ECLI:NL:RBOBR:2023:3427

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
23/439
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de verantwoordelijkheid van de parkeerder

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiseres tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 67,10, is gedateerd op 7 november 2022. Eiseres stelt dat zij op die datum om 13:57 uur parkeerbelasting heeft voldaan, maar dat het bedrag om onduidelijke redenen kort daarna is teruggestort. De rechtbank oordeelt dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het controleren van de betaling en dat zij tekort is geschoten in deze verantwoordelijkheid. De parkeerautomaat werkte ongestoord en gaf altijd een bonnetje, wat betekent dat eiseres had moeten constateren dat de betaling niet was geslaagd. Bovendien werd er geen parkeerkaartje in de auto aangetroffen, wat bevestigt dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan.

Daarnaast voert eiseres aan dat de bekendmaking van het tarief voor de kosten van naheffing te laat heeft plaatsgevonden, waardoor de tariefstelling in de gemeentelijke verordening onverbindend zou zijn. De rechtbank wijst deze beroepsgrond af, verwijzend naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken die deze stelling ook hebben verworpen. Eiseres betwist ook de kostendekkendheid van de kosten van naheffing, maar de rechtbank gaat uit van de onderbouwing van de heffingsambtenaar, die stelt dat de opbrengst van de kosten naheffing slechts 72% bedraagt.

De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht heeft gehandhaafd en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink en is openbaar uitgesproken op 5 juli 2023. Partijen hebben het recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/439

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

5 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten, de heffingsambtenaar

(H.J.M. Venner).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en vervolgens uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door de heffingsambtenaar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 67,10 met dagtekening 7 november 2022 (de aanslag).
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 19 januari 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het door eiseres gemaakte bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld en een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift.

Feiten

2. Op 7 november 2022 om 14:40 uur stond het voertuig met het (Belgische) kentekennummer [kenteken] geparkeerd aan de Prinses Irene Brigadeplein in Valkenswaard. Deze parkeerplaats is op grond van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Valkenswaard (Verordening parkeerbelastingen 2022), gelezen in samenhang met de daarbij gevoegde bijlage 2 (Gebiedskaart behorende bij de “Verordening Parkeerbelastingen 2022”), aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven.

Beoordeling door de rechtbank

3. Aan de kentekenhouder van genoemd voertuig is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Eiseres was als feitelijk parkeerder van genoemd voertuig bevoegd om daartegen bezwaar te maken.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de plaats waar eiseres feitelijk heeft geparkeerd is aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven. In geschil is of eiseres op het hiervoor genoemde moment de verschuldigde parkeerbelasting had voldaan en daarmee of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4.1.
Eiseres stelt dat zij parkeerbelasting van € 1,10 op 7 november 2022 om 13:57 uur heeft voldaan door middel van betaling bij de ter plaatse aanwezige parkeerautomaat. Na de betaling is het bedrag nog diezelfde minuut om voor haar onduidelijke redenen op haar rekening teruggestort. Dit wist zij niet eerder dan nadat de naheffingsaanslag was opgelegd. Ook maakt die terugstorting niet dat eiseres geen parkeerbelasting heeft voldaan. Eiseres vindt dan ook dat er geen grond is om een naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen en dat de heffingsambtenaar in dit geval slechts via de civielrechtelijke weg de ten onrechte teruggestorte € 1,10 als onverschuldigd (terug)betaald op eiseres kon verhalen.
4.2.
De rechtbank is het niet met eiseres eens. De heffingsambtenaar heeft er onbestreden op gewezen dat bij controle is gebleken dat de parkeerautomaat ongestoord werkte. Op de zitting heeft hij verder toegelicht dat de parkeerautomaat in dat geval altijd een bonnetje geeft. Als de betaling is gelukt is dat bonnetje een parkeerkaartje en als de betaling niet is gelukt is dat een bonnetje met daarop de melding dat de betaling niet is gelukt. Eiseres is zelf verantwoordelijk om te controleren of zij de verschuldigde parkeerbelasting daadwerkelijk heeft voldaan, in dit geval door op het bonnetje te kijken. Hierin is zij tekortgeschoten wat voor haar rekening en risico komt. [1] Verder heeft de parkeercontroleur geen parkeerkaartje in de door eiseres geparkeerde auto aangetroffen, wat door eiseres niet is bestreden. Hieruit volgt dat de verschuldigde parkeerbelasting door eiseres niet is voldaan. De afschrijving van € 1,10 gevolgd door terugstorting van dat bedrag binnen dezelfde minuut maakt dat niet anders.
5. Eiseres heeft nog aangevoerd dat de bekendmaking van het tarief voor de kosten naheffing in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen te laat heeft plaatsgevonden, zodat volgens haar de tariefstelling in de Verordening parkeerbelastingen 2022 onverbindend moet worden verklaard. Diverse rechtbanken hebben deze beroepsgrond van de gemachtigde van eiseres reeds verworpen en met verwijzing naar de relevante overwegingen in die uitspraken sluit ook deze rechtbank zich bij de verwerping aan. [2]
6. Ook bestrijdt eiseres in haar aanvullend beroepschrift van 1 maart 2023 de kostendekkendheid van de kosten naheffing. De heffingsambtenaar heeft in zijn aanvullend verweerschrift van 21 juni 2023 een kostenoverzicht aangeleverd en met verwijzing daarnaar gesteld dat de opbrengst van de kosten naheffing minder dan kostendekkend zijn, te weten slecht 72%. Eiseres heeft die onderbouwing niet verder bestreden, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de aanslag bij de bestreden uitspraak terecht heeft gehandhaafd en moet het beroep ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.T.H. Verhagen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 18 juni 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:4246. Zie in diezelfde lijn: rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7096, en rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 februari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:842.
2.Rechtbank Den Haag 2 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11871, rechtbank Amsterdam 2 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7481, rechtbank Den Haag 8 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12997, rechtbank Gelderland 10 februari 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:1079, en rechtbank Midden-Nederland 23 maart 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1266.