20. Als het beoordelingskader in deze zaak wordt toegepast, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of zonder de maatregelen die door het dagelijks bestuur zijn getroffen (afsluiten Keunensloop en de vervanging van de schotbalkenstuw door de vispassage), de door de maatschap gestelde schade zich ook zou hebben voorgedaan. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, moet ervan uit worden gegaan dat deze schade niet is veroorzaakt door één van de maatregelen van het dagelijks bestuur en komt de geclaimde droogteschade niet voor vergoeding op grond van artikel 7.14 van de Waterwet in aanmerking.
Bespreking beroepsgronden
20. De maatschap betoogt in de eerste plaats dat het afsluiten van de watertoevoer naar de Keunensloop bij schuif De Hutten de oorzaak is van de door haar geleden schade. Als de watertoevoer niet was afgesloten, was er volgens de maatschap ook in de jaren 2018 en 2019 genoeg water beschikbaar om de kavels van de maatschap van water te voorzien. Zij stelt dat het water onder de kavels veel minder aanvoer nodig heeft om het op peil te houden dan de noodzakelijke aanvoer waar het dagelijks bestuur vanuit gaat. Gezien de ligging en hoogte van de kavels ten opzichte van de Keunensloop, zou een gemiddelde hoeveelheid van 30-35 liter per seconde die bij de schuif De Hutten naar de Keunensloop zou worden gevoerd voldoende moeten zijn, aldus de maatschap. Wat betreft de maatregelen uit het projectplan, voert de maatschap aan dat het dagelijks bestuur er aan voorbij is gegaan dat in de oude situatie het streefpeil van de voormalige schotbalkenstuw in de KS41, circa 23 cm hoger lag, zodat het water vanuit België vanzelf naar de Keunensloop liep. In de tweede plaats betoogt de maatschap dat als het watersysteem als gevolg van het projectplan en de verdringingsreeks niet structureel was gewijzigd, er ook in 2018 en 2019 meer dan voldoende water naar de Keunensloop beschikbaar was om de grondwaterstand onder de kavels op niveau te houden. De wijziging van het watersysteem in combinatie met de daarmee samenhangende afsluiting van de Keunensloop in 2018 en 2019 vormen de oorzaken van de door de maatschap gestelde schade. Daarmee is het vereiste oorzakelijke verband genoegzaam aangetoond, aldus de maatschap.
20. Het afsluiten van de watertoevoer naar de Keunensloop in de jaren 2018 en 2019 is gebaseerd op de verdringingsreeks en het projectplan. Op zichzelf is het afsluiten van de watertoevoer naar de Keunensloop een maatregel die tot schade en tot vergoeding van die schade kan leiden op grond van artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet. In het verleden heeft het dagelijks bestuur vanwege die maatregel ook schadevergoeding toegekend. De rechtbank kan zich daarom voorstellen dat de maatschap vindt dat voor de jaren 2018 en 2019 de door haar geleden schade moet worden vergoed. De rechtbank is echter van oordeel dat de maatschap het causaal verband tussen het afsluiten van de watertoevoer naar de Keunensloop en de door haar geleden schade niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat geldt ook voor de vervanging van schotbalkenstuw door de vispassage en het door de maatschap gestelde structurele watertekort in het gebied als gevolg van het projectplan die de maatschap als schadeoorzaken ziet. De beroepsgrond van de maatschap slaagt daarom niet. Bij dat oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat voor het vaststellen van het causaal verband niet alleen moet worden gekeken naar de door de maatschap genoemde maatregelen, maar ook naar de intensiteit van de droogte in de jaren 2018 en 2019, naar de effecten die de droogte had op de watertoevoer vanuit België en naar het functioneren van het watersysteem in het gebied.
20. De rechtbank zal haar oordeel hierna aan de hand van de standpunten van het dagelijks bestuur en de daartegen ingebrachte argumenten van de maatschap toelichten.
20. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat als gevolg van de droogte in de jaren 2018 en 2019, er zo weinig water beschikbaar was dat het dichtzetten van de schuif De Hutten niet uitmaakte voor het tekort aan water dat zich ter plaatse van de kavels voordeed.
20. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de jaren 2018 en 2019 extreem droog waren en verwijst daartoe naar bladzijde 6 en volgende van de hydrologische uiteenzetting die op dit punt niet door de maatschap is bestreden. Daarin staat dat 2018 tenminste vergelijkbaar was met het extreem droge jaar 1976, en dat 2019 tot de 5% meest droge jaren behoort. Dat betekent dat niet alleen het gebied en de kavels veel minder water kregen via neerslag, maar ook de Maas en op zijn beurt het kanaal Bocholt-Herentals, van waaruit via de stuw de Grote Fosse water naar het gebied wordt gevoerd waarin de kavels gelegen zijn. Daarbij komt dat het grondwaterpeil zich in 2018 en 2019 al op een lager peil bevond als gevolg van toenemende grondwateronttrekkingen en het feit dat de winterneerslag in de jaren die vooraf gingen aan 2018 en 2019 onvoldoende was om het tekort aan zomerneerslag te compenseren, aldus de hydrologische uiteenzetting.
20. Slechts een beperkt deel van het water dat in de jaren 2018 en 2019 in België ter plaatse van de stuw de Grote Fosse overbleef, bereikte de Nederlandse grens. Uit de figuren op bladzijde 3 en 7 van de Beoordeling causaal verband blijkt in ieder geval dat het wateraanbod bij stuw de Grote Fosse veel hoger was dan het aanbod bij meetpunt 0254. Dat meetpunt is gelegen direct na de locatie waar de verbindingssloot samenkomt met het water dat niet vanuit de Watering maar langs andere weg Nederland binnenkomt. Ook deze meetresultaten in de Boordeling causaal verband zijn niet door de maatschap bestreden, net als de hierna te bespreken resultaten in de hydrologische uiteenzetting.
20. Uit de grafieken op bladzijden 7 van de Beoordeling causaal verband blijkt bovendien dat het dichtzetten van schuif De Hutten niet of nauwelijks effect had op het wateraanbod ter plaatse van meetpunt 0254. De rechtbank deelt de opvatting van het dagelijks bestuur dat als het dichtzetten van schuif De Hutten zou hebben geleid tot het stopzetten van de toevoer van water richting de kavels van de maatschap, dat bij meetpunt 0254 tot een hoger wateraanbod had geleid. Dat kan aan de grafieken op bladzijde 7 van de Beoordeling causaal verband niet worden ontleend. De meetresultaten die zijn weergegeven in figuur 3 op bladzijde 5 van de Hydrologische uiteenzetting, bevestigen het beeld dat het dichtzetten van schuif De Hutten voor watertoevoer richting de Keunensloop niet of nauwelijks effect had op de watertoevoer naar de kavels van de maatschap. Daaruit kan worden afgeleid dat de daling van het peil al voor het dichtzetten was ingezet en na het dichtzetten het patroon van de al ingezette daling wordt voortgezet. Daaruit kan ook worden afgeleid dat bij één meetpunt – B57B0433 – dat is gelegen aan de Beekloop, de meetresultaten van het peil een vergelijkbaar patroon volgen met dat van de meetpunten die liggen dichtbij de kavels van de maatschap en wat betreft de watertoevoer mede onder invloed van de Keunensloop staan. Als het dichtzetten van schuif De Hutten een positief effect zou hebben gehad op het wateraanbod in de verbindingssloot en de Beekloop, mag worden verwacht dat dit effect zichtbaar zou zijn geweest in de meetresultaten op meetpunt B57B0433. Dat is niet het geval.
20. De rechtbank volgt het dagelijks bestuur op grond van de vorige overwegingen in zijn standpunt dat het dichtzetten van de schotbalkenstuw bij schuif De Hutten, niet heeft geleid tot de schade die de maatschap heeft ondervonden. De maatschap heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er in die jaren vanuit België op zich genoeg water beschikbaar was om de kavels te voorzien van water. Alleen al om die reden wijken de jaren 2018 en 2019 af van de jaren dat aan de maatschap door het dagelijks bestuur wel een schadevergoeding is toegekend als gevolg van het dichtzetten van schuif De Hutten. Voor zover de maatschap heeft gesteld dat voor het bevloeien van de kavels maar een klein beetje water nodig was en in ieder geval niet de hoeveelheden waarvan het dagelijks bestuur uitgaat, leidt die stelling niet tot een ander oordeel. Het dagelijks bestuur heeft gemotiveerd uiteen gezet dat de berekeningen die de gemachtigde op dat punt heeft gemaakt, alleen uitgaan van de hoeveelheid water die nodig was om het peil van het grondwater via directe watertoevoer weer op het peil te krijgen dat nodig is voor de groei van de gewassen. Daardoor is geen rekening gehouden met de weg die het water van schuif De Hutten naar de kavels van de maatschap moet afleggen en met het feit dat de kavels niet direct grenzen aan of in directe verbinding staan met de Keunensloop. Door wegzijging en irrigatie van water voordat het water de kavels bereikt, was er in de droge periode veel meer water nodig om vanaf De Hutten naar de kavels te sturen dan de hoeveelheid die de gemachtigde van de maatschap heeft berekend, aldus het dagelijks bestuur. Dat laatste standpunt van het dagelijks bestuur is door de maatschap niet gemotiveerd weerlegd.
20. Het betoog van de maatschap dat vervanging van de voormalige schotbalkenstuw door een vispassage, de verlaging ter plaatse van het peil met 23 cm, en het gedurende een reeks van jaren afsluiten van de Keunensloop tot een structurele verlaging van de watertoevoer en van het grondwaterpeil van de kavels heeft geleid, leidt ook niet tot een ander oordeel. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat de maatschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze maatregelen in de jaren 2018 en 2019 hebben geleid tot de gestelde schade. Het dagelijks bestuur heeft naar aanleiding van dit betoog van de maatschap het standpunt ingenomen dat de vispassage de functie van de schotbalkenstuw deels heeft overgenomen en dat het peil waarnaar de maatschap verwijst alleen een streefpeil was dat in de praktijk vaak niet werd bereikt. Voor de stelling van de maatschap dat het grondwaterpeil structureel is verlaagd, heeft het dagelijks bestuur verwezen naar zijn standpunt over de ontwikkeling van de grondwaterstand in het gebied (zie overweging 24.). De maatschap heeft daar geen eigen rapportage van haar gemachtigde, ondersteund met meet -en rekengegevens, tegenover gesteld, maar volstaan met het noemen van deze maatregelen en met de stelling dat deze tot verlaging van de watertoevoer naar de kavels moet hebben geleid.
Conclusie en gevolgen
20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het dagelijks bestuur de verzoeken van de maatschap om nadeelcompensatie terecht heeft afgewezen. Met andere woorden: eiser heeft op grond van artikel 7.14 van de Waterwet geen recht op vergoeding van de droogteschade die hij in 2018 en 2019 heeft geleden.
20. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en ook geen aanleiding om te bepalen dat het dagelijks bestuur het dor eiser betaalde griffierecht aan hem moet terugbetalen.