2.2.Daarnaast heeft de minister gezegd dat hij ook kijkt of sprake is van een situatie die vergelijkbaar is met een van de vier genoemde gevallen. Daarvan kan geen sprake zijn als iemand – in dit geval: eiser – wat betreft zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zelfstandig is en er geen sprake is van een chronisch onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op micro-, meso- en macroniveau.
3. De minister heeft terecht overwogen dat uit de rapportage van zijn medisch adviseur Knol van 22 december 2021 niet blijkt dat eiser met zijn situatie aan een van de hiervoor genoemde gevallen voldoet. Eiser vindt dat dokter Knol onjuiste conclusies trekt uit de medische informatie en daarmee onjuiste uitspraken doet over die medische situatie. Maar nog los van het feit dat die betwisting door een niet-medicus heeft plaatsgevonden, is vooral van belang dat uit die betwisting niet volgt dat eiser met zijn situatie wel aan het door de minister gevoerde beleid voldoet. Eiser heeft dat ook niet gesteld en de rechtbank ziet daarvoor ook geen aanknopingspunten.
4. Dan blijft de vraag over of de omstandigheden van eiser zodanig bijzonder zijn dat afwijking van het beleid van de minister is aangewezen. Dat is niet het geval. Het is voor de rechtbank kristalhelder dat eiser – voorzichtig gezegd – in een hele nare medische situatie zit. Hij heeft zijn hbo-opleiding daardoor niet kunnen afronden en zijn toekomst, zoals eiser die voor zich zag, is in duigen gevallen. In plaats van een mooie professionele carrière te kunnen opbouwen vanuit een afgeronde hbo-opleiding bouwkunde, zit hij zonder diploma en zonder de door hem gewenste carrière met een studieschuld waarbij hij op momenten moeilijkheden ondervindt om die af te betalen. Dit zijn echter geen bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin, omdat voor veel mensen zal gelden die in verband met medische redenen hun studie hebben moeten stoppen. Daar komt bij dat er geen (grond)recht bestaat op basis waarvan de overheid ieder individu voor alle vormen van ongeluk moet vrijwaren of, als dat ongeluk toch op iemand afkomt, dat de overheid dat dan moet compenseren. Het leven is in sommige gevallen heel oneerlijk, zoals in het geval van eiser, en bij die wrange constatering moet de rechtbank het in dit geval laten.
5. Wel heeft eiser er terecht over geklaagd dat de minister hem in de bezwaarfase ten onrechte niet heeft gehoord. De minister vindt dat hij dat niet hoefde en verwijst daarvoor naar artikel 7.3 van de Wsf 2000. Op grond van dat artikel is het horen in bezwaar niet verplicht bij bepaalde – in artikel 7.1 van de Wsf 2000 genoemde – herzieningsbesluiten. Het besluit wat hier aan de orde is valt daar niet onder. Dit betekent dus dat de minister eiser in bezwaar in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord. Anders dan eiser meent, was de minister niet verplicht om eiser te laten horen door de medisch adviseur van de minister. Dat staat namelijk nergens in de wet. Verder heeft eiser in deze beroepsprocedure en op de zitting van de rechtbank zijn standpunten voldoende naar voren kunnen brengen, zodat het aannemelijk is dat hij door het onterecht niet horen in de bezwaarfase niet is benadeeld. Dat eiser niet op de zitting is verschenen om van die gelegenheid gebruik te maken, kan niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank passeert daarom dit gebrek in de besluitvorming, waarvoor zij de bevoegdheid heeft op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Omdat er dus wel sprake is van een gebrek in de besluitvorming, ziet de rechtbank aanleiding om de minister op te dragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.C. Meulemans, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: