In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt eiseres in de gelegenheid gesteld om haar beroep tegen de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid nader te onderbouwen. Eiseres, die sinds 2000 arbeidsongeschikt is, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat haar arbeidsongeschiktheid op 35 tot 45% heeft vastgesteld. De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank concludeert dat het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn inzichtelijk en logisch onderbouwd. Eiseres heeft echter tijdens de zitting aangegeven dat zij zich beter heeft voorgedaan dan haar werkelijke situatie, wat aanleiding geeft voor de rechtbank om haar de gelegenheid te bieden om deze claim nader te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat eiseres zelf moet bepalen hoe zij dit bewijs wil aanleveren, en stelt een termijn van twaalf weken in voor deze onderbouwing.
De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld. Eiseres kan binnen de gestelde termijn haar standpunt nader onderbouwen, waarna het UWV de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. De rechtbank benadrukt dat het geding na deze tussenuitspraak beperkt blijft tot de beroepsgronden die zijn besproken.