In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn horecaruimte beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 381.000 voor het kalenderjaar 2021, maar eiser betwist deze waarde en stelt dat deze € 289.000 moet zijn. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de kapitalisatiefactor van 10,7 onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd, omdat de kapitalisatiefactor niet inzichtelijk is gemaakt en de waarde van het object niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat de waarde in goede justitie moet worden vastgesteld op € 365.000.
Daarnaast wordt er een verzoek om immateriële schadevergoeding behandeld, omdat de procedure langer heeft geduurd dan de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn met bijna zes maanden is en kent een schadevergoeding toe van € 500, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank bepaalt verder dat het griffierecht van € 50 moet worden vergoed en dat de proceskosten van eiser in totaal € 2.266 bedragen. De uitspraak wordt gedaan door mr. J. Woestenburg, rechter, en is openbaar uitgesproken op 29 september 2023.