Uitspraak
RECHTBANK Oost-Brabant
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie van 11 oktober 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord in (al dan niet voorwaardelijke) reconventie van 22 november 2023 zonder producties,
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling in conventie en reconventie
openbaaren
ondubbelzinnigkenbaar moet zijn uit de uiterlijke feiten.
voor zichzelfgaan uitoefenen. Dit valt ook wel af te leiden uit het feit, dat [B] na het volgroeien en dichtgroeien van de coniferenhaag niet alleen de gemetselde muur van zijn eigen rechtsvoorganger moest trotseren om de strook te bereiken, maar ook de coniferenhaag. In samenhang met de hierboven weergegeven feitelijke situatie (zie 4.8), is het plaatsen van deze coniferenhaag voldoende om naar verkeersopvatting bezit aan te nemen. In verband met de in reconventie gevorderde verklaring voor recht overweegt de rechtbank dat [gedaagden] hierdoor niet alleen de grond onder de coniferen in bezit heeft genomen, maar ook de overige daaraan grenzende gedeelten van de strook in zijn tuin, waaronder het gedeelte van de strook ter hoogte van de (oude) garage. Naar verkeersopvatting beoordeeld vormde de eigen (kadastrale) grond van [gedaagden] en de strook in zijn tuin immers één geheel.
verkeersopvattingen, maar ook met inachtneming van
de wet. De wettelijke regeling in titel 5 van boek 3 kan immers met zich brengen dat het bezit – in afwijking van de verkeersopvatting – niet kan worden aangenomen. Wat dit betreft heeft [eisers] aangevoerd dat [gedaagden] krachtens mondelinge gebruiksovereenkomst met [B] als houder van de strook viel aan te merken en zichzelf daarom niet tot bezitter kon promoveren (artikel 3:111 BW, het zogenaamde interversieverbod). Dit betoog van [eisers] gaat echter niet op.
nergens rekening mee hoefde te houden”en dat daarmee ten aanzien van de voorzijde toestemming is gegeven voor het plaatsen van de bomen in de verboden zone. Voor wat betreft de leibomen aan de achterzijde stelt [gedaagden] dat [eisers] geen belang heeft bij haar vorderingen omdat daar jarenlang een coniferenhaag heeft gestaan met een gelijke hoogte als de huidige bomenrij. De leibomen aan de achterzijde zijn slechts twee en een halve meter hoog en komen daarmee maar beperkt boven de schutting uit. Overigens staan er volgens [gedaagden] geen vijf bomen, maar slechts drie bomen in de achtertuin. Bovendien heeft [eisers] geen last van de leibomen, en maakt daarom misbruik maakt van haar bevoegdheden door daarvan de verwijdering te vorderen. De rechtbank overweegt als volgt.
5.De beslissing
- de leibomen en struiken die zich bevinden in de voortuin op het perceel van [gedaagden] en die staan binnen twee meter (voor de bomen) respectievelijk 50 centimeter meter (voor de struiken) van de perceelgrens;
- de leibomen die zich bevinden in de achtertuin op het perceel van [gedaagden] , voor zover die leibomen een hoogte hebben van meer dan twee meter, en zich bevinden binnen twee meter van de perceelgrens;