ECLI:NL:RBOBR:2023:953

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
21/3043
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 64 van de Wet WIA bij herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid door werkgever

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 10 maart 2023, in de zaak tussen [eiseres] B.V. en de Raad van bestuur van het UWV, werd het beroep van eiseres tegen de toekenning van een IVA-uitkering aan een werkneemster per 22 oktober 2019 beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat de WIA-uitkering van de werkneemster niet wijzigde omdat haar arbeidsgeschiktheid niet was veranderd. De rechtbank oordeelde dat artikel 64, elfde en twaalfde lid, van de Wet WIA ook van toepassing is wanneer een werkgever een verzoek om herbeoordeling indient. De rechtbank concludeerde dat het UWV de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht had vastgesteld op 22 oktober 2019, en dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigde. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/3043

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J.M. de Wit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: P.M.W. van der Helm).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het toekennen van een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan [naam] (werkneemster) per 22 oktober 2019 door het UWV.
1.1
Met het besluit van 23 februari 2021 heeft het UWV medegedeeld dat de WIA-uitkering van werkneemster niet wijzigt, omdat haar arbeidsgeschiktheid niet is gewijzigd.
1.2
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 11 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV dit bezwaar gegrond verklaard en een IVA-uitkering per 22 oktober 2019 toegekend.
1.3
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4
Eiseres heeft vervolgens het beroepschrift aangevuld en het UWV heeft daarna het verweerschrift aangevuld.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht heeft vastgesteld op 22 oktober 2019. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. De daarvoor belangrijke wettelijke bepalingen staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Relevante feiten en omstandigheden

3. Werkneemster werkte als orderpicker bij eiseres. Op 18 september 2013 meldde zij zich ziek. Op 9 juni 2015 heeft werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd. Dat heeft ertoe geleid dat aan werkneemster een WIA-uitkering werd toegekend per 16 september 2015, waarbij werd aangenomen dat zij volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.1
Met het besluit van 4 mei 2018 is medegedeeld dat de WIA-uitkering van werkneemster per 16 juli 2018 wordt omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd 100% bleef.
3.2
Op 20 oktober 2020 heeft eiseres het UWV verzocht om een herbeoordeling. Vanwege de herbeoordeling heeft er opnieuw een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Deze onderzoeken hebben geleid tot de besluiten zoals deze zijn vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.
Redenen voor de beslissing van de rechtbank
Is artikel 64 van de Wet WIA van toepassing?
4. Partijen zijn het erover eens dat werkneemster per 16 juli 2018 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Het UWV stelt zich echter op het standpunt dat artikel 64, elfde en twaalfde lid, van de Wet WIA in de weg staat aan een eerdere toekenning van de IVA-uitkering dan 22 oktober 2019. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij stelt zich kortweg op het standpunt dat artikel 64 van de Wet WIA niet van toepassing is, omdat deze bepaling gaat over de aanvraag van een verzekerde en niet van een werkgever. Verder is het voor eiseres niet van belang met ingang van welke dag de IVA-uitkering wordt toegekend, maar met ingang van welke dag de WGA-uitkering eindigt en of de verstrekking van de WGA-uitkering rechtmatig is geweest.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat artikel 64, elfde en twaalfde lid, van de Wet WIA ook van toepassing is in de situatie waarin een werkgever het UWV verzoekt de arbeidsongeschiktheid van een werknemer te beoordelen. Het twaalfde lid gaat over de situatie waarin het recht op uitkering later ontstaat of herleeft of als de uitkering wordt verhoogd. Daar hoeft geen aanvraag van de verzekerde aan ten grondslag te liggen, want het UWV kan daartoe ook ambtshalve besluiten. Als er geen sprake is van een aanvraag, wordt in het twaalfde lid geregeld dat het elfde lid van overeenkomstige toepassing is. Daardoor kan de herleving of het later ontstaan van het recht of de verhoging van de uitkering niet vroeger ingaan dan 52 weken voorafgaand aan de dag waarop het UWV heeft vastgesteld dat daarvan sprake is. [1] Dit betekent dus dat het recht op een IVA-uitkering weliswaar op grond van artikel 48 van de Wet WIA per 16 juli 2018 is ontstaan, maar dat de uitkering vanwege de beperkende werking van artikel 64 van de Wet WIA niet kan worden toegekend per die datum tenzij er sprake is van een bijzonder geval. Dit heeft ook gevolgen voor de dag waarop het recht op de WGA-uitkering van werkneemster eindigt. Het ontstaan van het recht op een IVA-uitkering en het einde van het recht op een WGA-uitkering hangen immers onlosmakelijk met elkaar samen. De WGA-uitkering eindigt daardoor niet op een andere datum dan die waarop de IVA-uitkering is toegekend.
Is er sprake van een bijzonder geval?
5. Volgens het UWV is er geen aanleiding om af te wijken van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA, omdat er in de situatie van eiseres geen reden is om een bijzonder geval aan te nemen. Het UWV is van mening dat eiseres eerder een herbeoordeling aan had kunnen vragen en dat die verantwoordelijkheid bij haar ligt. Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat het UWV onrechtmatig en onzorgvuldig heeft gehandeld door de arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet tijdig te herbeoordelen en het kan eiseres niet worden verweten dat zij niet eerder een herbeoordeling heeft aangevraagd. Een werkgever heeft namelijk geen inzicht in het beloop van de ziekte van een werknemer en daardoor heeft eiseres niet de informatie die noodzakelijk is om te weten wanneer een IVA-uitkering zou moeten worden aangevraagd. Ten slotte wijst zij erop dat het voor haar forse financiële gevolgen heeft als de ingangsdatum van de IVA-uitkering vervroegd wordt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA. In de omstandigheid dat het UWV niet eerder over is gegaan tot een herbeoordeling, ziet de rechtbank geen reden een bijzonder geval aanwezig te achten. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt namelijk dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor een herbeoordeling. [2] De rechtbank heeft geen reden in deze zaak anders te oordelen. Bovendien had eiseres op elk moment om een herbeoordeling kunnen vragen. Dat zij geen inzicht had in het beloop van de ziekte van werkneemster doet daar niets aan af. Van onrechtmatig handelen door het UWV is naar het oordeel van de rechtbank dus ook geen sprake. Daarnaast had eiseres bezwaar kunnen maken tegen de beslissing van
4 mei 2018. Ook in de omstandigheid dat eiseres een hogere gedifferentieerde premie Werkhervattingskas moet betalen ziet de rechtbank geen reden een bijzonder geval aanwezig te achten.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel
6. Eiseres voert verder aan dat het UWV in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door de IVA-uitkering van werkneemster niet vast te stellen op 16 juli 2018. Het UWV heeft namelijk in diverse soortgelijke situaties met terugwerkende kracht lopende
WGA-uitkeringen omgezet in IVA-uitkeringen, ongeacht of tegen tussentijds genomen beslissingen rechtsmiddelen zijn ingesteld. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt acht situaties beschreven en daarvan ook de (gewijzigde) beslissing op bezwaar of uitspraak overgelegd.
6.1
Het UWV is van mening dat hij niet gehandeld heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daarbij merkt het UWV onder andere op dat in alle door eiseres genoemde situaties niet te beoordelen is of er sprake is van gelijke gevallen nu de inhoud van bijbehorende rapportages van de verzekeringsarts B&B niet bekend is. Volgens het UWV zijn een aantal situaties geen gelijke gevallen, omdat daar sprake was van een evident onjuiste beoordeling dan wel een wijziging van het standpunt van de verzekeringsarts B&B.
6.2
Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt weliswaar dat het UWV in andere gevallen met verdere terugwerkende kracht dan 52 weken een IVA-uitkering heeft toegekend, maar het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De rechtbank stelt namelijk vast dat in een aantal van de door eiseres benoemde gevallen geen sprake is van op de rechtens relevante aspecten gelijke gevallen. In de situaties 2 en 4 was namelijk sprake van (evident) onjuiste beoordelingen in het verleden en in situatie 3 heeft het UWV laten meewegen dat de beslissing bij het overgaan van de loongerelateerde WGA-uitkering naar de loonaanvullingsuitkering niet aan de werkgever was uitgereikt. Situatie 7 is geen besluit van het UWV, maar een beslissing van de rechtbank Amsterdam en die kan niet aan het UWV worden toegerekend. De omstandigheden in de overige situaties zijn onvoldoende bekend om te kunnen beoordelen of het gelijke gevallen zijn. Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat het UWV in andere situaties waarin - net als in de situatie van eiseres - geen sprake is van een bijzonder geval met verdere terugwerkende kracht dan 52 weken een IVA-uitkering heeft toegekend.

Conclusie en gevolgen

7. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van een bijzonder geval waardoor een uitzondering op de hoofdregel van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA had moeten worden gemaakt. Het UWV heeft daardoor de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht vastgesteld op 22 oktober 2019.
7.1
Het beroep is dus ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. R .Vodegel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wetgeving

Wet WIA
Artikel 47
1. Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
hij de wachttijd heeft doorlopen;
hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
2. Het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.
Artikel 48
1. Indien op de dag, bedoeld in artikel 47, tweede lid, geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ontstaan, ontstaat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op de dag dat de verzekerde duurzaam en volledig arbeidsongeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand:
recht had op een WGA-uitkering;
minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na:
1°. de in artikel 47, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
2°. de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering; of
minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid intreedt binnen vier weken na:
1°. de in artikel 47, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
2°. de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit een andere oorzaak dan op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
2. Het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat niet indien een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f of i zich voordoet.
3. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat alsnog op de dag dat geen van de uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f of i zich meer voordoet, mits de verzekerde op die dag volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 54
1. Recht op een WGA-uitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
hij de wachttijd heeft doorlopen;
hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en
er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
2. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.
3. De WGA-uitkering bestaat voor de verzekerde die voldoet aan de referte-eis, bedoeld in artikel 58 uit een loongerelateerde uitkering en na afloop hiervan uit een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering.
4. De WGA-uitkering bestaat voor de verzekerde die niet voldoet aan de referte-eis, bedoeld in artikel 58 uit een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering.
Artikel 56
1. Het recht op een WGA-uitkering eindigt op de dag dat:
de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; of
er op hem een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f, g, h of i van toepassing is;
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, eindigt het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, twee maanden na de dag dat hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, doch niet eerder dan op de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt.
3. In afwijking van het tweede lid, eindigt het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, omdat hij met arbeid meer verdient dan 65% van het maatmaninkomen per uur, één jaar na de dag waarop hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, doch niet eerder dan op de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt.
Artikel 64
1. Het UWV stelt op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 ontstaat.
2. Het UWV stelt de verzekerde van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag schriftelijk in kennis uiterlijk op de dag waarop de wachttijd 89 weken heeft geduurd. Indien artikel 24, derde lid, van toepassing is doet het UWV deze kennisgeving bij de bekendmaking van de in dat artikellid bedoelde beschikking. Het UWV verstrekt aan de werkgever een afschrift van de kennisgeving bedoeld in de eerste en tweede zin.
3. De verzekerde doet zijn aanvraag uiterlijk elf weken voor afloop van de wachttijd of indien toepassing is gegeven aan artikel 24, derde lid, elf weken voor afloop van het in dat lid bedoelde verlengde tijdvak.
4. Indien het UWV de in het eerste lid bedoelde aanvraag afwijst omdat een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e, f of i, van toepassing is maakt het UWV melding van de mogelijkheid tot het doen van een nieuwe aanvraag alsmede van de termijn waarbinnen een nieuwe aanvraag dient te worden gedaan.
5. Indien het vierde lid van toepassing is doet de verzekerde zijn nieuwe aanvraag binnen de op grond van dat lid door het UWV aangegeven termijn.
6. Een aanvraag wordt geacht tijdig te zijn ingediend indien het UWV de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid of vierde lid de aanvraag wordt ingediend binnen vier weken nadat deze kennisgeving is ontvangen. Dit lid is niet van toepassing indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet, niet heeft gedaan voor de dag waarop de wachttijd 81 weken heeft geduurd.
7. Indien het UWV toepassing geeft aan artikel 25, negende lid, of artikel 26, tweede lid, tweede zin, wordt de behandeling van de aanvraag opgeschort.
8. Het UWV hervat de behandeling van de aanvraag in ieder geval:
indien het UWV heeft vastgesteld dat de tekortkoming, bedoeld in artikel 25, negende lid, of artikel 26, tweede lid, is hersteld;
op verzoek van de werknemer in verband met de beëindiging van zijn dienstbetrekking; of
tenminste zes weken voordat het tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, of artikel 26, tweede lid, van 52 weken is verstreken.
9. Artikel 25, vijftiende lid, is van overeenkomstige toepassing op de situatie, bedoeld in het achtste lid, onderdelen b en c.
10. Indien de toepassing van het eerste lid zou leiden tot kennelijke hardheid, is het UWV bevoegd het recht op een uitkering op grond van deze wet ambtshalve vast te stellen.
11. Het recht op een uitkering op grond van deze wet kan niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
12. Het elfde lid is van overeenkomstige toepassing indien het recht op uitkering op grond van deze wet later ontstaat dan wel herleeft of indien de uitkering op grond van deze wet wordt verhoogd.
13. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens die door de verzekerde bij de aanvraag worden verstrekt.

Voetnoten

1.Zie de Kamerstukken II 2008-2009, 31811, nr. 3.
2.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraken van 10 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2337 en 19 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2258.