In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 1 maart 2023, wordt het beroep van eiseres, een besloten vennootschap, tegen de WOZ-waarde van haar onroerende zaak beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 7.522.000, gebaseerd op een taxatie die was uitgevoerd door ing. P.H.R. J. Roijmans. Eiseres had eerder verklaard het beroep te willen intrekken, maar de rechtbank oordeelt dat de intrekking niet rechtsgeldig was, omdat er onduidelijkheid bestond over de volgorde van ontvangen berichten. De rechtbank besluit het beroep ontvankelijk te verklaren, maar wijst het beroep ongegrond, omdat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Eiseres had onvoldoende onderbouwd dat de vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar waren en haar argumenten over de coronacrisis en leegstandsrisico werden niet geaccepteerd. Het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, omdat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat eiseres geen gelijk krijgt en dat zij geen griffierecht of proceskosten vergoed krijgt.