ECLI:NL:RBOBR:2023:6102

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
C/01/395455 / JE RK 23-1072 en C/01/394561 / JE RK 23-910
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 september 2023 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [X]. De ouders van [X] hadden zelf het initiatief genomen tot opname van hun kind in [instelling A] en de kinderrechter oordeelde dat een machtiging tot uithuisplaatsing een ongeoorloofde inbreuk zou zijn op het familie- en gezinsleven, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De kinderrechter merkte op dat de ouders al voor de ondertoezichtstelling zelf de zorg voor [X] hadden geregeld en dat er geen noodzaak was voor een machtiging tot uithuisplaatsing, aangezien de ouders en [X] zelf achter de huidige zorgoplossing stonden.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de relevante wetgeving, waaronder het Burgerlijk Wetboek, en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in overweging genomen. Hij concludeerde dat de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming niet voldeden aan de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit, zoals vereist door het EVRM. De kinderrechter wees het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af, met de overweging dat de ouders voldoende zorg en ondersteuning boden vanuit de thuissituatie en dat de huidige situatie in het belang van [X] was.

De beschikking is openbaar uitgesproken en de ouders zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. De kinderrechter benadrukte het belang van rechtsbescherming voor ouders en kinderen in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/395455 / JE RK 23-1072 en C/01/394561 / JE RK 23-910
Datum uitspraak: 4 september 2023

Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Eindhoven, hierna te noemen: de raad,
betreffende

[naam minderjarige X] ,

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [X] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. I. Gerrand,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging Helmond, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

Het (verdere) verloop van de procedure

Deze beschikking volgt ten aanzien van de zaak bekend onder kenmerk C/01/394561 / JE RK 23-910 (verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing) op de beschikking van 9 augustus 2023. De kinderrechter heeft in deze beschikking – onder meer en voor zover hier van belang – [X] onder toezicht gesteld van de GI en de beslissing op het verzoek tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing jeugdhulp 24-uurs met betrekking tot [X] aangehouden.
De raad heeft op 27 juli 2023 tijdens de mondelinge behandeling over de ondertoezichtstelling mondeling verzocht om een machtiging uithuisplaatsing van [X] . Op 28 juli 2023 is het schriftelijke verzoek (met bijlagen) van de raad binnengekomen bij de griffie, dat geregistreerd is onder kenmerk C/01/395455 / JE RK 23-1075.
De rechtbank heeft nadien kennisgenomen van een reactie van de advocaat van moeder, binnengekomen bij de griffie op 11 augustus 2023, met als productie een bericht van de verpleegkundig specialist GGZ van [instelling A] van 9 augustus 2023.
Op 13 augustus 2023 is een e-mail van [X] binnengekomen.
De (verdere) mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- [naam] namens de raad;
- [naam] en [naam] namens de GI.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen is [X] niet verschenen.

De (verdere) feiten

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [X] .
[X] verblijft op dit moment in [instelling A] .

Het (resterende) verzoek

De raad verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [X] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van negen maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De raad stelt dat er een machtiging uithuisplaatsing voor [X] moet komen indien de ondertoezichtstelling door de kinderrechter wordt verleend. Inmiddels is [X] in de beschikking van 9 augustus 2023 onder toezicht gesteld van de GI, wat betekent dat er een machtiging uithuisplaatsing moet komen. Een vrijwillige uithuisplaatsing, waar beide gezaghebbende ouders toestemming voor geven, is wettelijk niet mogelijk binnen een ondertoezichtstelling. De raad geeft aan dat deze machtiging uithuisplaatsing anders niet zou zijn verzocht. De raad stelt dat er geen adreswijziging hoeft plaats te vinden en [X] binnen de uithuisplaatsing gewoon naar moeder kan gaan of met moeder op vakantie kan gaan. Dit zijn afspraken die worden gemaakt met [instelling A] , waar feitelijk niets aan verandert.
Door en namens moeder wordt gesteld dat het verzoek machtiging uithuisplaatsing van [X] indruist tegen de Jeugdwet, waarin wordt bepaald dat ouders zoveel mogelijk zelf verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van hun kinderen. Daarnaast ontbreekt het noodzakelijkheidsvereiste. De ouders hebben [X] zelf aangemeld voor de behandeling in [instelling A] . Dit staat los van de ondertoezichtstelling. De reden van aanmelding was de problematiek van [X] , die voortkomt uit een autismespectrumstoornis (ASS). De ouders willen dat de behandeling van [X] bij [instelling A] doorgaat. [instelling A] behandelt alleen jongeren die zelf geholpen willen worden. [instelling A] heeft bovendien aangegeven dat [X] daar niet kan worden ingeschreven. Deze nieuwe mondelinge behandeling over het verzoek van de machtiging uithuisplaatsing wordt als zeer belastend ervaren door [X] , wat niet in haar belang is. Als een machtiging uithuisplaatsing wordt uitgesproken, zou dat betekenen dat [X] niet af en toe naar moeder kan gaan. [instelling A] wil dat [X] ook bezoeken kan brengen aan moeder en geeft aan dat behandeling van [X] anders niet door kan gaan. [instelling A] heeft aangegeven niet in gesprek te willen gaan met de GI.
Vader heeft aangegeven de machtiging uithuisplaatsing als tijdverspilling te zien, want er verandert toch niets in de situatie voor [X] .
De GI stelt geen bezwaar te hebben tegen de machtiging uithuisplaatsing. De GI geeft aan dat zij de ervaring hebben dat [instelling A] wel in gesprek gaat met de GI. De GI stelt dat de behandeling van [X] bij [instelling A] de hoogste prioriteit heeft en dat daar de focus op moet liggen.
[X] heeft bij e-mail aangegeven dat zij is overvallen door het verzoek van de raad tot een machtiging uithuisplaatsing en daar angstig van wordt. Zij voelt zich veilig bij moeder en bij [instelling A] . Zij is bang dat haar behandeling moet stoppen als zij uit huis wordt geplaatst.

De beoordeling

De kinderrechter moet beoordelen of een machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [X] noodzakelijk is.
Op grond van artikel 1:265a van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt plaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin uitsluitend met een machtiging tot uithuisplaatsing.
Op grond van artikel 1:265b, eerste juncto tweede lid BW, kan de kinderrechter indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, op verzoek van de raad een machtiging verlenen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
In de memorie van toelichting wordt dit als volgt uitgelegd:

Artikel 265a Dit artikel bepaalt dat een minderjarige die onder toezicht is gesteld slechts met een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis kan worden geplaatst. Dit is een wijziging ten opzichte van het huidige derde lid van artikel 258. Tot nu toe kon het bureau jeugdzorg een minderjarige dag en nacht uit huis plaatsen zonder machtiging uithuisplaatsing, indien van geen bezwaar van de ouders was gebleken. Een uithuisplaatsing grijpt diep in het familie- en gezinsleven in. Het bureau jeugdzorg zal bij het afgeven van het indicatiebesluit een afweging maken of «verblijf» (artikel 4 Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg) ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige noodzakelijk is en er geen andere mogelijkheden zijn om aan de minderjarige de benodigde zorg te bieden om de belangen van de minderjarige veilig te stellen. Dit artikel betreft minderjarigen over wie de kinderrechter heeft geoordeeld dat aan de grond van de ondertoezichtstelling is voldaan en dat derhalve onder meer de noodzakelijke zorg niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Omdat hulp in of vanuit de thuissituatie het uitgangspunt behoort te zijn, is het van belang dat de kinderrechter ook een verdergaande inbreuk op het familie- en gezinsleven te allen tijde toetst. Daar komt bij dat plaatsing van de minderjarige zonder machtiging zou betekenen dat een ouder bevoegd is de uithuisplaatsing voortijdig af te breken. In die situaties dient dan snel alsnog een machtiging tot uithuisplaatsing gevraagd te worden. Om deze vaak acute situaties te voorkomen, waarin vrijwel zonder uitzondering voortzetting van de uithuisplaatsing aangewezen is, wordt voorgesteld om minderjarigen die onder toezicht zijn gesteld slechts met een machtiging tot uithuisplaatsing dag en nacht uit huis te plaatsen.” [1]
Het doel van artikel 1:265a BW is dus tweeledig:
Het bieden van rechtsbescherming aan ouders en kinderen: als in het kader van de ondertoezichtstelling ook een “vrijwillige” uithuisplaatsing mogelijk is, kunnen ouders onder druk worden gezet, of druk ervaren om in te stemmen met een dergelijke uithuisplaatsing. Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen te bepalen dat als er een ondertoezichtstelling is, een plaatsing buiten het gezin altijd door de kinderrechter moet worden getoetst;
Voorkomen dat acuut ingrijpen nodig is als ouders besluiten een plaatsing voortijdig te beëindigen.
De kinderrechter is van oordeel dat in dit geval een machtiging uithuisplaatsing geen verdere rechtsbescherming biedt aan de ouders en [X] . Hier speelt niet het probleem dat ouders in het kader van een ondertoezichtstelling onder druk van de GI zouden instemmen met een uithuisplaatsing. De ouders hebben [X] zelf in november 2022 aangemeld voor de behandeling in [instelling A] . Sinds december 2022 is [X] vier dagen per week naar [instelling B] gegaan, ter overbrugging tot haar opname bij [instelling A] . Uit de e-mail van [X] van 25 juli 2023 blijkt dat zij op dat moment in [instelling A] is opgenomen. [X] is dus al ruim voor de ondertoezichtstelling op vrijwillige basis, met instemming van beide ouders, geplaatst in [instelling A] . De reden van aanmelding was de kindeigen problematiek van [X] . Pas na plaatsing in [instelling A] is [X] onder toezicht gesteld van de GI.
In deze zaak is het duidelijk dat de ouders zelf het initiatief tot plaatsing van [X] hebben genomen. Ook [X] staat volledig achter de plaatsing bij [instelling A] .
Er is dan ook geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de ouders een plaatsing voortijdig zouden beëindigen.
De kinderrechter is bovendien van oordeel dat, gelet op de omstandigheden zoals hiervoor genoemd, toewijzing van het verzoek machtiging uithuisplaatsing in strijd is met artikel 8, tweede lid, van het EVRM, omdat niet aan het vereiste van noodzakelijkheid wordt voldaan.
De kinderrechter wijst in dit verband op de conclusie bij de uitspraak van de Hoge Raad van 18 oktober 2019 [2] , waarin de advocaat-generaal de volgende juridische achtergrond van de machtiging tot uithuisplaatsing schetst:

Een ondertoezichtstelling gecombineerd met een uithuisplaatsing vormt een inmenging in het door art. 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven van de ouder. De inmenging is toegestaan indien ze aan de vereisten van art. 8 lid 2 EVRM voldoet. De inmenging moet voorzien zijn bij wet en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Het vereiste van noodzakelijkheid betekent volgens het EHRM dat de maatregel in het licht van de omstandigheden van het geval relevant en adequaat moet zijn voor de doelen die in art. 8 lid 2 EVRM worden genoemd. De inmenging moet een dringende maatschappelijke behoefte dienen en de maatregel moet proportioneel zijn in het licht van het daarmee beoogde doel. In dat kader heeft het EHRM geoordeeld dat een uithuisplaatsing slechts als laatste redmiddel kan worden toegepast. In principe moet voorrang worden gegeven aan het ondersteunen van de opvoedcapaciteiten van de ouders. Uit de EHRM-rechtspraak volgt verder dat als minimum moet worden vastgesteld (a) dat voldoende aanleiding bestond om in te grijpen, (b) dat onderzoek is gedaan naar de impact van ingrijpen op het gezin, en (c) dat onderzoek is gedaan naar alternatieve maatregelen. Een te beperkt onderzoek naar alternatieve maatregelen kan ook een schending van art. 8 EVRM opleveren. De nationale rechter moet nauwkeurig motiveren waarom het niet mogelijk is om het kind op een minder ingrijpende wijze te beschermen. De maatregel moet bovendien gebaseerd zijn op objectief bewijs. Het voorgaande laat onverlet dat volgens het EHRM bij de beoordeling van de noodzaak tot uithuisplaatsing aan de nationale autoriteiten een ruime ‘margin of appreciation’ toekomt.”
De kinderrechter is het eens met de advocaat van moeder dat een machtiging uithuisplaatsing juist meer ingrijpt in het gezinsleven van ouders en [X] .
Omdat hulp in of vanuit de thuissituatie het uitgangspunt behoort te zijn en in dit geval ook adequate hulpverlening vanuit de thuissituatie door ouders is ingezet, maakt verlening van een machtiging uithuisplaatsing naar het oordeel van de kinderrechter een ongeoorloofde inbreuk op het familie- en gezinsleven van [X] en haar ouders. Dit blijkt uit de onrust en zorgen die door het verzoek van de raad zijn ontstaan bij met name moeder en [X] . [X] geeft aan dat zij met angst kennis heeft genomen van de oproep van de rechtbank en het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing. De verpleegkundig specialist GGZ van [instelling A] heeft in het bericht van 9 augustus 2023 aangegeven dat het voor [X] belangrijk is ervoor te zorgen dat voor zover mogelijk stressfactoren worden gereduceerd om een optimale behandeling te kunnen garanderen.
Bovendien heeft ook de raad, die verzoeker is, aangegeven deze machtiging uithuisplaatsing slechts te verzoeken omdat de wet dit bepaalt, maar niet omdat de raad dit noodzakelijk vindt.
Uit voorgaande volgt dat een machtiging uithuisplaatsing van [X] niet noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal het verzoek van de raad afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H. de Heer-Schotman, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2023, in aanwezigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken //, 2008/09, 32015, 3, p.29