Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.Inbreuk verschoningsrecht
Aanvullende stukken over de gehanteerde werkwijze zijn volgens de verdediging in strijd met de beginselen van een goede procesorde te laat door het OM in het proces ingebracht. Dit moet gevolgen hebben.
2.Ne bis in idem-beginsel en una via-beginsel ex artikel 243 lid 2 Sv
(A) De juridische aard van de feiten. Indien de feiten niet onder dezelfde wettelijke omschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft: (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheiden wettelijke omschrijvingen strekken, en (ii) de maximale straf respectievelijk boete die op de onderscheiden feiten is gesteld, in welke maxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte. Indien de tenlastelegging en het boeterapport niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
De inspecteur heeft de [moedermaatschappij] beboet voor -kort gezegd- onjuiste/onvolledige belastingaangiften vennootschapsbelasting, dividendbelasting en omzetbelasting over de jaren 2014 tot en met 2019, waar de officieren van justitie in de tenlastelegging van de verdachte rechtspersonen in de strafzaak Rabarber het oog hebben op artikel 47 en/of 52 AWR, te weten schending van de inlichtingen- respectievelijk de administratieplicht en voor de [moedermaatschappij] op het niet tijdig doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2017. Het door artikel 52 AWR beschermde rechtsgoed betreft het belang van het voeren van een administratie waaruit de voor de belastingheffing relevante gegevens kunnen blijken, op een wijze die de gegevens binnen redelijke termijn raadpleegbaar maakt. De artikelen 67d/67e/67f, van de AWR hebben als strekking dat een aangifte naar waarheid – juist en volledig – wordt gedaan en een op basis daarvan vast te stellen aanslag tot een juist bedrag wordt vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het om weliswaar gerelateerde, maar verschillende feitelijke gedragingen en eveneens naar hun juridische aard andere feiten. Daarmee is er geen sprake van een ‘zelfde feit’ waarvoor nu door het OM vervolging is ingesteld. Het beroep op het una via-beginsel slaagt dan ook niet.
Om enige vorm van structuur aan te brengen in de bewijsmiddelen, zal de rechtbank kopjes gebruiken om de bewijsmiddelen te rubriceren. Maar zoals reeds voormeld, beziet de rechtbank desalniettemin alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang.
De verdediging heeft bewijsuitsluiting bepleit van hetgeen uit het nadere onderzoek is verkregen wegens schending van artikel 6 EVRM.
De verdediging heeft daarnaast in verband met de onrechtmatige sfeerovergang aandacht gevraagd voor het in de visie van de verdediging kwalijke optreden van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (hierna te noemen: het RIEC). Het RIEC zou vanaf het eerste moment bezig zijn geweest met een mediastrategie met als doel om uiteindelijk alle verdachten veroordeeld te krijgen. Daarbij zijn processuele waarborgen – zoals gezegd – niet (voldoende) meegenomen.
Subsidiair is namens de verdachte verzocht om de preweegdocumenten en de RIEC-stukken aan het procesdossier te doen toevoegen.
De verdediging heeft voorts opmerkingen gemaakt over een memo, zijnde een verloopoverzicht van het boekenoverzicht 3 maart 2019 van de hand van de getuige, maar heeft hieraan geen concreet verzoek of verweer gekoppeld.
Subsidiair is namens de verdachte (ook hier en weer) verzocht om de preweegdocumenten en de RIEC-stukken aan het procesdossier toe te voegen.
de rechtbank begrijpt: de ranger-omzet) mee te geven met de andere omzet die met regelmaat bij verdachte werd bezorgd en die zij verwerkte in de staten. Verdachte hield de omzet bij in de staten, maar de omzet van de rangers moest zij in een aparte envelop afgeven. Zij wist niet of en hoe zij dat moest verantwoorden. Tot slot is aangevoerd dat het bewijs ontbreekt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en het vereiste dubbel opzet.
algemene verwerenhet volgende.
Bespreking in RIEC levert geen onrechtmatigheden in de sfeerovergang opHet boekenonderzoek van de Belastingdienst is gestart op 2 december 2016. Tijdens dit boekenonderzoek zijn door de controleambtenaren tekortkomingen in de administratie geconstateerd.
Geen onrechtmatigheden in sfeerovergangOver de sfeerovergang overweegt de rechtbank het volgende.
De controle werkzaamheden van de Belastingdienst met betrekking tot het boekenonderzoek (de bestuursrechtelijke sfeer) zijn aangevangen op 2 december 2016. De opsporingsfase (de strafrechtelijke sfeer) is ook volgens het OM eerder aangevangen dan tijdens de stuur- en weegploeg, namelijk op 29 januari 2018. Dit was het moment dat belastingdienstmedewerker [getuige 1] een heel concrete klikbrief had ontvangen, en met het controleteam deelde dat hij tijdens een statistische steekproef in de ontvangen bestanden van [de groep bedrijven] de term “rangers” niet aantrof, en dat heel veel accommodaties het gehele jaar geen omzet hadden gehad. Vanaf die datum is er ook naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een (objectief) vermoeden van schuld aan een concreet strafbaar (fiscaal) feit.
De rechtbank ziet, anders dan door de verdediging betoogd, geen reden aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen van de getuige te twijfelen. De getuige heeft naar het oordeel van de rechtbank coherent, consistent en authentiek verklaard. De omstandigheid dat hij op een bepaald (ondergeschikt) punt niet geheel eenduidig heeft verklaard (was een klikbrief aanleiding voor een vermoeden van zwarte omzet, of was het een statistische steekproef met aanvullend klikbrieven die het vermoeden gaven dat sprake was van zwarte omzet), maakt zijn verklaringen niet onbetrouwbaar. Dit kan immers te wijten zijn aan tijdsverloop en de feilbaarheid van het menselijk geheugen. Het gaat in dezen om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop ze zijn afgelegd. De rechtbank kwalificeert de door de getuige afgelegde verklaringen als betrouwbaar en ziet geen reden voor uitsluiting van het bewijs.
Ten overvloede overweegt de rechtbank over het betreffende memo dat zij geen redenen heeft om te twijfelen aan de inhoud ervan.
Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze
een administratie te voerenen de daartoe behorende
boeken, bescheiden en andere gegevensdragersop zodanige wijze
te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
De wetgever omschrijft de administratieplicht niet in detail, maar in algemene bewoordingen. De wet bevat dan ook geen definitie van het begrip ‘administratie’, er is sprake van een open norm. Dit geeft ruimte om de administratie in beginsel naar eigen inzicht in te richten waarbij rekening is gehouden met het gegeven dat de ene administratieplichtige de andere niet is. Bij de opzet van de administratie en de frequentie waarin deze wordt bijgewerkt, moet er echter rekening mee worden gehouden dat van de administratieplichtige onder meer de vermogenstoestand en alles betreffende zijn bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid inzichtelijk is en controleerbaar. Bovendien moeten te allen tijde de rechten en verplichtingen uit die administratie duidelijk blijken.
Dat de administratie naar de eisen van het bedrijf, zelfstandig beroep of de werkzaamheid moet worden gevoerd, betekent eveneens dat datgene wat essentieel is voor de bedrijfsvoering – en daarmee veelal voor de omzet – ook moet worden vastgelegd. De aard van de bedrijfsvoering kan dan ook met zich brengen dat – gerelateerd aan de soort werkzaamheid – bepaalde onderdelen van de administratie belangrijker zijn dan andere. Voornoemde verplichtingen tot het voeren van een controleerbare administratie kunnen nog meer van belang zijn bij een onderneming waarbij een groot deel van de omzet per kas wordt ontvangen en ook veel uitgaven contant worden voldaan. Dan vormt de kasadministratie een centraal en onmisbaar onderdeel van de administratie.
In de tenlastelegging zijn de volgende stukken als benodigde administratie aangewezen, zakelijk weergegeven:
- alle verhuuradministratie ( [reserveringssysteem] );
- stukken met betrekking tot huurinkomsten;
- nachtregisters van alle gasten; en
- de loonadministratie.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er binnen [de groep bedrijven] meerdere geldstromen waren. De contanten die van horeca, zwembad en fietsverhuur binnenkwamen, werden sinds 2014 door de parkbeheerders rechtstreeks afgestort bij de bank. Deze contante geldstroom was voor de Belastingdienst eenvoudig terug te vinden in de administratie.
verweer dat de nachtregisters niet onder de bewaarplichtop grond van artikel 52 AWR vallen omdat met nachtregisters geen fiscaal doel wordt gediend, verwerpt de rechtbank dan ook.
verweervan de verdediging dat de verdachte als werkneemster van [de groep bedrijven]
geen administratieplichtige is en daarom vrijgesproken dient te worden, mist juridische grondslag nu niet alle medeplegers normadressaat behoeven te zijn.
Op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank hiervoor over de rangeromzet en de schending van de administratie- en bewaarplicht heeft overwogen, is wettig en overtuigend bewezen dat bewust een papieren werkelijkheid is gecreëerd die niet overeenkwam met de werkelijkheid. Daarmee is het opzet in de zin van artikel 69 AWR zonder meer gegeven.
De verdachte was werkzaam op de financiële administratie van [de groep bedrijven] . De kasadministratie en het cashgeld van de verschillende parken kwamen bij de verdachte terecht. Zij verwerkte dit allemaal administratief. Dit gebeurde gestructureerd, in verschillende gekleurde mapjes per vakantiepark. De verdachte onderhield contacten met de vakantieparken over de administratie. Het kasgeld uit de parken stortte de verdachte af bij de bank. Op enig moment werd deze verplichting om af te storen tot een bepaald bedrag overgeheveld naar de vakantieparken zelf. Het was echter de verdachte die het financiële overzicht had en onderhield van de hele groep, zo blijk uit de bewijsmiddelen.
Deze administratieve werkzaamheden, die zij voor alle andere contante geldstromen uitvoerde, heeft zij niet verricht waar het de rangeromzet betrof. Dit terwijl zij wel op de hoogte was van deze vorm van omzet enn van de instructies van haar collega en dochter, [medeverdachte 2] , en van de directeur van [de groep bedrijven] aan de parkbeheerders over rangers, de werkwijze voor reserveringen in [reserveringssysteem] daarvoor en de verwerking van de rangeromzet. Ter terechtzitting heeft de verdachte nog verklaard dat zij ook wel enveloppen kreeg waarvan zij wist dat het rangeromzet betrof. Zij heeft aangegeven dat zij deze omzet vervolgens niet in de administratie van een desbetreffend park verwerkte, maar intern afgaf aan iemand anders. Uit de context van haar verklaring en de overige bewijsmiddelen maakt de rechtbank op dat zij daarmee medeverdachte de heer [medeverdachte 1] heeft bedoeld.
Op grond van deze omstandigheden, haar wetenschap en de handelwijze door de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet had om de vereiste fiscale administratie niet of onjuist te voeren en de bewaarplicht te schenden. Dat geldt evenzeer voor de vraag of zij opzet had om dit tezamen en in vereniging met [moedermaatschappij] en de vakantieparken te doen.
De
bewijsverwerendie in verband met het vraagstuk van
opzeten
het medeplegenzijn gevoerd, verwerpt de rechtbank. Deze worden door de bewijsmiddelen weerlegd. Dat geldt evenzeer voor het alternatieve scenario. Het is niet aannemelijk geworden dat de bedoeling van de inhoud van de belastende e-mails was de omzet mee te geven met de andere omzet die met regelmaat bij de verdachte werd bezorgd en die zij steevast verwerkte in de diverse staten.
(bijlage 3)
a) de inbreuk op het verschoningsrecht omdat de thans geldende procedureregels ten aanzien van geheimhouderstukken niet zijn nageleefd;
b) de fiscale boete(s) die aan de vennootschappen waarvoor de verdachte werkt is/zijn opgelegd;
c) de omstandigheid dat het nadeelbedrag in verhouding tot de gehele omzet gering was en bovendien de kosten die gepaard gingen met de voor de betrokken gemeentes benodigde sociale verhuur hoger waren dan de opbrengsten.
d) de voor de verdachte ongewenste publicitaire belangstelling;
e) de overschrijding van de redelijke termijn;
f) de rol van medepleger die in opdracht van haar ex-man werkte; en
g) de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een blanco strafblad heeft, voor wie baanverlies dreigt omdat haar werkgever minder werk voor haar heeft en haar gezondheidsproblemen die maken dat zij niet eenvoudig een andere baan zal kunnen vinden.
De rechtbank volgt de verdachte hierin niet. Uit het opsporingsonderzoek is naar voren gekomen dat de rangeromzet voor [de groep bedrijven] geen goed doel, maar een verdienmodel was, waarbij het eigen belang, geld verdienen, steeds voorop heeft gestaan. Op een hulpvraag van een potentiële huurder, bijvoorbeeld om een huisje wat langer te willen reserveren, was de reactie vanuit het bedrijf zuiver zakelijk en commercieel (“Als er nu iemand komt voor de verhuur zal ik gaan verhuren, tenzij je binnenkort alvast € 800 komt betalen voor de komende periode.”). Dat gemeenten ook belang hadden bij het plaatsen van sociale huurders en spreekwoordelijk ‘boter op het hoofd’, acht de rechtbank een misplaatst argument. Immers, die gemeenten hebben de verdachte(n) niet gevraagd of ertoe bewogen om een contante geldstroom te creëren die buiten de boeken werd gehouden en waarover door de verdachte(n) geen belasting werd afgedragen. Dat zijn keuzes van de verdachte(n) geweest en de gevolgen daarvan dient/dienen hij/zij te dragen.
Het oriëntatiepunt voor fraude met een benadelingsbedrag tussen € 500.000,- en € 1.000,000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 tot 24 maanden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
De rechtbank is van oordeel dat het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen
een redelijke termijnis geschonden en dat deze termijn met een periode van
bijna 3 jaar is overschreden.
Wetboek van Strafrecht artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57;
Wet op de rijksbelastingen artikelen 68 en 69.
- een
- een