ECLI:NL:RBOBR:2023:1789

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
21/2042
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding door maatschap na afsluiten waterlopen door dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, op 14 april 2023, wordt het beroep van een maatschap beoordeeld die schadevergoeding vraagt voor droogteschade als gevolg van het afsluiten van de Keunensloop. De rechtbank past het beoordelingskader toe dat is vastgesteld in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De maatschap stelt dat de schade is veroorzaakt door het afsluiten van de watertoevoer naar de Keunensloop in de jaren 2018 en 2019, maar de rechtbank oordeelt dat de maatschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de afsluiting en de geleden schade. De rechtbank wijst erop dat de extreme droogte in die jaren een significante rol heeft gespeeld in de schade die de maatschap heeft geleden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvragen om nadeelcompensatie door het dagelijks bestuur terecht is geweest. De rechtbank concludeert dat de maatschap geen recht heeft op vergoeding van de droogteschade op grond van artikel 7.14 van de Waterwet.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2042

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

Maatschap [naam] , uit [plaats] , de maatschap

(gemachtigde: ir. L.J. Vollebregt),
en

het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel, het dagelijks bestuur

(gemachtigden: mr. J.P.M. van Beers, G. van Wijk, H. Elemans, en drs. M. Strikker).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de maatschap dat gaat over de afwijzing van haar aanvragen om nadeelcompensatie voor droogteschade.
Het dagelijks bestuur heeft deze aanvragen met het besluit van 9 november 2020 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 29 juni 2021 op het bezwaar van eiser is het dagelijks bestuur bij de afwijzing van de aanvragen gebleven (het bestreden besluit).
Het dagelijks bestuur heeft gereageerd met een nader stuk (hydrologische uiteenzetting van juni 2022) en met een verweerschrift.
Eiser heeft een reactie op het verweerschrift gegeven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de maatschap en [naam] , deelnemer aan de maatschap en echtgenote van [naam] , en de gemachtigden van het dagelijks bestuur.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit en daarmee ook het besluit van
9 november 2020. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Deze beslissing staat hierna onder het kopje “Beslissing” weergegeven. De rechtbank zal hierna eerst toelichten hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
Melkveebedrijf van de maatschap
8. De maatschap exploiteert een melkveebedrijf, waarbij ook gewassen worden geteeld (gras en maïs). Het bedrijf is gelegen op het perceel [adres] te [plaats] (het perceel). Tot het bedrijf behoren een veldkavel van 9,5 hectare gelegen tegenover het perceel en ten noorden van de Keunensloop en een langgerekte kavel van 1 hectare gelegen ten zuiden van het perceel tussen de Keunensloop en de weg [straatnaam] (de kavels).
De maatschap bestaat uit [naam] , [naam] en hun kinderen.
Nadeelcompensatieverzoeken
9. Op 22 januari 2019 respectievelijk 13 maart 2020 heeft de maatschap bij het dagelijks bestuur verzocht om schadevergoeding. In de verzoeken stelt de maatschap dat zij in 2018 en in 2019 schade heeft geleden in de vorm van verminderde opbrengsten van gras en maïs (droogteschade) die op de kavels worden geteeld. Het gras wordt geteeld op de kavel met een omvang van 9,5 ha; de maïs op de kavel met een omvang van 1 ha. De droogteschade in 2018 is begroot op € 2.372,60, inclusief deskundigenkosten. Bij het verzoek van 13 maart 2020 is de schade begroot op € 10.287,20, inclusief deskundigenkosten.
10. De oorzaak van de droogteschade is volgens de maatschap gelegen in de afsluiting van de Keunensloop. De Keunensloop is in 2018 vele maanden en in 2019 meer dan een half jaar afgesloten geweest, aldus de maatschap. De afsluiting van de Keunensloop is gebaseerd op de Beleidsregel verdringingsreeks Beekloop van 25 maart 2014 (de verdringingsreeks), aldus de maatschap. Bij haar verzoeken heeft de maatschap verwezen naar rapporten van haar gemachtigde van 18 januari 2019 respectievelijk 12 maart 2020 (de rapporten) waarin de schade en de oorzaak daarvan is toegelicht,
11. In de rapporten is voor de berekening van de schade verwezen naar verzoeken om schadevergoeding die de maatschap in 2011 en 2013 heeft gedaan. Het dagelijks bestuur heeft destijds schadevergoeding toegekend op basis van een advies van de Adviescommissie Nadeelcompensatie (adviescommissie) en een advies van de Stichting Advisering Onroerende Zaken (SAOZ). Op basis van dezelfde methode is ook over de jaren 2015 tot en met 2017 de schade vergoed. De schade die de maatschap in 2018 en 2019 stelt te hebben geleden, bestaat uit gederfde inkomsten door verminderde gewasopbrengst. De schade is begroot aan de hand van deze methode, waarbij de maatschap rekening heeft gehouden met een aftrek voor normaal maatschappelijk risico van 7,5% die de SAOZ eerder heeft geadviseerd aan het dagelijks bestuur toe te passen. De gederfde inkomsten zijn verder gebaseerd op de tarieflijst van de Gasunie en de LTO voor de jaren 2018 en 2019.
12. In de rapporten staat verder dat het grondwater onder de kavels relatief dicht bij het maaiveld ligt. De ligging van de kavels ten opzichte de Keunensloop is voor het grondwater gunstig als gevolg van wegzijging vanuit de Keunensloop. Dat wordt verklaard omdat de bodem van de Keunensloop vrij hoog ligt ten opzichte van het maaiveld van de kavels, aldus de rapporten. In de rapporten staat verder dat in het advies van de adviescommissie, uitgebracht bij de eerdere verzoeken, ervan uit wordt gegaan dat zeven dagen na afsluiting van de Keunensloop, de grondwaterstanden zover zijn gezakt, dat de opbrengstderving 50% bedraagt op de kavel met een omvang van 9,5 ha en 15% op de kavel met een omvang van 1 ha. De adviescommissie heeft in dat advies verder geconcludeerd dat de grondwaterstand door de afsluiting van de Keunensloop daalt met 40-50 cm voor de grote kavel en met 15 cm voor de kleine kavel, aldus de rapporten. In de rapporten staat ook dat de Keunensloop in 2018 van 6 juni tot 10 december was afgesloten, en in 2019 van 24 april tot 27 november was afgesloten.
Standpunt dagelijks bestuur
13. Het dagelijks bestuur heeft de verzoeken om schadevergoeding opgevat als verzoeken om nadeelcompensatie op grond van artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet (zie voor dat artikel de bijlage bij deze uitspraak). Bij het besluit van 9 november 2020 heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat de droogteschade niet het gevolg is van het afsluiten van de Keunensloop, maar van de extreme droogte in de jaren 2018 en 2019. Volgens het dagelijks bestuur behoren de zomers van 2018 en 2019 tot de meest droge zomers sinds de metingen in 1906 startten en was de situatie zowel boven als onder het maaiveld historisch extreem. Het verwijst daartoe naar zijn memo “Beoordeling causaal verband afsluiting Keunensloop i.r.t. Maatschap [naam] ” van 20 mei 2020 (Beoordeling causaal verband).
14. Bij het bestreden besluit is het dagelijks bestuur bij dit standpunt gebleven. In aanvulling op dat standpunt en in reactie op het bezwaar van de maatschap, heeft het dagelijks bestuur daarnaast het memo “Reactie op bezwaarschrift J. Vollebregt” van 1 april 2021 aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. In bezwaar heeft de maatschap namelijk naar voren gebracht dat de oorzaak van de droogteschade niet alleen is gelegen in de afsluiting van de Keunensloop, maar ook het gevolg is van de wijzigingen in het watersysteem na uitvoering van het projectplan “Beekherstel Beekloop” (het projectplan). De maatschap heeft daarbij gewezen op het feit dat ter uitvoering van het projectplan een bestaande stuw in de verbindingssloot (KS41) naar de Beekloop is vervangen door een vispassage, wat volgens de maatschap tot een verminderde watertoevoer naar de Keunensloop heeft geleid. Volgens het dagelijks bestuur is de watertoevoer met het projectplan niet structureel ten nadele van de Keunensloop gewijzigd. Het water wordt 50/50 verdeeld over de verbindingssloot (KS41) en de Keunensloop. De watervasthoudende werking van de stuw in de verbindingssloot die in 2014 is afgebroken, is overgenomen door de vispassage die 400 m benedenstrooms is aangelegd in de verbindingssloot, aldus het dagelijks bestuur.
15. In beroep heeft het dagelijks bestuur zijn standpunt verder toegelicht in de “Hydrologische uiteenzetting n.a.v. beroepschrift J. Vollebregt” van juni 2022 (hydrologische uiteenzetting) en in het verweerschrift.
Watersysteem kavels-Keunensloop/Beekloop-Belgische grens-België
16. De kavels van de maatschap waar de schade zich heeft voorgedaan, zijn gelegen nabij de Keunensloop (KS50). De gewassen die op de kavels worden geteeld, voeden zich met regenwater en met water dat zich onder de kavels bevindt. Dat water is onder meer afkomstig uit de Keunensloop. De kavels staan niet in directe verbinding met de Keunensloop, maar door wegzijging vindt het water zijn weg naar de kavels. Het waterpeil onder het maaiveld van de kavels wordt beïnvloed door de hoeveelheid water die zich bevindt in de Keunensloop.
17. De werking van het systeem is onder meer beschreven in de hydrologische uiteenzetting van juni 2022 en in figuur 1 van die uiteenzetting visueel weergegeven.
De Keunensloop (KS50) stroomt vanaf de grens van België (schuif De Hutten) in Noord/Noordoostelijke richting en mondt uit in de Beekloop. De Keunensloop ontvangt water vanuit België. Het water vanuit België wordt naar de Keunensloop geleid via schuif De Hutten. Bij deze schuif wordt het water vanuit België verdeeld in de Keunensloop en een verbindingssloot naar de Beekloop (KS41). De verbindingssloot stroomt deels parallel aan de Keunensloop van west naar oost en mondt ook uit in de Beekloop (KS40), maar dan een stuk zuidelijker dan de Keunensloop. De Keunensloop en de Beekloop ontvangen water vanuit het gebied de Watering (België), ook wel Wetering genoemd. De Watering ontvangt op haar beurt water via stuw de Grote Fosse in België. Het water bij deze stuw is afkomstig uit het kanaal Bocholt-Herentals. Dat water is weer afkomstig uit de Maas. De Keunensloop is voor de watertoevoer afhankelijk van het water dat afkomstig is van de Watering. De Beekloop ontvangt daarnaast direct water uit België, maar het meeste water is afkomstig van de Watering. Het meeste water wordt in België namelijk via bevloeiingsvelden in de Watering naar Nederland gestuurd en komt dan Nederland binnen bij schuif De Hutten.
Overeenstemming en geschilpunten
18. De hiervoor weergegeven beschrijving van het systeem is op zichzelf niet in geschil. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de jaren 2018 en 2019 in ZuidoostNederland, waaronder het stroomgebied van de Beekloop, extreem droog waren. Ook is tussen partijen niet in geschil dat in de door de maatschap genoemde perioden de Keunensloop is afgesloten. Tot slot is tussen niet in geschil dat als de Keunensloop wordt afgesloten, het effect na circa een week waarneembaar is in het peil van het water onder de kavels. Tussen partijen is in geschil of de afsluiting van de Keunensloop en de vervanging van de schotbalkenstuw door de aanleg van de vispassage, of de extreme droogte in de jaren 2018 en 2019 de oorzaak van de door de maatschap geleden schade zijn.
Beoordelingskader
18. De afsluiting van de Keunensloop en de vervanging van de schotbalkenstuw door de vispassage zijn genomen bij de uitvoering van het projectplan. De maatregelen kunnen daarom op grond van artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet een oorzaak voor vergoeding van de daardoor geleden schade zijn. Het dagelijks bestuur is alleen verplicht dergelijke schade te vergoeden, als de geleden schade een gevolg is van deze maatregelen. Om dit causaal verband vast te stellen, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de feitelijke situatie waarin de verzoeker om nadeelcompensatie is terechtgekomen en de hypothetische situatie waarin hij zou hebben verkeerd als geen gebruik zou zijn gemaakt van de publiekrechtelijke taak of bevoegdheid. Hierbij is van belang dat de bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade en het causaal verband met de gestelde oorzaak van de schade op de verzoeker rust. Voor dit beoordelingskader verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die onder meer blijkt uit haar uitspraak van 19 oktober 2022. [1]
20. Als het beoordelingskader in deze zaak wordt toegepast, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of zonder de maatregelen die door het dagelijks bestuur zijn getroffen (afsluiten Keunensloop en de vervanging van de schotbalkenstuw door de vispassage), de door de maatschap gestelde schade zich ook zou hebben voorgedaan. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, moet ervan uit worden gegaan dat deze schade niet is veroorzaakt door één van de maatregelen van het dagelijks bestuur en komt de geclaimde droogteschade niet voor vergoeding op grond van artikel 7.14 van de Waterwet in aanmerking.
Bespreking beroepsgronden
20. De maatschap betoogt in de eerste plaats dat het afsluiten van de watertoevoer naar de Keunensloop bij schuif De Hutten de oorzaak is van de door haar geleden schade. Als de watertoevoer niet was afgesloten, was er volgens de maatschap ook in de jaren 2018 en 2019 genoeg water beschikbaar om de kavels van de maatschap van water te voorzien. Zij stelt dat het water onder de kavels veel minder aanvoer nodig heeft om het op peil te houden dan de noodzakelijke aanvoer waar het dagelijks bestuur vanuit gaat. Gezien de ligging en hoogte van de kavels ten opzichte van de Keunensloop, zou een gemiddelde hoeveelheid van 30-35 liter per seconde die bij de schuif De Hutten naar de Keunensloop zou worden gevoerd voldoende moeten zijn, aldus de maatschap. Wat betreft de maatregelen uit het projectplan, voert de maatschap aan dat het dagelijks bestuur er aan voorbij is gegaan dat in de oude situatie het streefpeil van de voormalige schotbalkenstuw in de KS41, circa 23 cm hoger lag, zodat het water vanuit België vanzelf naar de Keunensloop liep. In de tweede plaats betoogt de maatschap dat als het watersysteem als gevolg van het projectplan en de verdringingsreeks niet structureel was gewijzigd, er ook in 2018 en 2019 meer dan voldoende water naar de Keunensloop beschikbaar was om de grondwaterstand onder de kavels op niveau te houden. De wijziging van het watersysteem in combinatie met de daarmee samenhangende afsluiting van de Keunensloop in 2018 en 2019 vormen de oorzaken van de door de maatschap gestelde schade. Daarmee is het vereiste oorzakelijke verband genoegzaam aangetoond, aldus de maatschap.
20. Het afsluiten van de watertoevoer naar de Keunensloop in de jaren 2018 en 2019 is gebaseerd op de verdringingsreeks en het projectplan. Op zichzelf is het afsluiten van de watertoevoer naar de Keunensloop een maatregel die tot schade en tot vergoeding van die schade kan leiden op grond van artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet. In het verleden heeft het dagelijks bestuur vanwege die maatregel ook schadevergoeding toegekend. De rechtbank kan zich daarom voorstellen dat de maatschap vindt dat voor de jaren 2018 en 2019 de door haar geleden schade moet worden vergoed. De rechtbank is echter van oordeel dat de maatschap het causaal verband tussen het afsluiten van de watertoevoer naar de Keunensloop en de door haar geleden schade niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat geldt ook voor de vervanging van schotbalkenstuw door de vispassage en het door de maatschap gestelde structurele watertekort in het gebied als gevolg van het projectplan die de maatschap als schadeoorzaken ziet. De beroepsgrond van de maatschap slaagt daarom niet. Bij dat oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat voor het vaststellen van het causaal verband niet alleen moet worden gekeken naar de door de maatschap genoemde maatregelen, maar ook naar de intensiteit van de droogte in de jaren 2018 en 2019, naar de effecten die de droogte had op de watertoevoer vanuit België en naar het functioneren van het watersysteem in het gebied.
20. De rechtbank zal haar oordeel hierna aan de hand van de standpunten van het dagelijks bestuur en de daartegen ingebrachte argumenten van de maatschap toelichten.
20. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat als gevolg van de droogte in de jaren 2018 en 2019, er zo weinig water beschikbaar was dat het dichtzetten van de schuif De Hutten niet uitmaakte voor het tekort aan water dat zich ter plaatse van de kavels voordeed.
20. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de jaren 2018 en 2019 extreem droog waren en verwijst daartoe naar bladzijde 6 en volgende van de hydrologische uiteenzetting die op dit punt niet door de maatschap is bestreden. Daarin staat dat 2018 tenminste vergelijkbaar was met het extreem droge jaar 1976, en dat 2019 tot de 5% meest droge jaren behoort. Dat betekent dat niet alleen het gebied en de kavels veel minder water kregen via neerslag, maar ook de Maas en op zijn beurt het kanaal Bocholt-Herentals, van waaruit via de stuw de Grote Fosse water naar het gebied wordt gevoerd waarin de kavels gelegen zijn. Daarbij komt dat het grondwaterpeil zich in 2018 en 2019 al op een lager peil bevond als gevolg van toenemende grondwateronttrekkingen en het feit dat de winterneerslag in de jaren die vooraf gingen aan 2018 en 2019 onvoldoende was om het tekort aan zomerneerslag te compenseren, aldus de hydrologische uiteenzetting.
20. Slechts een beperkt deel van het water dat in de jaren 2018 en 2019 in België ter plaatse van de stuw de Grote Fosse overbleef, bereikte de Nederlandse grens. Uit de figuren op bladzijde 3 en 7 van de Beoordeling causaal verband blijkt in ieder geval dat het wateraanbod bij stuw de Grote Fosse veel hoger was dan het aanbod bij meetpunt 0254. Dat meetpunt is gelegen direct na de locatie waar de verbindingssloot samenkomt met het water dat niet vanuit de Watering maar langs andere weg Nederland binnenkomt. Ook deze meetresultaten in de Boordeling causaal verband zijn niet door de maatschap bestreden, net als de hierna te bespreken resultaten in de hydrologische uiteenzetting.
20. Uit de grafieken op bladzijden 7 van de Beoordeling causaal verband blijkt bovendien dat het dichtzetten van schuif De Hutten niet of nauwelijks effect had op het wateraanbod ter plaatse van meetpunt 0254. De rechtbank deelt de opvatting van het dagelijks bestuur dat als het dichtzetten van schuif De Hutten zou hebben geleid tot het stopzetten van de toevoer van water richting de kavels van de maatschap, dat bij meetpunt 0254 tot een hoger wateraanbod had geleid. Dat kan aan de grafieken op bladzijde 7 van de Beoordeling causaal verband niet worden ontleend. De meetresultaten die zijn weergegeven in figuur 3 op bladzijde 5 van de Hydrologische uiteenzetting, bevestigen het beeld dat het dichtzetten van schuif De Hutten voor watertoevoer richting de Keunensloop niet of nauwelijks effect had op de watertoevoer naar de kavels van de maatschap. Daaruit kan worden afgeleid dat de daling van het peil al voor het dichtzetten was ingezet en na het dichtzetten het patroon van de al ingezette daling wordt voortgezet. Daaruit kan ook worden afgeleid dat bij één meetpunt – B57B0433 – dat is gelegen aan de Beekloop, de meetresultaten van het peil een vergelijkbaar patroon volgen met dat van de meetpunten die liggen dichtbij de kavels van de maatschap en wat betreft de watertoevoer mede onder invloed van de Keunensloop staan. Als het dichtzetten van schuif De Hutten een positief effect zou hebben gehad op het wateraanbod in de verbindingssloot en de Beekloop, mag worden verwacht dat dit effect zichtbaar zou zijn geweest in de meetresultaten op meetpunt B57B0433. Dat is niet het geval.
20. De rechtbank volgt het dagelijks bestuur op grond van de vorige overwegingen in zijn standpunt dat het dichtzetten van de schotbalkenstuw bij schuif De Hutten, niet heeft geleid tot de schade die de maatschap heeft ondervonden. De maatschap heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er in die jaren vanuit België op zich genoeg water beschikbaar was om de kavels te voorzien van water. Alleen al om die reden wijken de jaren 2018 en 2019 af van de jaren dat aan de maatschap door het dagelijks bestuur wel een schadevergoeding is toegekend als gevolg van het dichtzetten van schuif De Hutten. Voor zover de maatschap heeft gesteld dat voor het bevloeien van de kavels maar een klein beetje water nodig was en in ieder geval niet de hoeveelheden waarvan het dagelijks bestuur uitgaat, leidt die stelling niet tot een ander oordeel. Het dagelijks bestuur heeft gemotiveerd uiteen gezet dat de berekeningen die de gemachtigde op dat punt heeft gemaakt, alleen uitgaan van de hoeveelheid water die nodig was om het peil van het grondwater via directe watertoevoer weer op het peil te krijgen dat nodig is voor de groei van de gewassen. Daardoor is geen rekening gehouden met de weg die het water van schuif De Hutten naar de kavels van de maatschap moet afleggen en met het feit dat de kavels niet direct grenzen aan of in directe verbinding staan met de Keunensloop. Door wegzijging en irrigatie van water voordat het water de kavels bereikt, was er in de droge periode veel meer water nodig om vanaf De Hutten naar de kavels te sturen dan de hoeveelheid die de gemachtigde van de maatschap heeft berekend, aldus het dagelijks bestuur. Dat laatste standpunt van het dagelijks bestuur is door de maatschap niet gemotiveerd weerlegd.
20. Het betoog van de maatschap dat vervanging van de voormalige schotbalkenstuw door een vispassage, de verlaging ter plaatse van het peil met 23 cm, en het gedurende een reeks van jaren afsluiten van de Keunensloop tot een structurele verlaging van de watertoevoer en van het grondwaterpeil van de kavels heeft geleid, leidt ook niet tot een ander oordeel. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat de maatschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze maatregelen in de jaren 2018 en 2019 hebben geleid tot de gestelde schade. Het dagelijks bestuur heeft naar aanleiding van dit betoog van de maatschap het standpunt ingenomen dat de vispassage de functie van de schotbalkenstuw deels heeft overgenomen en dat het peil waarnaar de maatschap verwijst alleen een streefpeil was dat in de praktijk vaak niet werd bereikt. Voor de stelling van de maatschap dat het grondwaterpeil structureel is verlaagd, heeft het dagelijks bestuur verwezen naar zijn standpunt over de ontwikkeling van de grondwaterstand in het gebied (zie overweging 24.). De maatschap heeft daar geen eigen rapportage van haar gemachtigde, ondersteund met meet -en rekengegevens, tegenover gesteld, maar volstaan met het noemen van deze maatregelen en met de stelling dat deze tot verlaging van de watertoevoer naar de kavels moet hebben geleid.
Conclusie en gevolgen
20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het dagelijks bestuur de verzoeken van de maatschap om nadeelcompensatie terecht heeft afgewezen. Met andere woorden: eiser heeft op grond van artikel 7.14 van de Waterwet geen recht op vergoeding van de droogteschade die hij in 2018 en 2019 heeft geleden.
20. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en ook geen aanleiding om te bepalen dat het dagelijks bestuur het dor eiser betaalde griffierecht aan hem moet terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 april 2023.
de griffier
rechter
Een kopie van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De datum van verzending is direct hierboven met een stempel weergegeven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Waterwet

- Artikel 7.14
“1. Aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, wordt op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
(..).”.