ECLI:NL:RBOBR:2023:5588

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
22/2372
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na WIA-beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Het UWV had op 8 februari 2022 besloten de uitkering per 11 februari 2022 te beëindigen, omdat eiser weer arbeidsgeschikt werd geacht voor zijn eigen werk. Eiser ging hiertegen in bezwaar, maar het UWV handhaafde zijn besluit. Eiser diende vervolgens een beroepschrift in, dat op 14 november 2023 door de rechtbank werd behandeld.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd. Eiser had eerder een WIA-beoordeling ondergaan, waarbij hij was afgewezen voor een uitkering. De rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe medische feiten zijn aangevoerd die de eerdere beoordeling zouden ondermijnen. Eiser stelt dat de verzekeringsarts te weinig beperkingen heeft aangenomen, maar de rechtbank oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij meer beperkt is dan vastgesteld.

De rechtbank bevestigt dat eiser geschikt is voor de functies die bij de WIA-beoordeling zijn geselecteerd, en dat hij daarom geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink en is openbaar uitgesproken op 1 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/2372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: P.M.W. van der Helm).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Met het besluit van 8 februari 2022 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser per 11 februari 2022 beëindigd, omdat eiser weer arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk. Eiser is het met dit besluit niet eens en is daarom hiertegen in bezwaar gegaan.
1.2.
Met de beslissing op het bezwaar van 26 augustus 2022 (het bestreden besluit) is het UWV bij dat besluit gebleven. Ook met het bestreden besluit is eiser het niet eens. Daarom heeft hij een beroepschrift ingediend.
1.3.
In reactie op het beroepsschrift heeft het UWV een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser per 11 februari 2022 heeft beëindigd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten (beroepsgronden) van eiser.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Het UWV heeft op goede gronden de ZW-uitkering van eiser beëindigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante feiten en omstandigheden
3. Eiser was van 17 juni 2002 tot 12 april 2021 werkzaam als medewerker interne goederenontvangst voor 35 uur per week. Op 12 april 2019 heeft eiser zich ziek gemeld voor dit werk en op 20 januari 2021 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna te noemen: WIA) aangevraagd. Deze aanvraag heeft het UWV afgewezen met het besluit van 10 maart 2021.
3.1.
Eiser ontving hierna een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanuit deze situatie heeft eiser zich op 14 december 2021 ziekgemeld. Deze ziekmelding heeft geleid tot de besluiten zoals deze zijn vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.
3.2.
Verder heeft eiser tegen het besluit van 10 maart 2021 bezwaar gemaakt wat door het UWV met het besluit van 10 september 2021 ongegrond is verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep bij de rechtbank en daarna hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (de Raad) ingesteld. Het beroep en het hoger beroep zijn ongegrond verklaard. [1]
De standpunten van partijen
Het standpunt van eiser
4. Eiser stelt dat er door de verzekeringsarts te weinig beperkingen zijn aangenomen en dat hierdoor de arbeidsdeskundige is uitgegaan van onjuiste informatie. Eiser vindt dat hij onverminderd volledig arbeidsongeschikt is en dat hij daarom niet in staat is om de geduide functies te verrichten.
Het standpunt van het UWV
5. In reactie op het beroepschrift schrijft het UWV dat er geen nieuwe (medische) feiten of omstandigheden zijn aangevoerd. Het UWV ziet dan ook geen aanleiding om het standpunt over de aanwezige beperkingen te wijzigen. Het UWV geeft aan – onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad – dat eiser geschikt is voor de drie functies waarop de WIA-schatting is gebaseerd. Dit betekent dat eiser op de datum in geding, 11 februari 2022, weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en daarom geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Het beoordelingskader
6. In de wet is beschreven wanneer iemand – een ‘verzekerde’ genoemd – recht heeft op een ZW-uitkering. Dat is het geval als hij niet langer ‘zijn arbeid’ kan verrichten. Voorwaarde is dan wel dat dit het rechtstreeks gevolg is van een objectief medisch vast te stellen ziekte. Dit is geregeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW.
6.1.
Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan de net voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Een uitzondering wordt gemaakt, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en geen ander werk heeft uitgevoerd en zich vervolgens weer ziekmeldt. In zo’n geval geldt als ‘zijn arbeid’: de aan de verzekerde voorgehouden functies bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. In de rechtspraak van de Raad is bepaald dat van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake als de verzekerde geschikt is voor ten minste drie van de voorbeeldfuncties die zijn geselecteerd in het kader van de Wet WIA. [2]
6.2.
Bij de beoordeling van het besluit van het UWV is verder van belang dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Dat kan anders zijn in het geval waarin eiser aannemelijk maakt dat deze rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsequenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) geldt dat eiser in beginsel niet kan volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft aangenomen. [3] Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
7. De rechtbank zal eerst de zorgvuldigheid van de besluitvorming beoordelen. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de medisch inhoudelijke beoordeling. Daarna komt de geschiktheid van de functies aan bod.
Zorgvuldigheid van de besluitvorming
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen waarop het UWV zich baseert, zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij is het volgende van belang.
7.2.
Volgens het rapport van 7 februari 2022 heeft de verzekeringsarts het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft daarbij onder andere kennisgenomen van de rapportage van de verzekeringsarts voor de WIA-beoordeling van februari 2021 en de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van augustus 2021. Daarnaast heeft de verzekeringsarts eiser telefonisch gesproken op 4 februari 2022. De verzekeringsarts ziet aanleiding om meer beperkingen aan te nemen dan zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) bij de eerdere WIA-beoordeling. Er wordt namelijk een extra beperking aangenomen voor beroepsmatig voertuigen besturen.
7.3.
In bezwaar is de situatie van eiser beoordeeld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens het rapport van 24 augustus 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd, de hoorzitting van 23 juni 2022 bijgewoond en medisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast is informatie van mevrouw Verhaar, GZ-Eerstelijnspsycholoog, ontvangen en meegewogen en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennisgenomen van de bezwaargronden. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Verder is de rechtbank niet gebleken dat het rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd. De niet nader onderbouwde of toegelichte beroepsgrond van eiser dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel is geen gemotiveerde beroepsgrond waarop de rechtbank hoeft in te gaan. [4] Dat zal zij dan ook niet doen.
De medisch inhoudelijke beoordeling
7.4.
Het UWV is ermee bekend dat eiser psychische klachten heeft. Uit de FML en de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat vanwege deze klachten diverse beperkingen zijn opgenomen. Bijvoorbeeld voor veelvuldige storingen, deadlines, conflicthantering en leidinggevende taken. Ook is meegewogen dat eiser aangewezen is op een geluid- en prikkelarme omgeving en beperkt is voor nachtdiensten en sterk onregelmatige werktijden. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om te concluderen dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen hebben aangenomen. Eiser heeft in beroep slechts gesteld dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Eiser heeft deze stelling niet verder geconcretiseerd of onderbouwd (met nieuwe medische informatie).
7.5.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat er een deskundige benoemd moet worden om onderzoek te doen naar zijn psychische klachten. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding. De rechtbank weegt hierbij mee dat het UWV bekend is met de psychische klachten van eiser en daar ook beperkingen voor heeft aangenomen. Bovendien heeft eiser bij de verzekeringsarts aangegeven dat zijn psychische klachten hetzelfde zijn gebleven. Ook heeft eiser voldoende ruimte gehad om de bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten door het inbrengen van medische informatie. Eiser heeft van deze ruimte ook gebruik gemaakt door in bezwaar stukken in te dienen van zijn behandeld psycholoog van 2022. Deze stukken heeft het UWV ook kenbaar meegenomen in de beoordeling. Eiser heeft niet onderbouwd wat de toegevoegde waarde zou zijn van een psychiatrisch onderzoek.
Geschiktheid van de functies
7.6.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, hebben de verzekeringsartsen terecht aangenomen dat eiser meer beperkt is, namelijk op het beroepsmatig besturen van voertuigen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat bij hem sprake is van verdergaande toegenomen arbeidsongeschiktheid. Gelet op het genoemde beoordelingskader moet nu worden beoordeeld in hoeverre deze extra beperking consequenties heeft voor de geschiktheid van de functies die bij de WIA-beoordeling zijn geselecteerd. De rechtbank kan de motivering van het UWV, dat alle geduide functies nog steeds geschikt zijn, volgen. Bij geen van de functies is namelijk sprake van het beroepsmatig besturen van voertuigen.
7.7.
Omdat eiser dus geschikt is voor alle functies die bij de WIA-beoordeling zijn geselecteerd, is eiser geschikt voor ‘zijn arbeid’.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op voorgaande overwegingen heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser terecht beëindigd per 11 februari 2022. Dat houdt in dat eiser geen gelijk krijgt en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 14 december 2022, SHE 21/2276 (niet gepubliceerd), en Centrale Raad van Beroep 22 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2208.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.
3.Centrale Raad van Beroep 28 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2928
4.Centrale Raad van Beroep 31 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7463.