ECLI:NL:RBOBR:2024:3014

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
22/3172
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig nemen van een besluit leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 15 juli 2020 beoordeeld. Eiser had een verzoek ingediend om zijn persoonsgegevens te wissen, maar het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende heeft op 5 augustus 2020 een besluit genomen waarin werd aangegeven welke gegevens van eiser waren verwerkt. Eiser stelde dat er geen besluit was genomen en dat hij geen beslissing had ontvangen op zijn verzoek tot verwijdering van zijn gegevens. De rechtbank oordeelt dat het college met de beslissing van 5 augustus 2020 wel degelijk een besluit heeft genomen, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De rechtbank legt uit dat eiser bezwaar had moeten maken tegen het besluit van 5 augustus 2020, maar dit heeft nagelaten. Hierdoor kon hij op 21 december 2022 geen beroep meer instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/3172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende, het college

(gemachtigde: H. van Heugten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 15 juli 2020.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: eiser. Namens het college was, zonder voorafgaand bericht, niemand aanwezig.
1.3.
Omdat er niemand namens het college was verschenen op de zitting, heeft de griffier telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van het college. Zij gaf telefonisch te kennen dat de kennisgeving van de zitting naar alle waarschijnlijkheid bij haar voorganger terecht was gekomen. Hij is niet langer werkzaam bij de gemeente. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om de behandeling van het beroep aan te houden. De rechtbank heeft het belang van een spoedige afhandeling van de zaak een zwaar gewicht toegekend en daarbij meegewogen dat deze gang van zaken voor risico van het college dient te komen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 15 juli 2020. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is sprake van misbruik van recht?
4. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiser zijn bevoegdheid voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij is gegeven en dat hij hierin te kwader trouw is. De handelwijze van eiser is volgens het college dan te kwalificeren als misbruik van (proces)recht. Het college wijst erop dat eiser eerder een verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) [1] heeft gedaan, waarop het college heeft laten weten dat er buiten zijn verzoek en het antwoord daarop, geen gegevens van eiser bekend zijn. Omdat eiser niet in de gemeente zijn woonverblijf heeft en ook niet heeft gehad, is het ook niet waarschijnlijk dat er gegevens over hem zijn of worden verwerkt. Desondanks wordt in juli 2020 het nieuwe verzoek ingediend. Verder wijst het college erop dat eiser kennelijk bij meerdere gemeenten eenzelfde verzoek in gelijke bewoordingen heeft gedaan. Hiermee wekt eiser de schijn dat het hem niet te doen is om een antwoord op zijn verzoek te krijgen, maar om dwangsommen te innen.
4.1.
Uit rechtspraak [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op dit punt blijkt dat voor het aannemen van misbruik zwaarwichtige gronden vereist zijn. Deze gronden zijn onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
4.2.
Eiser heeft ter zitting, toen hem daarnaar gevraagd werd, bevestigd dat hij soortgelijke AVG-verzoeken bij meerdere gemeenten door het land heeft ingediend. Ter zitting heeft eiser ook, toen hem daarnaar werd gevraagd, een belang gesteld bij zijn AVG-verzoek. Eiser gaf aan dat hij in de periode 2010-2012 bij de gemeente Heeze-Leende heeft gesolliciteerd vanwege zijn toen regelmatige verblijf in [woonplaats] bij zijn ex-partner. Daarnaast heeft eiser toegelicht dat hij de overheid wantrouwt en om die reden wil dat zijn persoonsgegevens bij verschillende overheidsinstanties worden verwijderd.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat er door het door eiser gestelde belang op dit moment te weinig aanwijzingen zijn dat sprake is van misbruik van recht.
Is sprake van het niet tijdig nemen van een besluit?
5. De rechtbank stelt vast dat eiser beroep heeft ingesteld omdat volgens hem geen besluit is genomen op zijn verzoek van 15 juli 2020. Partijen zijn het niet eens over de vraag of er een besluit is genomen op het verzoek van eiser van 15 juli 2020.
5.1.
Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft tot doel een bestuursorgaan ertoe te bewegen alsnog een besluit te nemen. De belanghebbende kan op basis van dat artikel een rechtsmiddel aanwenden in de situatie waarin het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen. Op grond van deze bepaling kan geen rechtsmiddel meer worden aangewend indien eenmaal een voor (bezwaar en) beroep vatbaar besluit is genomen. [3]
5.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat geen besluit is genomen op zijn verzoek van 15 juli 2020. Hij vraagt om de persoonsgegevens die zijn of nog steeds worden verwerkt te wissen en beroept zich op de artikelen 12 en 17 van de AVG. Hij stelt geen besluit te hebben ontvangen om zijn gegevens te verwijderen. Het besluit van 5 augustus 2020 van het college is volgens eiser een overzicht van de gegevens die verwerkt zouden zijn en bevat geen beslissing op zijn verwijderingsverzoek. Op 9 november 2020 heeft het college laten weten dat de eiser bekende gegevens worden/zijn gewist.
5.3.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser ten onrechte meent dat er geen besluit is genomen op zijn verzoek. Het college vindt dat met het besluit van
5 augustus 2020 wel degelijk een besluit is genomen op het verzoek van eiser. Daarin is aangegeven welke gegevens er van eiser zijn verwerkt. Als eiser meent dat niet, niet helemaal of niet juist aan zijn verzoek was tegemoetgekomen, dan had hij contact kunnen opnemen met het team Publieke Dienstverlening. Eiser had ook een bezwaarschrift kunnen indienen, maar heeft de bezwaartermijn ongebruikt laten verstrijken. In plaats daarvan heeft eiser het college op 19 augustus 2020 in gebreke gesteld. Het college heeft eiser daarna meerdere malen medegedeeld dat een dwangsombesluit niet aan de orde was, omdat het college tijdig een besluit heeft genomen op zijn verzoek.
5.4.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Van een rechtshandeling is sprake indien een handeling is gericht op enig rechtsgevolg. Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
5.5.
De brief van 5 augustus 2020 is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan. De vraag is dus of die beslissing een publiekrechtelijke rechtshandeling is. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk als zij is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag. In de regel is daarvoor nodig dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een specifiek wettelijk voorschrift.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat het college met de beslissing van 5 augustus 2020 een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank overweegt dat uit de beslissing van 5 augustus 2020 blijkt dat het college het verzoek van eiser van 15 juli 2020 heeft opgevat als een verzoek om een overzicht van verwerking van zijn persoonsgegevens. De beslissing houdt vervolgens in dat het college aan eiser heeft medegedeeld welke documenten betreffende eiser zijn gevonden, namelijk: de brief van eisers verzoek om gegevensverstrekking van 15 juli 2020 en het antwoord op dit verzoek, en ook het verzoek van eiser van 26 september 2019 en de afhandeling daarvan. Verder zijn er volgens het college geen gegevens gevonden die binnen de gemeente zijn gebruikt of aan enige instantie zijn verstrekt of op een andere wijze zijn verwerkt. Bij het verzoek van eiser heeft eiser een kopie van zijn paspoort gevoegd en deze heeft het college, na controle van de gegevens, direct vernietigd. De publiekrechtelijke grondslag voor deze beslissing van het college is in ieder geval artikel 15 van de AVG. Hoewel eiser een verzoek heeft gedaan tot het wissen van zijn persoonsgegevens en het college dat niet, althans niet kenbaar, heeft onderkend, maakt dat niet dat geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb nu aan de voorwaarden uit dat artikel is voldaan. Dit betekent dat eiser bezwaar had moeten maken tegen het besluit van 5 augustus 2020, zodat het college in dat kader van de volledige heroverweging had kunnen beoordelen of zij het verzoek van eiser van 15 juli 2020 op de juiste wijze heeft opgevat. Eiser is daar in het besluit van 5 augustus 2020 ook op gewezen door het college. Dat eiser dit heeft nagelaten, komt voor zijn rekening en risico.
5.7.
Het college heeft op 5 augustus 2020 een besluit genomen op het verzoek van eiser. Eiser kon daarom op 21 december 2022 geen beroep meer instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet-inhoudelijk kan beoordelen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:3

Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…)
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
(…).

Artikel 6:2

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
(…)
het niet tijdig nemen van een besluit.

Artikel 6:12

Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:688.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:924, en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 22 augustus 2016, ECLI:NL:CBB:2016:276.