ECLI:NL:RBOBR:2024:1316

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
23/1456
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres in het kader van de WAO

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt eiseres in de gelegenheid gesteld om haar beroep tegen de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid nader te onderbouwen. Eiseres, die sinds 2000 arbeidsongeschikt is, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat haar arbeidsongeschiktheid op 35 tot 45% heeft vastgesteld. De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank concludeert dat het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn inzichtelijk en logisch onderbouwd. Eiseres heeft echter tijdens de zitting aangegeven dat zij zich beter heeft voorgedaan dan haar werkelijke situatie, wat aanleiding geeft voor de rechtbank om haar de gelegenheid te bieden om deze claim nader te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat eiseres zelf moet bepalen hoe zij dit bewijs wil aanleveren, en stelt een termijn van twaalf weken in voor deze onderbouwing.

De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld. Eiseres kan binnen de gestelde termijn haar standpunt nader onderbouwen, waarna het UWV de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. De rechtbank benadrukt dat het geding na deze tussenuitspraak beperkt blijft tot de beroepsgronden die zijn besproken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/1456

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.H.M.M. Kusters),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak legt de rechtbank uit waarom zij eiseres in de gelegenheid stelt om haar beroep tegen de door het UWV vastgestelde mate van haar arbeidsongeschiktheid nader te onderbouwen (door middel van een ‘burgerlus’).
1.1.
Met het besluit van 15 augustus 2022 heeft het UWV overwogen dat eiseres op grond van Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 2 mei 2022 voor 35 tot 45 % arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 28 april 2023 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft op 24 augustus 2023 een aanvullend beroepschrift ingediend met als bijlage een rapportage van haar medisch adviseur van 21 juli 2023.
1.4.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend en een aanvullende rapportage overgelegd van de verzekeringsarts B&B van 16 oktober 2022.
1.5.
Eiseres heeft 4 januari 2024 hierop gereageerd en een rapportage van 24 november 2023 van haar medisch adviseur overgelegd.
1.6.
Het UWV heeft hierop gereageerd met het aanvullende rapport van de verzekeringsarts B&B van 6 februari 2024.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.

Wat aan deze procedure vooraf ging

2. Op 4 juli 2000 viel eiseres uit voor haar werk als horecamedewerker gedurende 32 uur per week. Na een wachttijd van 52 weken werd zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt bevonden. Met ingang van 3 juli 2001 werd aan haar een WAO-uitkering toegekend. Naast haar WAO-uitkering is eiseres per 17 oktober 2017 gaan werken als schoonmaker voor 12 uur per week (2 x 6 uur) en met ingang van 1 augustus 2019 voor 16 uur (2 x 8 uur) als onderwijsassistent catering. Met ingang van 4 mei 2020 heeft eiseres zich eerst ziekgemeld voor haar werkzaamheden als onderwijsassistent en later ook voor haar werkzaamheden als schoonmaker. Na een wachttijd van 104 weken vond een medisch en arbeidsdeskundige beoordeling plaats van haar arbeidsongeschiktheid. Dit heeft geleid tot de besluitvorming zoals genoemd onder de “inleiding”.

Standpunten partijen

3. In het bestreden besluit heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiseres, met haar beperkingen, in staat is om de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige van het UWV zijn geselecteerd uit te voeren. Daarbij verwijst het UWV naar de beoordelingen van haar verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen. Met de geselecteerde voorbeeldfuncties kan eiseres een salaris verdienen dat 62,84% is van haar laatstverdiende salaris. Eiseres wordt daarom met ingang van 2 mei 2022 voor 35 tot 45 % arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
4. Eiseres voert – kort samengevat- aan dat het UWV ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat zij per 2 mei 2022 voor 37,16% arbeidsongeschikt wordt geacht voor de WAO. Zij is van mening dat de verzekeringsarts bij het opstellen van de functionele mogelijkheden lijst (FML) onvoldoende rekening heeft gehouden met haar lichamelijk en psychische klachten en beperkingen. Zij kan zich op grond daarvan ook niet vinden in de arbeidsdeskundige beoordeling. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij in beroep een rapportage overgelegd van een medisch adviseur (verzekeringsarts dr. D. Erdogan), die stelt dat er extra beperkingen moeten worden aangenomen voor ADHD en duizeligheid. Daarnaast moet een urenbeperking worden aangenomen vanwege een slaapstoornis. Eiseres verzoekt de rechtbank om het inschakelen van een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige, omdat haar medische deskundige en de verzekeringsartsen van het UWV het niet eens zijn welke beperkingen er moeten worden aangenomen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres juist heeft vastgesteld op een percentage van 37,16 %. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat zij vooralsnog geen aanleiding ziet om te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat. De rechtbank ziet vooralsnog ook geen aanleiding om zelf een nader onderzoek te gelasten door een benoeming van een deskundige. Eiseres wordt wel in de gelegenheid gesteld de door geclaimde beperkingen nader te onderbouwen.
5.2.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft uitgangspunten voor de rechter ontwikkeld in zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige. [1] Deze uitgangspunten houden kort samengevat in dat een beoordeling in drie stappen moet plaatsvinden.
5.3.
De rapporten van de verzekeringsartsen moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten voldoende duidelijk zijn (stap 1). Vervolgens moet worden bekeken of er evenwicht bestaat tussen partijen in de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen (
equality of arms). Als er geen evenwicht bestaat, moet worden onderzocht hoe dat kan worden hersteld (stap 2). Als sprake is van evenwicht moet ten slotte een inhoudelijke beoordeling plaatsvinden (stap 3).
Zorgvuldigheid van het onderzoek (stap 1)
6. De rechtbank vindt bij de huidige stand van zaken dat het onderzoek van het UWV in deze zaak voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank leidt dit af uit de activiteiten die de verzekeringsartsen hebben verricht
6.1.
De primaire verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd. Op 16 mei 2022 heeft de verzekeringsarts eiseres gezien op het spreekuur. Daar heeft een observerend psychisch en lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 19 mei 2022 en op dezelfde datum een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van eiseres zijn weergegeven. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) dossierstudie verricht. Bij zijn herbeoordeling heeft de verzekeringsarts B&B kennis genomen van de bezwaren van eiseres. Ook heeft de verzekeringsarts B&B kennisgenomen van wat op de hoorzitting is besproken en aansluitend een medisch onderzoek verricht. Deze verzekeringsarts B&B heeft een anamnese verricht waarbij uitvraag is gedaan naar de klachten en het dagverhaal. Deze informatie is kenbaar bij de herbeoordeling betrokken, zo blijkt uit het rapport van 21 april 2023 onder het kopje ‘beschouwingen’.
6.2.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten of aanvullende informatie had moeten opvragen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapportages logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het UWV mocht zich dan ook op deze rapportages baseren.
De gelegenheid om bewijsmateriaal aan te dragen (stap 2)
7. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het UWV haar beperkingen heeft onderschat. Eiseres heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen en zij heeft daarvan ook gebruik gemaakt door een rapportage in te dienen van haar medisch adviseur.
De medisch-inhoudelijke beoordeling (stap 3)
8. Ook vindt de rechtbank dat eiseres, met wat zij heeft aangevoerd, bij de huidige stand van zaken geen twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de beoordeling door het UWV. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt.
8.1.
Uit de opgestelde FML en de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat het UWV vanwege de lichamelijke klachten van eiseres aan haar rug, schouders, rechterarm en polsen beperkingen heeft aangenomen. Verder is bekend dat zij evenwichtsstoornissen heeft, gewichtsverlies, COPD en psychische klachten, waarvoor ook diverse beperkingen zijn opgenomen. Door de verzekeringsarts zijn in de FML van 19 mei 2022 beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren (rubriek 1), sociaal functioneren (rubriek 2) aanpassing aan fysieke omgevingseisen (rubriek 3), dynamische handelingen (rubriek 4), statische houdingen (rubriek 5) en werktijden (rubriek 6). De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapportage van 21 april 2023 dit oordeel onderschreven. Voor méér of forsere beperkingen ziet de verzekeringsartsen B&B geen aanleiding.
8.2.
De rechtbank overweegt dat eiseres in beroep een groot aantal gronden heeft aangevoerd die in essentie een herhaling van de gronden vormen die in bezwaar zijn ingebracht. Bij de motivering van het bestreden besluit is op die bezwaargronden ingegaan. Nu eiseres geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de gronden van bezwaar in het bestreden besluit op de hiervoor bedoelde punten volgens haar onjuist dan wel onvolledig is, leidt de enkele herhaling daarvan in beroep niet tot het oordeel dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd. De rechtbank zal zich daarom slechts richten op wat eiseres in beroep concreet heeft aangevoerd.
ADHD
8.3.
De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapportage 21 april 2023 in bezwaar aangegeven dat ADHD niet lege artis is vastgesteld. Er is geen heteroanamnese afgenomen en er kan dus niet betrouwbaar geconcludeerd worden dat sprake is van een “levenslang beloop” van de symptomen.
8.4.
De rechtbank overweegt ten aanzien dat uit de bij de verzekeringsarts bekende brieven van ADHD Centraal blijkt dat de diagnose is vastgesteld door een verpleegkundig specialist onder verantwoordelijkheid van een psychiater en dat eiseres daarvoor op 2 mei 2022 medicatie gebruikte. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de vastgestelde diagnose ADHD. Maar de vraag die in deze procedure aan de orde is, is of en welke beperkingen daarvoor moeten worden aangenomen.
8.5.
De medisch adviseur van eiseres heeft in zijn rapport van 21 juli 2023 aangegeven dat eiseres vanwege haar ADHD is aangewezen op vaste, bekende werkwijzen (1.9.1.), er mag geen afleiding zijn door activiteiten van anderen (1.8.1.), is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen (1.8.3.) en werk zonder veelvuldige deadlines/productiepieken (1.8.4.).
8.6.
De verzekeringsarts B&B heeft hierop gereageerd in zijn rapportage van 16 oktober 2023 en heeft gemotiveerd onderbouwd, voor zover er sprake zou zijn van ADHD waarom hij op de datum in geding daarvoor geen beperkingen zou aannemen. Hij geeft aan dat hijzelf geen aandachts-/concentratiestoornissen heeft waargenomen. De ADHD heeft eerder ook geen duidelijke beperkingen in werk gegeven en eiseres heeft zich ook niet ziek gemeld vanwege ADHD-klachten, maar vanwege hoesten. Zij gebruikt medicatie voor ADHD en de combinatie van deze medicatie en cognitieve gedragstherapie heeft ervoor gezorgd dat ze beter met haar ADHD-klachten kon omgaan. Zou op datum in geding sprake zijn geweest van ADHD dan was deze stoornis niet meer voor derden waar te nemen en hoogstens nog in lichte mate aanwezig. Vaste, bekende werkwijzen zijn dan gecontra-indiceerd, juist vanwege de hyperactiviteit. Nu een verminderde concentratie niet is waargenomen moet eiseres in staat worden geacht om te gaan met veelvuldige storingen/onderbrekingen in het werk. Tenslotte vindt hij het goed voorstelbaar dat de ADHD-kenmerken hyperactiviteit en impulsiviteit het juist goed mogelijk maken om met deadlines en productiepieken om te gaan.
8.7.
De medisch adviseur van eiseres heeft hierop een reactie gegeven bij brief van 24 november 2023, maar deze reactie leidt bij de rechtbank niet tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts B&B. Uit wat de medisch adviseur naar voren brengt leidt de rechtbank af dat hij bij de beperkingen die hij heeft aangenomen, is uitgegaan van de vastgestelde diagnose ADHD. De rechtbank is van oordeel dat dit niet terecht is. Het is niet zo dat de diagnose ervoor zorgt dat alle bij die diagnose gemelde klachten automatisch aanwezig zijn. In de situatie van eiseres blijkt uit de stukken van ADHD Centraal dat de hyperactiviteit voorop staat en de medisch adviseur geeft in zijn reactie van 24 november 2023 aan dat ook hij tijdens zijn gesprek met eiseres geen aandachts-of concentratiestoornissen heeft waargenomen. Dat is volgens hem bij haar vanuit ADHD ook niet te verwachten. Desondanks motiveert hij dan niet waarom er dan toch beperkingen moeten worden aangenomen op bijvoorbeeld item 1.8.1. (er mag geen afleiding zijn door activiteiten van anderen) of op item 1.8.3. (eiseres is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen). Dit dient sowieso beter onderbouwd te worden omdat de ADHD bij eiseres eerder ook geen duidelijke beperkingen in het werk heeft gegeven. Dit terwijl zij juist als onderwijs assistent werkte in een baan met veelvuldige storingen, onderbrekingen en afleiding.
8.8.
Ook gaat de medisch adviseur van eiseres in zijn reactie van 24 november 2023 niet in op de stelling van de verzekeringsarts dat vaste, bekende werkwijzen gecontra-indiceerd zijn, juist vanwege de hyperactiviteit van eiseres en dat hij het goed voorstelbaar acht dat de ADHD-kenmerken hyperactiviteit en impulsiviteit het juist goed mogelijk maken om met deadlines en productiepieken om te gaan.
8.9.
Van een gemotiveerde onderbouwing voor het aannemen van beperkingen die gericht zijn op de klachten van eiseres in het kader van de bij haar vastgestelde ADHD, is op dit moment niet gebleken. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiseres ervaren impact van haar ADHD klachten op het dagelijks leven, ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Dat er op de datum beperkingen voor ADHD uit medisch oogpunt noodzakelijk zijn, wordt dus niet gevolgd.
urenbeperking
8.10.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of het verstoorde slaappatroon dat eiseres ervaart, moeten leiden tot een urenbeperking. De medisch adviseur van eiseres geeft aan dat vanwege het verstoorde slaappatroon sprake is sprake van een energetisch stoornis en zij heeft verminderde mogelijkheden tot recuperatie. Op grond daarvan is volgens hem een urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week noodzakelijk. De verzekeringsarts B&B geeft echter aan dat een urenbeperking vanwege een verstoord slaappatroon niet aan de orde is. Er is geen sprake van een indicatie ‘stoornis in de energiehuishouding’. Eiseres meldt weliswaar slaapproblemen, maar daar heeft de primaire verzekeringsarts reeds rekening hiermee gehouden in de FML door haar te beperken voor nachtelijk werk, en onregelmatige werktijden. De medisch adviseur van eiseres geeft daarop in reactie aan dat eiseres consistent melding heeft gemaakt van slaapproblematiek en ook heeft aangegeven dat sprake is van een slaapstoornis, maar de verzekeringsarts B&B heeft in dat opzicht naar voren gebracht dat eiseres met en ondanks haar slaapproblemen gewoon arbeid heeft kunnen verrichten. Hij wijst ook op de brief van 5 januari 2022 van ADHD Centraal waarin wordt vermeld dat eiseres 4 tot 5 uur per nacht slaapt, maar zij hier overdag geen moeite mee heeft. Dit pleit volgens hem tegen een energetische stoornis, leidend tot een beperking in de duurbelastbaarheid. Ook bij eigen onderzoek zag de verzekeringsarts B&B geen vermoeide, minder vitale vrouw. Tenslotte geeft hij aan dat in de genoemde standaard ADHD niet wordt genoemd als voorbeeld van een stoornis die aanleiding geeft tot een verminderde mogelijkheid tot recuperatie.
8.11.
De rechtbank kan de redenering van de verzekeringsarts B&B volgen en ziet vooralsnog geen aanleiding daaraan te twijfelen. Om deze reden leiden de opmerkingen van de medisch adviseur van eiseres niet tot twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts B&B over een beperking in de duurbelasting. Verder overweegt de rechtbank dat in de brief van 20 september 2022 van ADHD Centraal wel staat aangegeven dat eiseres een insomnia stoornis heeft, maar niet inzichtelijk is in welke mate haar slaappatroon is verstoord of dat eiseres daar last van had op de datum in geding, 2 mei 2022. Ook deze informatie geeft de rechtbank op dit moment geen reden om aan de redenering van de verzekeringsarts B&B te twijfelen.
Duizeligheidsklachten
8.12.
De medisch adviseur van eiseres geeft aan dat voor duizeligheidsklachten van eiseres voorkomend uit BPPD een beperking had moeten worden aangenomen op item 1.8.6., maar bij latere reactie van 24 november 2023 heeft hij aangegeven dat daarvoor in de FML reeds een beperking was aangenomen. Om deze reden is de rechtbank van oordeel dat door de verzekeringsarts B&B op dit onderdeel in de FML voldoende beperking is aangenomen.
Voorlopige conclusie
8.13.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd op dit moment geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts B&B van het UWV. De verzekeringsarts B&B heeft inzichtelijk en eenduidig beargumenteerd hoe hij tot zijn beoordeling is gekomen. De rechtbank ziet in het rapport en nadere reactie van de medisch adviseur van eiseres onvoldoende aanknopingspunten om het standpunt van de verzekeringsarts B&B terzijde te schuiven.
Toepassing burgerlus
8.14.
Ondanks dat de rechtbank bij de hiervoor weergegeven stand van zaken tot een (eind)uitspraak in de zaak kan komen, ziet zij in dit geval aanleiding om eiseres in de gelegenheid te stellen haar standpunten nader te onderbouwen. Tijdens de zitting heeft eiseres concreet en geloofwaardig toegelicht dat zij zich in haar omgeving en ook bij de verzekeringsgeneeskundige beoordelingen door het UWV beter heeft voorgedaan dan dat het werkelijk met haar ging. Daardoor kan wellicht een verkeerd beeld zijn ontstaan van haar beperkingen. Om deze reden is tijdens de zitting besproken of eiseres nog de gelegenheid wenst te hebben om de door haar geclaimde beperkingen nader te onderbouwen als de rechtbank tot het oordeel komt dat die onderbouwing onvoldoende is. Eiseres heeft op de zitting gezegd dat zij in voorkomend geval die gelegenheid wil krijgen. De rechtbank biedt die dan ook door middel van deze tussenuitspraak. Het is aan eiseres zelf om te bepalen hoe zij tot die onderbouwing wil overgaan. Dat kan door bijvoorbeeld nog onderzoek te laten verrichten om haar beroepsgronden ten aanzien van de ADHD en haar slaapstoornis nader te onderbouwen, maar de rechtbank schrijft eiseres geen concreet bewijsmiddel voor (wat ook niet kan gelet op de vrije bewijsleer in het bestuursrecht).
8.15.
Eiseres heeft op de zitting nog gevraagd of de rechtbank bij voorbaat kan uitspreken dat zij met het laten verrichten van een medisch onderzoek hoe dan ook aan haar bewijslast voldoet. Dat kan de rechtbank niet. De rechtbank kan pas een oordeel geven over bewijs dat aan de rechtbank is overgelegd waarbij ook de reactie van het UWV moet worden betrokken.
8.16.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen eiseres haar standpunt nader kan onderbouwen op de manier die haar goeddunkt op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.

Conclusie en gevolgen

9. Dan volgt nu nog een aantal aanwijzingen voor het vervolg van de procedure.
9.1.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen eiseres haar standpunt nader kan onderbouwen op de manier die haar goeddunkt op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank zal het UWV vervolgens in de gelegenheid stellen binnen zes weken te reageren op de nadere onderbouwing van eiseres. Mochten partijen niet in staat zijn om van de hiervoor genoemde mogelijkheden gebruik te maken binnen de daarvoor gestelde termijn, dan zal de betreffende partij binnen de gestelde termijn een concreet en gemotiveerd verzoek voor verlenging daarvan moeten indienen.
9.2.
De rechtbank wijst er nog op dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [2]
9.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank
  • stelt eiseres in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak haar standpunt nader te onderbouwen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Burg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak kan nu geen hoger beroep worden ingesteld. Tegen deze tussenuitspraak kan wel hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, en CRvB 28 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2770.
2.ABRvS 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.