ECLI:NL:RBOBR:2025:2303

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
01/346470-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Professioneel opgezet metamfetamine laboratorium met meerdere verdachten

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de productie van metamfetamine. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervaardigen van metamfetamine en voorbereidingshandelingen daartoe. De zaak kwam aan het licht na een politie-inval op 24 september 2024, waarbij een drugslab werd aangetroffen in Zeeland. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden metamfetamine en het voorbereiden van de productie daarvan. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de productie, maar sprak hem vrij van het voorhanden hebben van metamfetamine, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn beschikkingsmacht over de aangetroffen hoeveelheden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest, en een maatregel van kostenverhaal van € 4.000,-. De rechtbank overwoog dat de productie van metamfetamine ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid en het milieu, en dat de verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn handelen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.346470.24
Datum uitspraak: 16 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 februari en 2 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 december 2024.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op 5 februari 2025, ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij, in of omstreeks de periode van 16 september 2024 tot en met 24
september 2024 te Zeeland, gemeente Maashorst,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd
en/of vervaardigd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine,
in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
( art 2 ahf/ond D Opiumwet)
T.a.v. feit 2:
hij, op of omstreeks 24 september 2024 te Zeeland, gemeente Maashorst,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) (ongeveer)
- 77 kilo metamfetamine (kristallen) en/of
-121 liter metamfetamine (vloeistof),
in elk geval een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal
bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine, een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
T.a.v. feit 3:
hij, in of omstreeks de periode van 13 juni 2024 tot en met 24
september 2024 te Zeeland, gemeente Maashorst, in elk geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk
vervaardigen
van metamfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen
plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het

plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,

- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of
zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te
vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een garage gelegen op het perceel de [adres 2] te Zeeland ter

beschikking te laten stellen en/of

- aanpassingen aan voornoemde garage aan te brengen en/of aan
te laten brengen ten behoeve van de opslag van de benodigde
chemicaliën en/of grondstoffen en/of de inrichting van de
productieruimte(n) en/of
- BMK-olie te bewerken en/of te verwerken en/of
- in voornoemde garage productieopstellingen ten behoeve van
de productie van metamfetamine en/of
(laboratorium)benodigdheden en/of grote hoeveelheden
chemicaliën/grondstoffen voorhanden te hebben.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Daartoe is aangevoerd dat gebleken is dat verdachte is voorgeleid aan een onbevoegde hulpofficier van justitie. Er is daarom sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Mocht de rechtbank hier niet in mee gaan dan verzoekt de verdediging om het vormverzuim tot uitdrukking te laten komen in de strafmaat.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet ter discussie staat dat een onbevoegde hulpofficier van justitie verdachte in verzekering heeft gesteld. Dit vormverzuim dient aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad ten aanzien van vormverzuimen te worden beoordeeld.
Van de verdediging mag worden verlangd dat concreet wordt onderbouwd waarom een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een vormverzuim.
De verdediging heeft niet of nauwelijks onderbouwing gegeven voor het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim (behalve het zeer kwalijk te noemen) en al helemaal niet welk nadeel verdachte hierdoor heeft geleden. Reeds om die reden is er geen reden het verweer te honoreren.
De officier van justitie verwijst naar een arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BY5321) in een soortgelijke casus, welke zaak is gecasseerd en is terug verwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2013:4100). Daar is volstaan met het constateren van het vormverzuim.
In lijn met voornoemd arrest kan gewicht worden toegekend aan de beslissingen van de rechter-commissaris die de inverzekeringstelling van verdachte niet onrechtmatig heeft geoordeeld en hem in bewaring heeft gesteld vanwege het aanwezig zijn van ernstige bezwaren. Dat is nadien door raadkamers en rechtbank bevestigd.
Daarom kan ook hier worden volstaan met de enkele constatering van een vormverzuim. Niet-ontvankelijkheid is niet aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat de hulpofficier van justitie die verdachte in verzekering heeft gesteld gedurende een periode onbevoegd opsporingshandelingen heeft verricht. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek oplevert, als bedoeld in artikel 359a Sv.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of, en zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging niet heeft aangevoerd in welk concreet persoonlijk belang de verdachte is geschaad door het handelen van de (onbevoegde) hulpofficier van justitie, anders dan dat is gesteld dat er inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank overweegt verder dat de onbevoegdheid van de hulpofficier van justitie slechts voortvloeit uit het niet tijdig verlengen van een categoriale beschikking en daarmee niet zonder meer gelegen is in de kwalitatieve (on)geschiktheid van de hulpofficier van justitie. Daarnaast is aannemelijk dat, indien de beschikking tijdig was aangevraagd, de beschikking was afgegeven en dat de hulpofficier van justitie daarmee bevoegd had gehandeld.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt dat geen sprake is van een zodanige inbreuk van het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat geen sprake meer kan zijn van aan eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM (vgl. Hoge Raad 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, r.o. 2.5.1-2.5.3). Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie is derhalve niet aan de orde.
De rechtbank is van oordeel dat het de overzichtelijkheid van het vonnis ten goede komt om ook de overige opties, strafvermindering of volstaan met een constatering van het verzuim reeds hier te bespreken en overweegt daarom als volgt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan worden volstaan met een constatering van het verzuim, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn belangen is getroffen.
De officier van justitie kan derhalve in de vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op 23 september 2024 is door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) de volgende informatie aan het onderzoeksteam verstrekt:
"Het adres [adres 2] te Zeeland wordt op dit moment gebruikt voorde productie van synthetische drugs."
Naar aanleiding van deze informatie is op 24 september 2024 door een Aanhoudings- en ondersteuningsteam op voornoemd adres binnengetreden en werd aldaar een metamfetamine-drugslab aangetroffen. Hierop is onderzoek “Elay” gestart.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen, metamfetamine heeft geproduceerd (feit 1), een grote hoeveelheid metamfetamine aanwezig heeft gehad (feit 2) en voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft getroffen (feit 3).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft op de in de pleitnota opgenomen gronden aangevoerd dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De rechtbank zal hierna ingaan op de argumenten die de verdediging daarvoor heeft aangevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage (Bijlage I) die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bewijsoverwegingen.
Zoals hiervoor al genoemd is op 24 september 2024 een drugslab aangetroffen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van het LFO kan worden afgeleid dat op 24 september 2024 aan de [adres 2] te Zeeland in de voorste ruimte van de garage (ruimte A) diverse goederen stonden opgeslagen welke te relateren zijn aan de vervaardiging en/of bewerking van synthetische drugs en dat in het achterste gedeelte van de garage een compleet ingerichte productieruimte (ruimte C) voor de vervaardiging en/of bewerking van synthetische drugs aanwezig was, welke volledig was ingericht voor de vervaardiging van metamfetamine vanuit benzylmethylketon (BMK) door middel van de hogedrukmethode. Ook kan uit dit proces-verbaal worden afgeleid dat er 121 liter metamfetamine (vloeistof) is aangetroffen en ruim 77 kilo metamfetamine (kristallen).
Dit alles staat ook niet ter discussie. Wat wél ter discussie staat is de rol die verdachte bij dit alles zou hebben gespeeld.
Volgens de verdediging moet verdachte van het hem tenlastegelegde worden vrijgesproken, omdat daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in de woning en het voorste gedeelte van de garage op [adres 2] te Zeeland. Hij heeft verklaard dat hij, op verzoek van [betrokkene] , geregeld diens zoon, medeverdachte [medeverdachte 1] , gezelschap hield, die alleen in de woning aan de [adres 2] verbleef. Verdachte deed dit door met hem te “chillen”, boodschappen voor hem te doen, voor hem te koken en zijn was te doen. Dat er op de watertoevoerknoppen in de productieruimte DNA van hem is aangetroffen kan kloppen, want deze heeft hij eerder en vaker gebruikt om de tuin te besproeien en dieren water te geven en deze lag altijd in een blauwe kast. Hij kwam al jaren in de woning. Op verzoek van [betrokkene] heeft hij met zijn auto van het merk Citroën één keer een dakdekker opgehaald, die gasflessen bij zich had. Zijn auto is die dag door de politie gecontroleerd. Hij is nooit in of nabij het drugslab geweest en had daarvan ook geen wetenschap.
Verdachte is op diverse dagen en tijdstippen in de tenlastegelegde periode te zien op het terrein [adres 2] te Zeeland. Het onderzoeksteam van onderzoek Gladio heeft drie processen-verbaal gedeeld met het onderzoeksteam van onderzoek Elay. Uit deze processen-verbaal bleek dat in onderzoek Gladio heimelijk camera’s zijn geplaatst met zicht op de woning en de garage van [adres 2] in Zeeland.
Uit de opgenomen beelden kan worden afgeleid dat in de periode van 12 september tot 24 september 2024 een Citroën voorzien van kenteken [kenteken] vrijwel dagelijks op het terrein aan de [adres 2] kwam en dat er regelmatig goederen uit die Citroën werden geladen door onder meer verdachte en de bewoner van het pand, medeverdachte [medeverdachte 1] .
Op 17 september 2024 is de Citroën met kenteken [kenteken] gecontroleerd door de politie. De auto stond op dat moment op naam van verdachte en hij was de chauffeur. In de auto zijn drie rode gasflessen aangetroffen. Waargenomen is dat na de controle het voertuig doorreed en later parkeerde ter hoogte van de [adres 2] in Zeeland, terwijl op 24 september 2024 drie soortgelijke rode gasflessen zijn aangetroffen op de [adres 2] .
Ook kan op basis van het dossier worden geconstateerd dat verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 2] , in de dagen voorafgaand aan de ontdekking van het lab, ook in de nachtelijke uren, daar aanwezig is geweest.
Verder is er een bemonstering genomen van de watertoevoerknoppen in de productieruimte. In deze bemonstering zijn DNA sporen van meerdere personen aangetroffen (een mengprofiel). Uit onderzoek is gebleken dat deze bemonstering een relatief grote hoeveelheid celmateriaal bevat van één persoon en er kon een DNA profiel met een matchkans van minder dan één op één miljard van deze ‘hoofddonor’ uit het mengprofiel worden afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit profiel. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van een relatief groot deel van het celmateriaal op de watertoevoerknoppen.
Niettemin heeft de verdachte ter terechtzitting ontkend van iets te hebben geweten en verklaard zich aan niets strafrechtelijks te hebben schuldig gemaakt.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting op de verschillende hem belastende feiten en omstandigheden is ten opzichte van het gewicht van het redengevende belastende materiaal volstrekt onvoldoende.
In dat verband merkt de rechtbank nog het volgende op. De verdachte is vóór afronding van het einddossier door de politie en de rechter-commissaris gehoord. Bij die gelegenheden heeft hij zich steeds beroepen op zijn zwijgrecht. In de raadkamer gevangenhouding heeft verdachte enkel gezegd niets met het aangetroffen drugslab te maken te hebben gehad. Na verstrekking van het dossier heeft verdachte op 20 december 2024 een verklaring afgelegd bij de politie en heeft hij zijn betrokkenheid bij alles wat met het drugslab te maken zou hebben ontkend. Ook tijdens zittingen van de rechtbank heeft verdachte gepersisteerd bij deze ontkenning. Hij heeft wel verklaard dat hij al zeven jaren op het terrein komt, dat hij samen met andere goederen uit zijn Citroën C3 heeft geladen en dat het juist is dat bij een controle door de politie drie rode gasflessen in diezelfde auto zijn aangetroffen. Deze zouden echter van de dakdekker, zijn bijrijder op 17 september 2024 toen hij door de politie werd gecontroleerd, zijn geweest. Die had hij op verzoek van [betrokkene] moeten ophalen. De goederen die hij heeft uitgeladen zouden steeds boodschappen voor [medeverdachte 1] zijn, dan wel door verdachte gewassen kleding van [medeverdachte 1] .
De rechtbank constateert dat de verklaringen van verdachte over de reden van zijn aanwezigheid op [adres 2] te Zeeland niet in overeenstemming te brengen zijn met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat hij verdachte weliswaar kent als (familie)vriend van zijn vader, maar hij heeft nimmer verklaard dat verdachte voor hem zorgde, boodschappen voor hem deed en met “chillde” en dat dat de reden was waarom verdachte zo vaak op het terrein aanwezig was. Wel heeft [medeverdachte 1] verklaard, na geconfronteerd te zijn met camerabeelden, dat hij verdachte geregeld hielp met het sjouwen van goederen. Hij zegt daarbij niet dat het om boodschappen of de was ging, maar zegt niet te weten wat de inhoud van de goederen waren omdat deze meestal verpakt waren.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] betrokken is bij het drugslab. Hij bewoont feitelijk alleen het huis waarin eindproduct is aangetroffen en waarbij de geschakelde garage met daarin het drugslab hoort. In een schoolschrift van [medeverdachte 1] is door hem het productieproces zoals is toegepast in de garage beschreven. Verder leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat medeverdachte [medeverdachte 1] met zijn vader [betrokkene] communiceert over het drugslab. In dat verband spreken ze ook over ‘kameel’. Uit de tijdstippen waarop deze berichten zijn verzonden, in combinatie met observaties via de camerabeelden, leidt de rechtbank af dat met ‘kameel’ verdachte wordt bedoeld.
Op concrete vragen met betrekking tot de resultaten van het DNA-onderzoek, antwoordt verdachte dat hij de watertoevoerknoppen waarop zijn DNA is aangetroffen in het verleden wel eens vast heeft gehad. De rechtbank ziet deze sporen echter als daderspoor. Gelet op het moment van het afleggen van een verklaring door verdachte, namelijk pas wanneer hij precies weet waar zijn sporen op zijn aangetroffen, de locatie van de watertoevoer en de onaannemelijkheid dat verdachte deze in het verleden in een onschuldig scenario op een andere locatie buiten, bij gebruik in de tuin heeft aangeraakt en dat deze sporen bewaard zijn gebleven en nu in het onderzoek naar voren komen, hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte.
Omwille van het geringe gewicht van verdachtes verklaring ter zitting ten opzichte van de gehele bewijsvoering, het feit dat hij deels ongeloofwaardig heeft verklaard en op andere onderdelen een niet verifieerbare, deugdelijke en de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, komt de rechtbank tot de slotsom dat het hier een vooraf op het strafdossier afgestemde en geprepareerde verklaring betreft, waaraan geen geloof kan worden gehecht. De rechtbank stelt die dan ook terzijde.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande en de door haar gebruikte bewijsmiddelen dat bij het drugslab in Zeeland sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte [verdachte] , verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [medeverdachte 2] . Weliswaar is op basis van de beelden vast te stellen dat er nog enkele personen incidenteel in de nabijheid van het drugslab zijn geweest, maar met name verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] waren daar het meest aanwezig. In de productieperiode was [medeverdachte 2] daar ook gedurende enkele nachten. Mede gelet op het aangetroffen DNA van de drie verdachten, zowel op plaatsen die zijn te linken aan het productieproces, als op plaatsen die te linken zijn aan het eindproduct, stelt de rechtbank vast dat zij alle drie onmisbare rollen vervulden bij het productieproces. De rol van verdachte in de samenwerking zoals hierboven beschreven maakt dat hij, naast wetenschap van het drugslab, hierover ook de beschikkingsmacht heeft gehad. Datzelfde geldt ten aanzien van de getroffen voorbereidingen om het lab in werking te krijgen. Het kan niet anders dan dat verdachte deze handelingen heeft verricht met het opzet op de productie van synthetische drugs.
Een en ander leidt tot de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich aan het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van het vervaardigen van metamfetamine en het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van het treffen van voorbereidingshandelingen daartoe heeft schuldig gemaakt.
Op basis van de stukken in het dossier stelt de rechtbank wel vast dat enig bewijs dat het drugslab vanaf juni 2024 al werd opgebouwd, gereed was en/of eindproducten had opgeleverd ontbreekt. De eigenaar van het perceel en de daarbij behorende panden heeft begin juli 2024 immers nog alles gecontroleerd en heeft toen niets ter zake doende aangetroffen. De heimelijk opgehangen camera’s zijn vervolgens begin augustus 2024 verwijderd en pas weer op 12 september 2024 opgehangen.
De rechtbank volgt voor het vaststellen van de pleegperiode de bevindingen van het team Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) ten aanzien van het productieproces van metamfetamine. Dit proces neemt ongeveer zeven dagen in beslag. Terugrekenend vanaf het moment van aantreffen van het lab op 24 september 2024 neemt de rechtbank ten aanzien van feit 1 als uitgangspunt dat het drugslab rond 16 september 2024 gereed was voor de productie. Dit past ook bij berichten tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en zijn vader [betrokkene] van 17 september 2024, waaruit de rechtbank de conclusie trekt dat in de avond van 17 september 2024 gestart werd met de productie van metamfetamine. Als einddatum van de te bewijzen periode gaat de rechtbank bij feit 1 uit van het laatste moment dat er op de camerabeelden personen in de buurt van het lab zijn waargenomen, te weten op 23 september 2024.
De rechtbank gaat ten aanzien van feit 3 ook uit van een kortere periode dan de ten laste gelegde periode. Als startdatum neemt de rechtbank de datum waarop opnieuw camera’s werden opgehangen (12 september 2024). Gelet op de berichten tussen [betrokkene] en [medeverdachte 1] van 17 september 2024 trekt de rechtbank de conclusie dat in de avond van 17 september 2024 gestart is met de productie van metamfetamine. Op dat moment eindigen dan ook de voorbereidingshandelingen.
Vrijspraak feit 2
Op het adres [adres 2] te Zeeland is op 24 september 2024 meer dan 77 kilo metamfetamine in de vorm van kristallen en ongeveer 121 liter vloeibare metamfetamine aangetroffen. Verdachte zelf, die niet op het adres woonde, is voor het laatst op 22 september 2024 op het perceel waargenomen. De Citroën van verdachte is daar voor het laatst in de vroege ochtend van 23 september 2024 gezien.
Daarmee staat het voor de rechtbank niet vast dat verdachte op 24 september 2024 de tenlastegelegde hoeveelheid metamfetamine “aanwezig heeft gehad” omdat bewijs voor diens beschikkingsmacht over die hoeveelheid metamfetamine op dat moment ontbreekt.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
in de periode van 16 september 2024 tot en met 23 september 2024 te Zeeland, gemeente Maashorst,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk
heeft vervaardigd
een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
T.a.v. feit 3:
in de periode van 12 september 2024 tot en met 17 september 2024 te Zeeland, gemeente Maashorst,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
het opzettelijk vervaardigen
van metamfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- zich en/of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,

door

- een garage gelegen op het perceel de [adres 2] te Zeeland ter beschikking te laten stellen en
- aanpassingen aan voornoemde garage aan te brengen en/of aan te laten brengen ten behoeve van de opslag van de benodigde chemicaliën en grondstoffen en de inrichting van de productieruimte en
- in voornoemde garage productieopstellingen ten behoeve van de productie van metamfetamine en (laboratorium)benodigdheden en grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden te hebben.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft de officier van justitie op basis van artikel 13d van de Opiumwet gevorderd verdachte te veroordelen tot vergoeding van de kosten gemaakt voor de vernietiging van de in het lab aangetroffen en in beslag genomen goederen, te weten een bedrag van € 7.309,77.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is een integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair, in geval van een veroordeling is verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
Ten aanzien van de vordering oplegging van een maatregel van kostenverhaal heeft de verdediging primair afwijzing bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het door verdachte te betalen bedrag lager vast te stellen. Uit het dossier volgt dat andere personen dan de in dit onderzoek aangehouden verdachten daadwerkelijk verantwoordelijk zijn geweest voor het drugslab. Het valt niet uit te sluiten dat die personen zich op een later tijdstip daarvoor bij de strafrechter moeten verantwoorden. Verdachte verantwoordelijk stellen voor een derde van de kosten zou derhalve niet fair zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van metamfetamine en het medeplegen van het daadwerkelijk produceren daarvan.
Het drugslab was professioneel ingericht en bestemd voor de grootschalige vervaardiging van grote hoeveelheden metamfetamine, ook wel “crystal meth” genoemd.
Het is algemeen bekend dat de productie van metamfetamine zeer schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid van de gebruiker. Metamfetamine is zeer verslavend en kan – al dan niet bij overdosis – zelfs leiden tot de dood van de gebruiker.
Naast deze gezondheidsrisico’s brengt de productie van metamfetamine grote schade toe aan het milieu en de leefomgeving. Het bereiden van metamfetamine gaat gepaard met het gebruik van zeer gevaarlijke stoffen en chemisch afval. Deze stoffen en afval komen terecht in de aardbodem, open wateren of openbare ruimtes. Dit leidt tot immense schade aan het milieu en deze schade komt veelal geheel voor rekening van de (lokale) gemeenschap. Ook in deze zaak was sprake van het simpelweg in de grond laten lopen van schadelijke stoffen en daarmee van bodemverontreiniging.
De ontdekking van een
crystal meth-lab gaat daarnaast gepaard met onrust en een gevoel van onveiligheid voor de (lokale) gemeenschap. Bovendien: dergelijke drugslabs kúnnen leiden tot (zware) vormen van ondermijning.
Verdachte heeft voor dit alles geen oog gehad en zijn eigen belangen laten prevaleren en geen enkel inzicht in zijn handelwijze willen verschaffen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Voor het bereiden van meer dan 20 kilogram harddrugs geldt als standaard uitgangspunt een gevangenisstraf van 50 maanden onvoorwaardelijk. De rechtbank heeft verder aansluiting gezocht bij straffen die door andere rechtbanken of gerechtshoven in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Het LOVS kent geen oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank merkt daarbij op dat de bewezenverklaring van de voorbereidingshandelingen ex artikel 10a van de Opiumwet in dit geval, nauwelijks tot geen toegevoegde waarde heeft voor de opgelegde straf, nu deze voorbereidingshandelingen onlosmakelijk verbonden zijn met de daarop volgende vervaardiging van metamfetamine, waarvoor verdachte een forse straf opgelegd krijgt.
De rechtbank ziet, in de door verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden, geen aanleiding om hier in strafmatigende zin rekening mee te houden bij de strafoplegging. Verdachte is, zonder dat hij aan de rechtbank inzicht heeft willen verschaffen omtrent zijn beweegredenen, welbewust betrokken geweest bij zeer ernstige strafbare feiten, waarvan hij nu de consequenties onder ogen moet zien.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van lange duur. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, passend en geboden is.
De rechtbank legt hiermee dezelfde straf op als de door de officier van justitie gevorderde straf, ook al spreekt de rechtbank verdachte vrij van feit 2. De gevorderde straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde.
Maatregel kostenverhaal
De maatregel in artikel 13d van de Opiumwet maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de Staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat in verband staat met het voorwerp.
Bij de stukken bevindt zich een rekening voor het ontmantelen van het drugslab, inclusief de afvoer van chemicaliën, restafval en hardware ter vernietiging. De gemaakte kosten zijn vastgesteld op € 21.929,31. De in beslag genomen voorwerpen moesten worden vernietigd, omdat zij ernstig gevaar opleverden voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid.
De rechtbank overweegt dat vast is komen te staan dat in de loods gevaarlijke goederen aanwezig waren. Eveneens is vast komen te staan dat er kosten zijn gemaakt om het drugslab te saneren, inclusief de btw. Ten aanzien van de hoogte van het gevorderd totaalbedrag overweegt de rechtbank dat deze kosten niet irreëel voorkomen. De hoogte van dit bedrag is ook niet betwist.
De rechtbank zal de maatregel kostenverhaal echter niet op het gevorderde bedrag vaststellen en aan verdachte opleggen, nu verdachte wel samen met de medeverdachten betrokken is geweest bij de productie van harddrugs, maar het volgens de rechtbank niet anders kan zijn dan dat er daarnaast nog andere personen betrokken zijn geweest. De rechtbank gaat in totaal uit van minimaal vijf personen. Daarom zal de rechtbank het op te leggen bedrag matigen.
De rechtbank acht het dan ook passend om een maatregel kostenverhaal ter hoogte van
€ 4.000,- aan verdachte op te leggen.
De rechtbank zal bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 57 Wetboek van Strafrecht;
2, 10, 10a, 13d Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het onder
feit 2tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en
spreektverdachte hiervan
vrij;
- verklaart het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B,
van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, door zich en/of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en door voorwerpen en stoffen, voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van feit 1 en feit 3:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier (4) jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
 De
maatregel kostenverhaalvoor een bedrag van
€ 4.000,=.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan
worden gevorderd op 80 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de
betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.W.H. Houg, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. C.S.M. Morel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. van der Zeeuw en mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 16 april 2025.