ECLI:NL:RBOBR:2025:1304
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en geschiktheid van functies door het UWV
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 7 maart 2025, in de zaak tussen eiser en het UWV, wordt de toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij het UWV hem een arbeidsongeschiktheidspercentage van 48,14% had toegekend. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij zowel mentaal als fysiek niet in staat was om te werken, en dat er sprake was van een ernstige depressie en een auto-ongeluk dat zijn situatie verergerde.
De rechtbank oordeelt dat het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage correct heeft vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat het UWV zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, en dat eiser niet voldoende onderbouwd heeft dat deze rapporten onzorgvuldig of inconsistent zijn. De rechtbank concludeert dat er geen medische redenen zijn voor aanvullende beperkingen of een urenbeperking, en dat de functies die aan eiser zijn aangeboden geschikt zijn.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering toe te kennen met het vastgestelde percentage in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.