In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 mei 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser door het UWV per 13 maart 2021. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak vastgesteld dat het UWV een gebrek had in de besluitvorming, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) ten onrechte had afgezien van een spreekuurcontact. Eiser kreeg de kans om zijn standpunt te onderbouwen met medische stukken, wat hij deed. Na een nadere beoordeling door het UWV, waarbij eiser op 13 december 2022 lichamelijk werd onderzocht, concludeerde de verzekeringsarts B&B dat er geen aanleiding was voor een gewijzigd standpunt over de belastbaarheid van eiser. De rechtbank oordeelde dat het UWV het geconstateerde gebrek afdoende had hersteld en dat het onderzoek nu voldoende zorgvuldig was geweest. Eiser's argumenten over onvoldoende motivering en de beoordeling van zijn beperkingen werden door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.