ECLI:NL:RBOBR:2025:1142

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
01/095678-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Eindhoven

Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 maart 2024 in Eindhoven een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft de aangever met een mes in de zij gestoken, waarbij vitale organen zijn geraakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij de aangever zou doden. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat er sprake was van putatief noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte als aanvallend moeten worden gekwalificeerd, aangezien hij met een mes achter de aangever aan ging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.095678.24
Datum uitspraak: 25 februari 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2024, 17 september 2024, 3 december 2024 en 11 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 juni 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 september 2024 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2024 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] (eenmaal) (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp in de zij, in elk geval in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2024 te Eindhoven, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadiging van zijn nier en lever en/of een ernstige bloeding in de buikholte, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (eenmaal) (met kracht) met een mes, althans een scherp voorwerp in de zij, in elk geval in het lichaam te steken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de primair aan verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging.
Door de raadsvrouw is vrijspraak bepleit ten aanzien van het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte slechts eenmaal met een zakmes heeft gestoken in de zij van aangever. De kracht waarmee verdachte heeft gestoken blijkt niet uit het dossier. Daarnaast bieden de medische gegevens van aangever volgens de raadsvrouw onvoldoende aanknopingspunten om te komen tot een bewezenverklaring van de primair aan verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 26 maart 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (pag. 50-54).Op 19 maart 2024 reed ik op de stoep op [adres] te Eindhoven. Er kwam een man naar mij toe die tegen mij zei dat ik daar niet mocht rijden. Ik reed een stukje door en wilde naar het fietspad. Toen sloeg hij mij. Ik reed door en hoorde dat hij iets schreeuwde naar mij. Ik werd boos, heb mijn scooter neergezet en liep naar hem toe. Hij duwde mij, ik hem, hij mij, ik hem, en toen liep ik weg. Ik liep naar mijn scooter en wilde opstappen.Op een gegeven moment zag ik die man bij mijn voorband. Hij stak mijn band lek. Daarna stond hij op en pakte hij mij bij mijn nek en stak hij mij in mijn zij.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , d.d. 21 maart 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: (pag. 93-114).Door getuige [getuige] is aan verbalisanten een video-opname gemaakt met zijn mobiele telefoon vanuit het vlakbij gelegen flatcomplex. Verdachte [verdachte] herkent zich blijkens zijn verklaring van 20 maart 2024 op de videobeelden. In beschrijving van videobeelden wordt [verdachte] aangehaald als VERDACHTE [verdachte] en de bestuurder van de scooter als "SLACHTOFFER [slachtoffer] ".
Ik zag dat SLACHTOFFER [slachtoffer] en VERDACHTE [verdachte] ter hoogte van het trottoir stonden. Ik zag dat er een handgemeen plaatsvond tussen beiden.
Ik zag dat SLACHTOFFER [slachtoffer] naar de scooter stond liep die hij zojuist had geparkeerd. Aansluitend zag ik dat VERDACHTE [verdachte] rechts in beeld kwam en richting SLACHTOFFER [slachtoffer] rende. Ik zag dat VERDACHTE [verdachte] achterlangs de scooter rende richting links in beeld, en ter hoogte van de voorzijde van de scooter ging staan.
Ik zag dat VERDACHTE [verdachte] bij de voorband van de scooter naar beneden bewoog met zijn lichaam. Ik zag dat VERDACHTE [verdachte] met een langwerpig voorwerp dat hij in zijn rechterhand hield tot twee maal toe uithaalde en een stekende beweging maakte richting de voorband van de scooter van SLACHTOFFER [slachtoffer] .
Ik zag dat VERDACHTE [verdachte] een dreigende houding aannam en met zijn rechterhand waar het langwerpig object zich in bevond richting SLACHTOFFER [slachtoffer] wees.
Ik zag dat VERDACHTE [verdachte] dichter bij SLACHTOFFER [slachtoffer] ging staan, en kort op en neer naar het object in zijn handen keek. Ik zag dat VERDACHTE [verdachte] zijn rechterarm omhoog bewoog en met zijn hand waar het object zich in bevond richting SLACHTOFFER [slachtoffer] wees.
Ik zag dat de rechterhand van VERDACHTE [verdachte] naar achteren bewoog. Ik zag daarna dat de hand van VERDACHTE [verdachte] met het object wijzend richting SLACHTOFFER [slachtoffer] richting SLACHTOFFER [slachtoffer] bewoog. Ik zag dat VERDACHTE [verdachte] met de rechterhand een stekende beweging maakte richting de rechter zijkant van zijn lichaam ter hoogte van de buik. Ik zag dat VERDACHTE [verdachte] op datzelfde moment met zijn linkerhand SLACHTOFFER [slachtoffer] vastgreep ter hoogte van de achterzijde van zijn nek.
Een geschrift, te weten een letselrapportage forensische geneeskunde van GGD Brabant Zuid- Oost betreffende [slachtoffer] , opgemaakt en ondertekend d.d. 27 maart 2024 door K.H. Gan, forensisch arts (pag. 172-175).Betrokkene is op straat met een mes in zijn rechterzij gestoken. Door de steekverwonding is de nier en de lever beschadigd en ontstond er een ernstige (levensgevaarlijke) bloeding in de buikholte. Een spoedoperatie was nodig. Hij heeft naar schatting 6 liter bloed verloren, er was 10 liter aan bloedtransfusies nodig om hem te behandelen.
Een verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 11 februari 2025, voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 19 maart 2024 te Eindhoven aangever met mijn mes in zijn zij heb gestoken.

Bewijsoverweging.

Poging tot doodslag?
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene
ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft
aanvaard.
De rechtbank stelt het volgende vast.
De camerabeelden waarop het steekincident is vastgelegd laten kort gezegd zien dat verdachte met een mes in zijn rechterhand op het slachtoffer afloopt, zijn lichaam naar beneden buigt en eerst twee steekbewegingen maakt in de voorband van de scooter waarop het slachtoffer zit.
Vervolgens is te zien dat verdachte met zijn linkerhand het slachtoffer bij zijn nek vastgrijpt en tegelijkertijd met zijn rechterhand - waarin verdachte het mes vasthoudt - naar achter zwaait en in één snelle doorgaande steekbeweging uithaalt naar de zij van het slachtoffer.
Deze steekbeweging is met zodanige kracht gedaan dat het mes door twee stuks kleding heen is gegaan en met zodanige diepte het lichaam van het slachtoffer is binnengedrongen dat twee vitale organen - te weten de lever en een nier - daarbij zijn geraakt.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer dat verdachte met kracht heeft gestoken.
Daarnaast heeft het mes waarmee gestoken is een lemmet van ongeveer 10 centimeter zoals blijkt uit foto 32 op pagina 152 van het proces-verbaal, waarop het lemmet is afgebeeld naast een centimeterschaal.
Op het lemmet is bovendien een duidelijk afgelijnd bloedsporenpatroon van minimaal 8 centimeter te zien. De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat bloed vloeibaar is en over het mes kan zijn gelopen. Naar het oordeel van de rechtbank duidt het bloedsporenpatroon echter op de perforatiediepte van het mes in het lichaam van het slachtoffer. Een dergelijke perforatiediepte past ook bij het feit dat twee organen die zich op verschillende plekken in het lichaam bevinden, zijn geraakt.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat door de
gedraging van verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans bestond dat hij vitale organen van het slachtoffer zou raken met de dood tot gevolg.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op dat gevolg te zijn gericht dat het - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dergelijke aanwijzingen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
De stelling van de raadsvrouw dat de medische gegevens geen aanknopingspunten bieden om te komen tot een poging tot doodslag wordt naar het oordeel van de rechtbank weersproken door de conclusie van de forensisch arts dat de steekverwonding de lever en een nier had beschadigd en dat er sprake was van een ernstige, levensgevaarlijke bloeding in de buikholte waardoor een spoedoperatie - met toediening van 10 liter aan bloedtransfusies - noodzakelijk was.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door zijn handelen het voorwaardelijk opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 19 maart 2024 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] eenmaal met kracht met een mes in de zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging vanwege (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweerexces.
Verdachte mocht zich verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment dat hij door aangever werd geslagen en gestompt, waardoor verdachte ten val kwam.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op (putatief) noodweer(exces) toekomt. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat -als er al sprake was van een noodweersituatie tijdens de tweede confrontatie tussen aangever en verdachte - deze situatie reeds was geëindigd op het moment dat aangever wegliep van deze confrontatie.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank gaat op basis van het procesdossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft op de camerabeelden van het incident waargenomen dat verdachte bij een eerste confrontatie met aangever hem meermalen probeerde vast te pakken op het moment dat aangever met zijn scooter weg wilde rijden.
Vervolgens is te zien dat aangever iets verderop zijn scooter op de standaard zet en in de richting van verdachte loopt waarna er een handgemeen tussen verdachte en aangever ontstaat. Dit handgemeen is niet duidelijk op de camerabeelden waar te nemen omdat dit achter een boom/struik plaatsvindt waardoor het zicht op dit incident wordt belemmerd.
Daarna is te zien dat aangever wegloopt van deze tweede confrontatie tussen hem en verdachte waarbij aangever in de richting van de geparkeerde scooter loopt. Enkele seconden later is te zien dat verdachte in versnelde pas met een mes in zijn hand achter aangever aanloopt. Aangever maakt hierop aanstalten om op zijn scooter weg te rijden waarna verdachte zich ter hoogte van de voorband van de scooter naar beneden buigt en hierin twee stekende bewegingen maakt.
Vervolgens is te zien dat verdachte rechtop gaat staan, een dreigende houding aanneemt, en met een boze gelaatsuitdrukking iets tegen aangever zegt terwijl hij zijn rechterhand - waarin hij het mes vast heeft - omhoog beweegt en hiermee in de richting van aangever wijst. Verdachte kijkt vervolgens kort op en neer naar het mes in zijn handen, waarna hij zijn rechterarm naar achteren beweegt terwijl hij tegelijkertijd de nek van aangever vastgrijpt en een stekende beweging maakt in de richting van de rechterzijkant van het lichaam van aangever.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) vereist dat de verweten gedraging was geboden voor de noodzakelijke verdediging van zijn lijf of dat van anderen tegen een (onmiddellijk dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, door aangever. Uit de wettelijke omschrijving van noodweer gaat het bij deze strafuitsluitingsgrond om de ‘verdediging’ van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard, als de gedraging van degene die zich hierop beroept, op grond van zijn bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar - naar de kern bezien - als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie. In zo een geval kan ook een beroep op noodweerexces of putatief noodweer niet slagen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wisselend heeft verklaard over zijn bedoeling na de tweede confrontatie met aangever.
Hij heeft verklaard dat hij in paniek was, maar ook dat hij boos was en bewust met het mes achter aangever aan is gegaan om de banden van zijn scooter lek te steken. Omdat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd, is voor de rechtbank niet duidelijk geworden wat daadwerkelijk de bedoeling van verdachte is geweest.
De rechtbank kijkt daarom naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte die op voornoemde camerabeelden zijn vastgelegd.
Die gedragingen moeten naar het oordeel van de rechtbank in de kern worden aangemerkt als aanvallend. De rechtbank neemt daarbij met name in aanmerking dat verdachte op het moment dat aangever van de conflictueuze situatie wegliep, een mes heeft gepakt en met versnelde pas achter aangever aan is gegaan. Verdachte heeft aldus zelf opnieuw de confrontatie met aangever gezocht.
Omdat de rechtbank de gedragingen van verdachte als aanvallend kwalificeert en er aldus geen sprake is van een noodweersituatie, komt aan verdachte geen beroep op (putatief) noodweer(exces) toe. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit of van verdachte uitsluiten. Het feit is dus strafbaar en de verdachte is strafbaar.
Het (primair) bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren - met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht - op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft de raadsvrouw verzocht om de door de officier van justitie gevorderde straf fors te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte, 59 jaar ten tijde van het feit, heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot
doodslag door het slachtoffer - een veertienjarige jongen - met een mes in de rechterzij te steken.
Deze geweldshandeling heeft zich op klaarlichte dag op straat afgespeeld na een conflict dat tussen verdachte en het slachtoffer was ontstaan. Dit conflict betrof een situatie waarbij het slachtoffer met een scooter op het trottoir zou hebben gereden, terwijl verdachte daar met drie honden liep.
Verdachte heeft met zijn excessieve geweldshandeling een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de medische stukken blijkt dat verdachte aangever potentieel dodelijk heeft geraakt. Ten gevolge van het steekincident zijn immers een tweetal vitale organen van het slachtoffer beschadigd. Een levensreddende
spoedoperatie - waarbij 10 liter aan bloedtransfusies moest worden toegediend - was noodzakelijk. Dat het slachtoffer het steekincident ternauwernood heeft overleefd, is een gelukkige omstandigheid die mede te danken is aan het kordate optreden van toevallige omstanders- onder wie een vriend van aangever- en geenszins aan het handelen van verdachte, die na het steekincident is weggerend.
Namens het slachtoffer heeft zijn advocaat ter terechtzitting een schriftelijke slachtofferverklaring voorgelezen. Hieruit blijkt dat het slachtoffer nog steeds dagelijks gevolgen ondervindt van het steekincident en dat hij hier lichamelijke, maar vooral ook psychische klachten aan over heeft gehouden. Bovendien heeft de spoedoperatie die het slachtoffer moest ondergaan een groot litteken op zijn buik veroorzaakt. Daardoor zal het jonge slachtoffer de rest van zijn leven met de gevolgen van dit steekincident worden geconfronteerd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Verder laat het zeer gewelddadige karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om gewapend geweld tegen een minderjarige jongen te gebruiken.
De persoon van verdachte.
Strafblad.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juni 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Rapportages.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de volgende rapporten die zijn uitgebracht over verdachte:
- een NIFP Pro Justitia rapport opgemaakt en ondertekend d.d. 2 oktober 2024 door drs. G.J.W. Pol, GZ-psycholoog;
- een reclasseringsrapport van 4 februari 2025.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de zin van ADHD waardoor er bij verdachte sprake is van een beperkte impulscontrole.
De psycholoog heeft in dat kader geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De reclassering meent dat er sprake is van een laag-gemiddeld recidiverisico en adviseert tot oplegging een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld als bijzondere
voorwaarden onder andere een ambulante behandeling en een drugsverbod.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Tegelijkertijd heeft de rechtbank oog voor de omstandigheden waaronder het
bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte op een gegeven moment op de grond gevallen is in de schermutseling met aangever.
Ook de omstandigheid dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk - met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht - passend.
Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de voorwaarden koppelen die door de reclassering zijn geadviseerd. Verdachte heeft te kennen gegeven dat hij alle geboden hulp wenst te aanvaarden. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op twee jaar.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevorderde daggeldvergoeding en reiskosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft verzocht de gevorderde schadepost kleding en schoenen te matigen en daarbij de rechtbank in overweging gegeven om de helft van het gevorderde schadebedrag toe te wijzen.
Voor wat betreft de beschadigde scooter heeft de raadsvrouw primair verzocht om deze schadepost af te wijzen, nu niet duidelijk is geworden of de gestelde schade het gevolg is van de val van de scooter. Subsidiair heef de raadsvrouw verzocht om deze post te matigen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht om deze eveneens te matigen tot een bedrag van € 5.000,- tot € 10.000,-.
Beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij een schadebedrag van in totaal € 53.359,64 heeft gevorderd. De rechtbank zal de gevorderde schadeposten afzonderlijk bespreken.
Daggeldvergoeding ziekenhuis.
De kosten die de benadeelde partij heeft moeten maken ten behoeve van zijn ziekenhuisopname zijn door de raadsvrouw niet betwist.
De rechtbank acht de gevorderde daggeldvergoeding van € 350,- daarom toewijsbaar.
Beschadigde kleding en schoenen.
De raadsvrouw heeft het gevorderde schadebedrag gemotiveerd betwist. De rechtbank zal - mede rekening houdend met afschrijvingskosten - gebruik maken van haar
schattingsbevoegdheid en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een bedrag van
€ 377,50,- toewijzen voor de beschadigde kleding en schoenen.
Voor wat betreft het meer gevorderde verklaart de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk.
Beschadigde scooter.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schadepost ter hoogte van € 96,85 (reparatiekosten van de voorband van de scooter) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit en voldoende is onderbouwd middels de reparatienota gedateerd van 30 maart 2024 ten behoeve van de lek gestoken voorband. Deze schadepost acht de
rechtbank toewijsbaar.
De rechtbank ziet dit anders ten aanzien van de overige gevorderde schadeposten die betrekking hebben op de scooter. Deze post is door de verdediging ook gemotiveerd betwist.
Uit het taxatierapport dat op 18 juni 2024 is opgemaakt wordt een veelheid van schadeposten opgesomd waarvan de rechtbank niet zonder meer kan vaststellen dat deze veroorzaakt zijn door een enkele val van de scooter op de rechterzijde ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
Foto’s van de scooter - die de gestelde schadeposten zouden kunnen verduidelijken - ontbreken in de onderbouwing van deze gestelde schadeposten.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de schadepost nu nadere bewijslevering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Reiskosten.
De rechtbank is van oordeel dat de - overigens niet betwiste - reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag toewijzen van € 29,04.
Immateriële schade.
De benadeelde partij heeft immateriële schadevergoeding gevorderd ter hoogte van
€ 50.000,-.
Dat benadeelde schade heeft geleden als slachtoffer van de steekpartij is evident. Hij heeft een groot blijvend litteken op zijn lichaam en zal dus alleen al om die reden altijd aan het gebeuren op 19 maart 2024 worden herinnerd.
De rechtbank begrijpt dat benadeelde pijn en psychisch leed heeft ervaren als gevolg van het delict. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade acht de rechtbank - zonder nadere onderbouwing - evenwel niet in verhouding staan tot de geleden immateriële schade.
De rechtbank is - met inachtneming van vergelijkbare jurisprudentie - van oordeel dat de te vergoeden immateriële schade in redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld op
€ 25.000,-. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het totaalbedrag dat de rechtbank aan de benadeelde partij toe te wijzen schade betreft aldus
€ 25.853,39.
De benadeelde partij heeft meer schadevergoeding gevorderd dan de rechtbank heeft toegewezen. Nu de rechtbank de benadeelde partij ten dele niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering kan de benadeelde partij zich voor dat deel tot de burgerlijke rechter wenden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich - voor wat betreft de gevorderde materiële schade - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft verzocht om de gevorderde immateriële schade fors te matigen en de rechtbank in overweging gegeven om een bedrag van € 2.500.- toe te wijzen.
Beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade en immateriële schade zogenaamde “schokschade” betreft. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Iemand die een onrechtmatige daad tegen een ander begaat, kan ook onrechtmatig handelen tegenover iemand bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen ervan een hevige emotionele schok teweegbrengt. Schokschade betreft immateriële en/of materiële schade die ontstaat door het waarnemen van zo'n gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan.
Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door de onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Het gaat bij toekenning van schokschade dus niet zozeer om vergoeding van leed, maar degene die vergoeding vordert moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. De benadeelde partij die vergoeding van schokschade vordert, is niet het primaire slachtoffer van een misdrijf en is dus niet degene die rechtstreeks is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Het is het secundaire slachtoffer. Schokschade moet worden onderscheiden van affectieschade, zijnde het geestelijk letsel dat een naaste of nabestaande oploopt als gevolg van de ernstige verwonding of dood van het slachtoffer.
Voor vergoeding van schokschade is op grond van art. 6:106 lid 1 onder b BW onder andere vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd
Door de benadeelde partij is gesteld dat de confrontatie met het neergestoken slachtoffer - een vriend van benadeelde - en de eerste hulp die benadeelde aan dit primaire slachtoffer heeft geboden, een dergelijk schokeffect heeft veroorzaakt met psychische schade als gevolg. Dit is onder meer onderbouwd met een summiere brief van de huisarts, waaruit blijkt dat benadeelde onder behandeling is voor PTSS bij de praktijkondersteuner van de huisarts en een behandelovereenkomst van de GGZ waarbij de werkhypothese PTSS is.
De rechtbank is van oordeel dat er thans onvoldoende informatie voorhanden is om te concluderen dat er sprake is van geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en gevolgen ernstig is en voldoende objectiveerbaar. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat blijkens de overhandigde stukken de benadeelde partij rapporteert last te hebben van PTSS, maar uit de stukken niet volgt dat dit ook daadwerkelijk is vastgesteld. Verder blijkt uit de informatie van de GGZ dat de benadeelde partij goed blijft functioneren in zijn dagelijks leven en er door de GGZ vraagtekens zijn gezet bij de noodzaak van behandeling op dit moment. Voor een goede beoordeling is naar het oordeel van de rechtbank nader onderzoek nodig en dit onderzoek levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot doodslag;

verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf en maatregel:
ten aanzien van primair:
een
gevangenisstraf voor de duur van 4 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
waarvan 1 jaar voorwaardelijken een proeftijd van
2 jaren;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
en stelt als bijzondere voorwaarden:
-veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Verslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres Dr. Poletlaan 64-76 te Eindhoven; veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-veroordeelde laat zich behandelen door forensisch polikliniek de Omslag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering; de behandeling start zo spoedig mogelijk; de behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt; veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling; gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
-veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod; de controle gebeurt met urineonderzoek; de reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
-geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt;
hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig
identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
ten aanzien van primair:
beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 25.853,39bestaande uit € 853,39 materiële schade en € 25.0000,- immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de (proces)kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij, ten aanzien van het meer gevorderde, niet-ontvankelijk is in de vordering en dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer] , van een bedrag van € 25.853,39;
bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 164 dagen; de toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
voormeld bedrag bestaat uit € 853,39 materiële schade en € 25.000, immateriële schade;
de vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] :
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.L. Traag, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 25 februari 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, genummerd BHV 2024059496 onderzoek “Franka”.