ECLI:NL:RBOBR:2024:1774

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
23/368
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij WOZ-waarde, afvalstoffenheffing en hondenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 2 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van zijn woning, de aanslag afvalstoffenheffing en de aanslag hondenbelasting beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn woning, vastgesteld op € 336.000 per 1 januari 2021, en tegen de bijbehorende aanslagen. De heffingsambtenaar had de waarde gehandhaafd in een uitspraak op bezwaar, maar eiser stelde dat hij niet gehoord was tijdens de bezwaarfase, ondanks een telefonisch gesprek op 9 juni 2022. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden, omdat niet kon worden aangetoond dat er een geldige hoorzitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat eiser door deze schending benadeeld is en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar en verwijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe uitspraak op bezwaar. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding, omdat de rechtsbijstand niet beroepsmatig was verleend, maar het griffierecht van € 50,- moet wel worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven

(gemachtigde: M. Sengers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ [1] -waarde van zijn woning aan de [adres] in [woonplaats] voor het kalenderjaar 2022, de aanslag Afvalstoffenheffing 2022 en de aanslag Hondenbelasting 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning met de beschikking van 25 februari 2022 vastgesteld op € 336.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en voor het kalenderjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelasting 2022, de aanslag Afvalstoffenheffing ter hoogte van € 244,48 en de aanslag Hondenbelasting ter hoogte van
€ 82 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 15 december 2022 (de bestreden uitspraak) de waarde gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door taxateur J. Verbeek.

Feiten

2. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . De woning is een appartement op de eerste woonlaag uit 1974. De woning is 95 m2 en heeft een berging van 4 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. Het beroep van eiser is daarom gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de hoorplicht geschonden?
4. Eiser voert aan dat hij niet door de heffingsambtenaar is gehoord tijdens de bezwaarfase. Eiser had wel verzocht om gehoord te worden. De heffingsambtenaar heeft weliswaar op 9 juni 2022 gebeld, maar dit kan niet worden gezien als een hoorzitting. Van het telefoongesprek is geen verslag gemaakt. Dit had wel gemoeten als er sprake zou zijn geweest van een hoorzitting. Daarnaast had eiser geen toestemming gegeven om telefonisch gehoord te worden.
4.1.
De heffingsambtenaar heeft op de zitting op het standpunt van eiser gereageerd. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt het telefoongesprek op 9 juni 2022 wel moet worden gezien als hoorgesprek en dat als gevolg daarvan de hoorplicht niet is geschonden. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat als een belanghebbende wordt gebeld voor een telefonisch hoorgesprek, op dat moment wordt gevraagd om toestemming voor het telefonisch horen. Zo moet het ook zijn gegaan bij eiser. De heffingsambtenaar heeft op de zitting een screenshot overgelegd uit zijn interne administratie waarin te lezen is wat tijdens het telefoongesprek is besproken.
4.2.
De rechtbank overweegt dat, gelet op wat eiser heeft aangevoerd, het op de weg van de heffingsambtenaar ligt om aan te tonen dat er een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden en dat eiser heeft ingestemd met het telefonisch horen. De bewijslast dat eiser is gehoord, ligt dus bij de heffingsambtenaar. Uit de overgelegde screenshot kan de rechtbank niet opmaken dat eiser is uitgenodigd voor een hoorzitting en dat hij de mogelijkheid heeft gehad om al zijn standpunten toe te lichten tijdens het telefoongesprek. Het gesprek is enkel gegaan over de WOZ-aanslag. Dit heeft de heffingsambtenaar ook niet weersproken. De Afvalstoffenheffing en de Hondenbelasting komen niet terug in het verslag van het telefoongesprek en worden vervolgens ook niet besproken in de uitspraak op bezwaar. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat het telefoongesprek niet kan worden aangemerkt als hoorgesprek. Daarnaast overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde screenshot ook niet valt op te maken dat eiser om toestemming is gevraagd voor een telefonische hoorzitting of dat toestemming is gegeven. De rechtbank oordeelt, gelet op het voorgaande, dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd. De heffingsambtenaar heeft niet kunnen aantonen dat er een hoorzitting is geweest die voldoet aan de vereisten die afdeling 7.2 van de Algemene wet bestuursrecht hieraan stelt.
Kan dit gebrek gepasseerd worden?
5. Onder punt 4.2. heeft de rechtbank een gebrek in de besluitvorming van de heffingsambtenaar geconstateerd. De vraag die nu aan de rechtbank voorligt is of dit gebrek gepasseerd kan worden met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het gebrek kan alleen gepasseerd worden als aannemelijk is dat eiser door het gebrek niet is benadeeld.
5.1.
Eiser heeft aangegeven dat hij graag een persoonlijk gesprek met de heffingsambtenaar had gewild om zijn frustratie te kunnen uiten. Eiser voelt zich door de gang van zaken dus benadeeld. Daarom vraagt hij de rechtbank de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft op zitting benoemd dat eiser niet is benadeeld omdat hij in beroep alles heeft kunnen bespreken en dat wat de heffingsambtenaar betreft alles besproken is wat besproken dient te worden.
5.2.
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad [2] overweegt de rechtbank dat voor het oordeel dat eiser niet is benadeeld onvoldoende is dat eiser zijn bezwaren in beroep schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten en die nog mondeling heeft kunnen toelichten op zitting. Tussen de heffingsambtenaar en eiser bestaat namelijk nog een verschil van mening omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan. Dit volgt uit de beroepsgronden van eiser en zijn toelichting op zitting. Eiser is door de schending van de hoorplicht dus benadeeld.
5.3.
Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, de zaak terugverwijzen naar verweerder en verweerder opdragen binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen. Eiser zal bij het plannen van een hoorzitting constructief daaraan moeten meewerken om er zo voor te zorgen dat de hiervoor genoemde zes weken termijn kan worden gehaald.
Moeten de proceskosten van eiser vergoed worden?
6. Eiser verzoekt de rechtbank in zijn beroepschrift de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van zijn proceskosten als zijn beroep gegrond is. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat hij vraagt om een proceskostenvergoeding zoals die volgt uit het Besluit proceskosten bestuursrecht.
6.1.
De heffingsambtenaar heeft naar voren gebracht dat de kosten van eiser niet in aanmerking komen voor vergoeding, omdat eiser en zijn gemachtigde vader en zoon zijn.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat de kosten van eiser niet voor vergoeding in aanmerking komen. Alleen kosten van rechtsbijstand die door een derde beroepsmatig is verleend komen voor vergoeding in aanmerkingen en de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand kan naar het oordeel van de rechtbank niet als beroepsmatig worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak is namelijk voor het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand van belang dat deze werkzaamheid een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening [3] . Dat betekent dat de rechtsbijstand meer dan incidenteel moet zijn verricht. De aard en omvang van de werkzaamheden zijn daarbij doorslaggevend. De gemachtigde van eiser heeft op zitting aangegeven ook vrienden en kennissen te helpen. Dit is voor de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat de rechtsbijstand beroepsmatig is verleend. De door eiser gemaakte kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank ziet wel aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • wijst de zaak voor verdere behandeling en beslissing op het bezwaarschrift terug naar de heffingsambtenaar;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.M. Wintjes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ)
2.Zie de arresten van de Hoge Raad van 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, en van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:114.
3.ABRvS 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3161 en ABRvS 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2454.