatie adequaat hebben betrokken bij hun beoordeling. Eiser heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat de klachten van eiser niet medisch objectiveerbaar zijn, en dat de verzekeringsartsen geen aanleiding hebben gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank volgt het UWV in zijn standpunt dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor eiser.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt in zijn verzoek om een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/1726

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het UWV de mate van arbeidsongeschikt van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 16 augustus 2021 terecht heeft vastgesteld op 58,54%.
1.1.
Met het besluit van 22 december 2023, heeft het UWV eiser meegedeeld dat hij per 16 augustus 2021 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55,38 %.
1.2.
Met het bestreden besluit van 29 juni 2022 heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 58,54 % en het bezwaar van eiser gegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen. Eiser heeft zich op zitting laten bijstaan door zijn ambulant begeleider, [naam] . Ook was de dochter van eiser op de zitting aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser was werkzaam als operator voor 39,77 uur per week. Op 15 januari 2019 heeft hij zich ziek gemeld vanwege fysieke klachten. Bij het naderen van het einde van de wachttijd voor de WIA heeft eiser op 19 oktober 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft na afloop van de opgelegde loonsanctie de WIA-aanvraag in behandeling genomen en dat heeft geleid tot de besluitvorming zoals is weergegeven onder 1.1 en 1.2.

Standpunten van partijen

Standpunten van eiser
3. Eiser is van mening dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn klachten en beperkingen. Bij het lichamelijk onderzoek heeft de primaire verzekeringsarts forse (actieve en passieve) bewegingsbeperkingen van beide schouders vastgesteld waardoor de toelichtingen in de FML moeten worden aangepast op de items ‘frequent reiken tijdens het werk’, ‘tillen tijdens het werk’ en ‘dragen tijdens het werk’. Voor het item ‘boven schouderhoogte actief zijn’ geldt dat dit beiderzijds sterk beperkt is. Omdat het CBBS alleen de beoordelingspunten ‘tillen’ en ‘dragen’ (zonder de toevoeging ‘tijdens het werk’) kent, begrijpt de rechtbank dat eiser vindt dat hij daarop meer beperkt is.
3.1.
Eiser stelt niet in staat te zijn een half uur achtereen en gedurende ongeveer de helft van een werkdag te lopen. Tijdens het spreekuur is door de primaire verzekeringsarts namelijk een aanmerkelijk vertraagd looppatroon waargenomen. Ook stelt eiser niet in staat te zijn een half uur achtereen en gedurende de helft van een werkdag te staan, gelet op de aanwijzingen voor zenuwwortelprikkeling L5-S1 linkerbeen. De medische informatie omtrent de zenuwwortelprikkeling L5-S1 linkerbeen is pas in bezwaar naar voren gebracht en de verzekeringsarts B&B heeft eiser niet gezien tijdens een medische spreekuur. Om die reden is er volgens eiser aanleiding om lopen, lopen tijdens werk, staan en staan tijdens werk meer te beperken.
3.2.
Eiser kan zich tot slot niet vinden in de arbeidsdeskundige beoordeling. De geselecteerde functies zijn niet passend, gelet op de medische bezwaren.
Standpunt van het UWV
4. In wat eiser heeft aangevoerd ziet het UWV geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen. Het UWV vindt dat eiser in essentie hetzelfde aanvoert als hij in de bezwaarfase heeft gedaan en daarmee is al rekening gehouden in de beoordeling. De verdergaande beperkingen die eiser claimt heeft hij niet onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens en door eiser worden ook geen nieuwe feiten en omstandigheden vermeld. Eiser ervaart pijnklachten die niet overeenkomen met zijn medisch objectiveerbare aandoeningen en met dergelijke klachten kan bij de beoordeling geen rekening worden gehouden.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 16 augustus 2021 terecht heeft vastgesteld op 58,54%. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6. In het beroepschrift van eiser staat dat de bezwaargronden worden herhaald en ingelast. Zo’n algemene verwijzing is geen beroepsgrond waarop de rechtbank een beslissing hoeft te geven. De rechtbank zal zich daarom slechts richten op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
7. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij is het volgende van belang. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en heeft de beschikbare medische informatie kenbaar betrokken bij de beoordeling. Ook heeft een fysiek spreekuur plaatsgevonden op 9 november 2021 waarbij eiser zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht.
7.1.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B het dossier bestudeerd en de verzekeringsarts B&B heeft de beschikbare medische informatie kenbaar bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts B&B heeft daarnaast toegelicht waarom een hoorzitting/spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Er kon volgens de verzekeringsarts B&B namelijk worden volstaan met een beoordeling op de stukken omdat het onderzoek bij de primaire verzekeringsarts zorgvuldig is geweest en omdat er voldoende informatie beschikbaar was in het dossier.
7.2.
De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten doen of aanvullende medische informatie had moeten opvragen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
Medisch inhoudelijke beoordeling
8. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiser per 16 augustus 2021 onjuist heeft ingeschat.
8.1.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat het UWV bekend is met zowel de lichamelijke als psychische klachten van eiser. In de functionele mogelijkhedenlijst (FML) zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts B&B inzichtelijk gemotiveerd waarom geen verdergaande beperkingen zijn aangenomen. Zo geeft de verzekeringsarts B&B aan dat uit de medische informatie blijkt dat bij de cervicale vernauwingen geen sprake is van wortelbeïnvloeding en dat de wortelbeïnvloeding lumbaal licht van aard is en er geen sprake is van ernstige uitvalsverschijnselen. Tijdens het lichamelijk onderzoek door de primaire verzekeringsarts is ook slechts een licht matige functiebeperking in de rechterschouder en de rug en in minder mate de nek. Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat eiser verdergaand beperkt is. De rechtbank heeft geen reden om aan de motivering van de verzekeringsarts B&B te twijfelen. Eiser heeft verder ook geen medische informatie overgelegd waaruit dat blijkt dat hij verdergaand beperkt is. Zoals op zitting al is aangegeven is het aan eiser om dat aannemelijk te maken.
8.2.
De rechtbank begrijpt dat eiser meer beperkingen ervaart dan nu medisch zijn te objectiveren. Eiser is ervan overtuigd dat die beperkingen wel medisch objectiveerbaar zijn, maar hij loopt er tegenaan dat er tot op heden nog geen arts is geweest die dit heeft kunnen vaststellen. De rechtbank begrijpt goed dat dit voor eiser moeilijk is, maar voor de beoordeling van deze zaak kan de rechtbank alleen maar rekening houden met beperkingen die medisch objectiveerbaar zijn. Met de (pijn)klachten die eiser ervaart maar waarvoor geen medische objectivering is, kan daarom geen rekening worden gehouden. [1]
Arbeidskundige beoordeling
9. Eiser heeft hier niets concreets tegenin gebracht, anders dan dat de functies voor hem niet geschikt zijn uitgaande van de volgens hem bestaande verdergaande beperkingen. Nu is vast komen te staan dat de belastbaarheid van eiser door het UWV juist is ingeschat, mocht de arbeidsdeskundige B&B bij het bepalen van de functies uitgaan van de beperkingen zoals weergegeven in de FML. Het standpunt van eiser dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn, volgt de rechtbank dan ook niet. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige B&B blijkt dat wat betreft het statisch reiken en hoofdfixatie hij overleg heeft gehad met de verzekeringsarts B&B. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige B&B de door eiser benoemde knelpunten uitgebreid besproken en toegelicht waarom de functies wel geschikt zijn. De rechtbank ziet al met al geen aanleiding voor het oordeel dat de arbeidskundige beoordeling onjuist zou zijn.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht per 16 augustus 2021 terecht heeft vastgesteld op 58,54%. Omdat eiser geen gelijk krijgt, is het beroep ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Vodegel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.CRvB 9 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2754.