Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.Inbreuk verschoningsrecht
Aanvullende stukken over de gehanteerde werkwijze zijn volgens de verdediging in strijd met de beginselen van een goede procesorde te laat door het OM in het proces ingebracht. Dit moet gevolgen hebben.
2.Ne bis in idem-beginsel en una via-beginsel ex artikel 243 lid 2 Sv
Om enige vorm van structuur aan te brengen in de bewijsmiddelen, zal de rechtbank kopjes gebruiken om de bewijsmiddelen te rubriceren. Maar zoals reeds voormeld, beziet de rechtbank desalniettemin alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang.
De verdediging heeft bewijsuitsluiting bepleit van hetgeen uit het nadere onderzoek is verkregen wegens schending van artikel 6 EVRM.
De verdediging heeft daarnaast in verband met de onrechtmatige sfeerovergang aandacht gevraagd voor het in de visie van de verdediging kwalijke optreden van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (hierna te noemen: het RIEC). Het RIEC zou vanaf het eerste moment bezig zijn geweest met een mediastrategie met als doel om uiteindelijk alle verdachten veroordeeld te krijgen. Daarbij zijn processuele waarborgen – zoals gezegd – niet (voldoende) meegenomen.
Subsidiair is namens de verdachte verzocht om de preweegdocumenten en de RIEC-stukken aan het procesdossier te doen toevoegen.
De verdediging heeft voorts opmerkingen gemaakt over een memo, zijnde een verloopoverzicht van het boekenoverzicht 3 maart 2019 van de hand van de getuige, maar heeft hieraan geen concreet verzoek of verweer gekoppeld.
Subsidiair is namens de verdachte (ook hier en weer) verzocht om de preweegdocumenten en de RIEC-stukken aan het procesdossier toe te voegen.
Aangevoerd is daarnaast dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de verdachte opzet had om de vereiste fiscale administratie niet of onjuist te voeren en de bewaarplicht te schenden. Ook is aangevoerd dat het bewijs ontbreekt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en het vereiste dubbel opzet.
Tot slot is aangevoerd dat de verdachte geen voordeel heeft genoten, zodat aan het strekkingsvereiste niet is voldaan.
algemene verwerenhet volgende.
Geen onrechtmatigheden in sfeerovergangOver de sfeerovergang overweegt de rechtbank het volgende.
De controle werkzaamheden van de Belastingdienst met betrekking tot het boekenonderzoek (de bestuursrechtelijke sfeer) zijn aangevangen op 2 december 2016. De opsporingsfase (de strafrechtelijke sfeer) is ook volgens het OM eerder aangevangen dan tijdens de stuur- en weegploeg, namelijk op 29 januari 2018. Dit was het moment dat belastingdienstmedewerker [getuige] een heel concrete klikbrief had ontvangen, en met het controleteam deelde dat hij tijdens een statistische steekproef in de ontvangen bestanden van [de groep bedrijven] de term “rangers” niet aantrof, en dat heel veel accommodaties het gehele jaar geen omzet hadden gehad. Vanaf die datum is er ook naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een (objectief) vermoeden van schuld aan een concreet strafbaar (fiscaal) feit.
De rechtbank ziet, anders dan door de verdediging betoogd, geen reden aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen van de getuige te twijfelen. De getuige heeft naar het oordeel van de rechtbank coherent, consistent en authentiek verklaard. De omstandigheid dat hij op een bepaald (ondergeschikt) punt niet geheel eenduidig heeft verklaard (was een klikbrief aanleiding voor een vermoeden van zwarte omzet, of was het een statistische steekproef met aanvullend klikbrieven die het vermoeden gaven dat sprake was van zwarte omzet), maakt zijn verklaringen niet onbetrouwbaar. Dit kan immers te wijten zijn aan tijdsverloop en de feilbaarheid van het menselijk geheugen. Het gaat in dezen om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop ze zijn afgelegd. De rechtbank kwalificeert de door de getuige afgelegde verklaringen als betrouwbaar en ziet geen reden voor uitsluiting van het bewijs.
Ten overvloede overweegt de rechtbank over het betreffende memo dat zij geen redenen heeft om te twijfelen aan de inhoud ervan.
Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze
een administratie te voerenen de daartoe behorende
boeken, bescheiden en andere gegevensdragersop zodanige wijze
te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
De wetgever omschrijft de administratieplicht niet in detail, maar in algemene bewoordingen. De wet bevat dan ook geen definitie van het begrip ‘administratie’, er is sprake van een open norm. Dit geeft ruimte om de administratie in beginsel naar eigen inzicht in te richten waarbij rekening is gehouden met het gegeven dat de ene administratieplichtige de andere niet is. Bij de opzet van de administratie en de frequentie waarin deze wordt bijgewerkt, moet er echter rekening mee worden gehouden dat van de administratieplichtige onder meer de vermogenstoestand en alles betreffende zijn bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid inzichtelijk is en controleerbaar. Bovendien moeten te allen tijde de rechten en verplichtingen uit die administratie duidelijk blijken.
Dat de administratie naar de eisen van het bedrijf, zelfstandig beroep of de werkzaamheid moet worden gevoerd, betekent eveneens dat datgene wat essentieel is voor de bedrijfsvoering – en daarmee veelal voor de omzet – ook moet worden vastgelegd. De aard van de bedrijfsvoering kan dan ook met zich brengen dat – gerelateerd aan de soort werkzaamheid – bepaalde onderdelen van de administratie belangrijker zijn dan andere. Voornoemde verplichtingen tot het voeren van een controleerbare administratie kunnen nog meer van belang zijn bij een onderneming waarbij een groot deel van de omzet per kas wordt ontvangen en ook veel uitgaven contant worden voldaan. Dan vormt de kasadministratie een centraal en onmisbaar onderdeel van de administratie.
In de tenlastelegging zijn de volgende stukken als benodigde administratie aangewezen, zakelijk weergegeven:
- alle verhuuradministratie ( [reserveringssysteem] );
- stukken met betrekking tot huurinkomsten;
- nachtregisters van alle gasten; en
- de loonadministratie.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er binnen [de groep bedrijven] meerdere geldstromen waren. De contanten die van horeca, zwembad en fietsverhuur binnenkwamen, werden sinds 2014 door de parkbeheerders rechtstreeks afgestort bij de bank. Deze contante geldstroom was voor de Belastingdienst eenvoudig terug te vinden in de administratie.
verweervan de verdediging dat de verdachte als werkneemster van [de groep bedrijven]
geen administratieplichtige is en daarom vrijgesproken dient te worden, mist juridische grondslag nu niet alle medeplegers normadressaat behoeven te zijn.
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank hiervoor over de rangeromzet en de schending van de administratie- en bewaarplicht heeft overwogen, is wettig en overtuigend bewezen dat bewust een papieren werkelijkheid is gecreëerd die niet overeenkwam met de werkelijkheid. Daarmee is het opzet in de zin van artikel 69 AWR zonder meer gegeven.
De verdachte was binnen [de groep bedrijven] ten tijde van het tenlastegelegde operationeel manager recepties en het aanspreekpunt voor reserveringen. Zij was bedreven in de verwerking daarvan in [reserveringssysteem] . Zij voerde ook de blokkades door in [reserveringssysteem] . De gegevens uit [reserveringssysteem] leverde zij aan [het hoofd administratie] , die destijds verantwoordelijk was voor de financiële administratie binnen [de groep bedrijven] .
Zoals eerder overwogen werd binnen het verband van [de groep bedrijven] de contante geldstroom die ziet op de verhuur van accommodaties aan rangers buiten de boeken gehouden. De verdachte was op de hoogte van de manieren waarop dit binnen [de groep bedrijven] werd gedaan. Sterker nog, zij instrueerde de parkbeheerders hoe om te gaan met het plaatsen van rangers op de parken. Zij was bovendien degene die een groot deel van die blokkeringen in [reserveringssysteem] opnam. Zij was zodoende een wezenlijk en belangrijk onderdeel van (het goed functioneren van) de ranger-constructie die binnen [de groep bedrijven] werd gehanteerd. Zij was er derhalve van op de hoogte dat accommodaties werden verhuurd aan rangers, die niet in het reserveringssysteem werden geboekt (want geblokkeerd) en derhalve ook dat huurinkomsten uit die verhuur en dus omzet niet uit (de gegevens uit) [reserveringssysteem] zou blijken.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen en met het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet had om de vereiste fiscale administratie niet of onjuist te voeren en de bewaarplicht te schenden. Dat geldt evenzeer voor de vraag of zij opzet had om dit tezamen en in vereniging met [moedermaatschappij] en de vakantieparken te doen.
De
bewijsverwerendie in verband met het vraagstuk van
opzeten
het medeplegenzijn gevoerd, verwerpt de rechtbank. Deze worden door de bewijsmiddelen weerlegd.
Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
Een belangrijke bron van inlichtingen over de omzet van [de groep bedrijven] was het [reserveringssysteem] . Een van de verwijten in feit 2 houdt -kort gezegd- in dat de omzet uit de verhuur van accommodaties aan rangers 2014 niet in [reserveringssysteem] was verantwoord; uit de wel aan de Belastingdienst verstrekte Exceloverzichten bleek deze rangeromzet niet en daarom is volgens de tenlastelegging de inlichtingenplicht geschonden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging, inhoudende dat de verdachte rechtspersoon dient te worden vrijgesproken van het verstrekken van onjuiste informatie omdat de wet bij een fiscaal belang weliswaar verplicht tot het verstrekken van informatie aan de inspecteur maar dat de wet niet verplicht dat die informatie ook naar waarheid moet te zijn. De verdediging haalt ter onderbouwing van haar standpunt een uitspraak aan, maar die verwijzing volgt de rechtbank niet. Uit die uitspraak volgt namelijk (enkel) dat een vordering van de Belastingdienst om gegevens ‘naar waarheid’ te verstrekken niet kan worden toegewezen, omdat een dergelijke verplichting om naar waarheid stukken te verstrekken al uit het doel en de strekking van de AWR zelf blijkt. Dit in de aard van de informatieverplichting besloten uitgangspunt komt zogezegd tot uitdrukking in het feit dat het in het kader van een informatieverplichting verstrekken van niet volledige of onjuiste gegevens in de artikelen 68 en 69 AWR strafbaar is gesteld en – voor wat betreft schriftelijk te verstrekken gegevens – bovendien strafbaar is gesteld in art. 225 Sr.
De rechtbank stelt vast dat de betreffende database niet direct ter beschikking stond aan [moedermaatschappij] , maar dat deze database draaide op een server van de leverancier, Maxxton.
De rechtbank spreekt om die reden vrij van het tweede gedachtestreepje. Niet kan ter zake dit onderdeel wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte rechtspersoon, daartoe ex artikel 47 van de AWR verplicht zijnde, opzettelijk niet de gevraagde inlichtingen, gegevens of aanwijzingen heeft verstrekt.
Het bewijsverweer dat [de groep bedrijven] de verzochte informatie over rangerverhuur niet opzettelijk niet heeft verstrekt, wordt door de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen verworpen.
Functioneel daderschap.De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde strafbare gedraging aan de verdachte rechtspersoon kan worden toegerekend. Iedere vennootschap dient de inlichtingenplicht op te volgen en de strafbare gedraging heeft aldus plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon.
Het
bewijsverweerwordt door de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen weerlegd.
(bijlage 3)
a) de inbreuk op het verschoningsrecht omdat de thans geldende procedureregels ten aanzien van geheimhouderstukken niet zijn nageleefd;
b) de fiscale boete(s) die aan de vennootschappen waarvoor de verdachte werkt is/zijn opgelegd;
c) de omstandigheid dat het nadeelbedrag in verhouding tot de gehele omzet gering was en bovendien de kosten die gepaard gingen met de voor de betrokken gemeentes benodigde sociale verhuur hoger waren dan de opbrengsten;
d) de publicitaire belangstelling voor de strafzaken onder de onderzoeksnaam Rabarber;
e) de overschrijding van de redelijke termijn;
f) de rol van medepleger die in opdracht van haar vader werkte; en
g) de persoonlijke omstandigheden van de verdachte als werkende moeder met een jong kind met een stressvolle baan en zonder strafblad.
De rechtbank volgt de verdachte hierin niet. Uit het opsporingsonderzoek is naar voren gekomen dat de rangeromzet voor [de groep bedrijven] geen goed doel, maar een verdienmodel was, waarbij het eigen belang, geld verdienen, steeds voorop heeft gestaan. Op een hulpvraag van een potentiële huurder, bijvoorbeeld om een huisje wat langer te willen reserveren, was de reactie vanuit het bedrijf zuiver zakelijk en commercieel (“Als er nu iemand komt voor de verhuur zal ik gaan verhuren, tenzij je binnenkort alvast € 800 komt betalen voor de komende periode.”). Dat gemeenten ook belang hadden bij het plaatsen van sociale huurders en spreekwoordelijk ‘boter op het hoofd’, acht de rechtbank een misplaatst argument. Immers, die gemeenten hebben de verdachte(n) niet gevraagd of ertoe bewogen om een contante geldstroom te creëren die buiten de boeken werd gehouden en waarover door de verdachte(n) geen belasting werd afgedragen. Dat zijn keuzes van de verdachte(n) geweest en de gevolgen daarvan dient/dienen hij/zij te dragen.
Het oriëntatiepunt voor fraude met een benadelingsbedrag tussen € 500.000,- en
€ 1.000.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 tot 24 maanden.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
De rechtbank is van oordeel dat het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een
redelijke termijnis geschonden en dat deze termijn met een periode van
bijna 3 jaar is overschreden.
Wetboek van Strafrecht artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57;
Wet op de rijksbelastingen artikelen 68 en 69.
- medeplegen van ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, en een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd en
medeplegen van ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, deze opzettelijk onjuist en/of onvolledig verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
- een
- een