ECLI:NL:RBOBR:2025:2385

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
01/326635-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijk afloop en veroordeling voor alcoholgebruik

Op 22 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 28 november 2023 te Overlangel, gemeente Oss. De verdachte, een automobilist, heeft een fietser aangereden, wat resulteerde in de dood van de fietser. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde (710 µg/l) en niet op zijn eigen weghelft reed, wat leidde tot een zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaren. De zaak kwam aan het licht na een dagvaarding op 27 maart 2025, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, en dat er sprake was van een dubbele causaliteit tussen de gedragingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in haar oordeel meegenomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.326635.23
Datum uitspraak: 22 april 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren [geboortejaar] 1969,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 maart 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 28 november 2023 te Overlangel, gemeente Oss, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de weg, Maasdijk, komende uit de richting Overlangel, gaande in de richting Ravenstein,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
-terwijl hem, verdachte, uit tegenovergestelde richting een fietser naderde, althans terwijl zich op korte aftand van hem, verdachte, een fietser bevond, en/of
-terwijl het zicht voor hem, verdachte, niet werd beperkt,
-niet, althans onvoldoende te letten op het direct voor hem gelegen gedeelte van de weg en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of
-in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet zoveel mogelijk rechts te houden en/of
-in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig te regelen dat hij in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
-tegen die hem tegemoetkomende fietser, althans zich aldaar bevindende fietser, te rijden en/of te botsen,
waardoor die fietser, (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 november 2023 te Overlangel, gemeente Oss als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Maasdijk, komende uit de richting Overlangel, gaande in de richting Ravenstein,
-terwijl hem, verdachte, uit tegenovergestelde richting een fietser naderde, althans terwijl zich op korte aftand van hem, verdachte, een fietser bevond en/of
-terwijl het zicht voor hem, verdachte, niet werd beperkt,
-niet, althans onvoldoende, heeft gelet op het direct voor hem gelegen gedeelte van de weg en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of
-in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden houden en/of
-in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 28 november 2023 te Overlangel, gemeente Oss, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 710 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Verdachte reed op 28 november 2023 in zijn auto, een Ford, type Connect, voorzien van het kenteken [kentekennnummer] , op de Maasdijk te Overlangel, gemeente Oss. Verdachte kwam uit de richting van Overlangel en reed in de richting van Ravenstein. Vanuit tegenovergestelde richting kwam de heer [slachtoffer] op een fiets aangereden. Omstreeks 14.25 uur vond er een aanrijding plaats tussen de auto van verdachte en [slachtoffer] op de Maasdijk ter hoogte van [nummer] . De auto van verdachte botste frontaal op de tegemoetkomende [slachtoffer] . [slachtoffer] belandde als gevolg daarvan over de afrastering in de berm en werd met ernstig lichamelijk letsel overgebracht naar het Radboud ziekenhuis te Nijmegen. Op 2 december 2023 overleed [slachtoffer] aan ademhalingsfalen ten gevolge van borstkasletsel, welk letsel het gevolg was van de aanrijding.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat het rijgedrag van verdachte als ‘zeer onvoorzichtig en/of onoplettend’ moet worden beschouwd voor wat betreft de mate van schuld van verdachte.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte kort voor de aanrijding zes blikken bier (per stuk van een halve liter) op een parkeerplaats langs de dijk heeft genuttigd en vervolgens zijn weg naar Ravenstein heeft vervolgd. Zijn reactievermogen was door het alcoholgebruik ernstig aangetast, terwijl de situatie ter plekke vroeg om extra oplettendheid. Verdachte reed met beslagen ramen, reed midden op de weg en uiteindelijk op de verkeerde weghelft. Verdachte heeft als gevolg van zijn gedragingen met zijn auto [slachtoffer] op de fiets aangereden.
Verdachte had anders kunnen dan wel moeten handelen: hij begaf zich met een aanzienlijke hoeveelheid alcohol op een smalle dijk met kwetsbare verkeersdeelnemers, welke hij had kunnen en moeten waarnemen en op wiens aanwezigheid hij had kunnen dan wel moeten anticiperen. Het is aan zijn schuld te wijten dat [slachtoffer] werd aangereden en als gevolg van de aanrijding is komen te overlijden.
Uit de ademanalyse die bij verdachte is afgenomen (710 μg/L) volgt de bewezenverklaring van feit 2.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het primair ten laste gelegde, waarbij de raadsvrouw heeft aangevoerd dat – anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd – het rijgedrag van verdachte dient te worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet te hard heeft gereden, althans dat dit niet uit de stukken blijkt en dat verdachte slechts kan worden verweten dat hij niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden. Dit betreft volgens de raadsvrouw slechts één verkeersovertreding. Het alcoholgebruik van verdachte – zo stelt de raadsvrouw – is op zich zelf staand onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), al is het wel een omstandigheid die kan bijdragen aan dat oordeel.
Voor wat betreft feit 2 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Dat verdachte geen opzet heeft gehad op het veroorzaken van een ongeval als dit, ligt niet als vraag voor aan de rechtbank en dat is ook niet het (strafrechtelijk) verwijt dat hem wordt gemaakt. Waar het in deze zaak om gaat is de vraag of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat door zijn schuld een ander is gedood, zoals bedoeld in artikel 6 WVW.
Beoordelingskader
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van deze gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. Vastgesteld dient te worden of verdachte
verwijtbaarheeft gehandeld. Het komt er daarbij op aan of verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Daarbij is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat strafrechtelijk sprake is van schuld in voornoemde zin.
De Hoge Raad heeft recent (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398) nog overwogen dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij anderszins in zijn rijgedrag rekening moet houden. Dat betekent dat de omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – zodanige aandacht kunnen vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt.
Bij de vaststelling van de mate waarin een verdachte schuld heeft aan een ongeval, wordt onderscheid gemaakt tussen (i) roekeloos, (ii) zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en (iii) aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Verwijtbaar handelen verdachte
Bij de beoordeling of sprake is van verwijtbaar handelen is voor de rechtbank in de eerste plaats de door verdachte genuttigde hoeveelheid alcohol van belang. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een terugval had in zijn alcoholverslaving en kort voor de aanrijding zes blikken bier van een halve liter had gedronken. Verbalisanten hebben ter plaatse – nadat zij bij verdachte inwendige gebruik van alcohol hadden geroken – een G/F indicatie als resultaat gekregen van de bij verdachte afgenomen blaastest. Daarna is bij verdachte een ademanalyse uitgevoerd. Uit de ademanalyse bleek een ademalcoholgehalte 710 μg/L. Hieruit volgt dat verdachte fors onder invloed was.
De rechtbank weegt ook in haar oordeel het rijgedrag van verdachte vlak voor en ten tijde van de aanrijding mee. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door zijn alcoholgebruik niet in staat was om te rijden en dat hij [slachtoffer] op zijn fiets in het geheel niet heeft waargenomen. Getuige [getuige] verklaarde over het rijgedrag van verdachte dat verdachte midden op de weg reed en dat het hem opviel dat hij met beslagen ramen reed. Nadat hij verdachte was gepasseerd zag de getuige in zijn achteruitkijkspiegel dat verdachte volledig aan de verkeerde kant van de weg reed. De getuige beschrijft dat hij vervolgens zag dat [slachtoffer] over de auto van verdachte heen vloog en daarna over de afrastering in de berm terecht kwam. Alhoewel de getuige niet de daadwerkelijke aanrijding heeft gezien, biedt zijn verklaring hiervoor naar het oordeel van de rechtbank wel bewijs. De verklaring wordt ondersteund door de schade die aan de auto van verdachte is waargenomen en het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen. De verklaring van de getuige vormt bewijs voor alle gedragingen zoals die zijn opgenomen in de tenlastelegging. Het beslagen zijn van de ramen staat niet in de tenlastelegging, maar de rechtbank acht het niettemin aannemelijk dat die omstandigheid er aan heeft bijgedragen dat verdachte [slachtoffer] niet heeft gezien.
Als laatste neemt de rechtbank in haar overweging mee dat uit het dossier naar voren
komt dat de aanrijding overdag plaatsvond op een rechte weg en onder goede weers-omstandigheden. In de weg- en weersomstandigheden zijn dan ook geen aanwijzingen te vinden die een verklaring opleveren voor de aanrijding die heeft plaatsgevonden. De rechtbank komt zelfs tot het oordeel dat deze situatie alles in zich had dat er géén aanrijding zou plaatsvinden.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte, terwijl hij onder invloed verkeerde van een ontoelaatbare hoeveelheid alcohol en terwijl het zicht voor hem niet werd belemmerd, niet (voldoende) heeft gelet op het voor hem gelegen weggedeelte en het zich daarop bevindende verkeer, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en niet zijn snelheid heeft geregeld zodanig dat hij zijn voertuig op tijd kon stoppen. Verdachte reed bovendien met beslagen ramen. Het is aan deze (combinatie van) gedragingen van verdachte te wijten dat hij [slachtoffer] heeft aangereden ten gevolge waarvan [slachtoffer] zodanig ernstig letsel heeft opgelopen dat hij is komen te overlijden.
Mate van schuld
De rechtbank kwalificeert de mate van schuld van verdachte als ‘
zeer onvoorzichtig en onoplettend’. De rechtbank komt hiertoe door de aard, de ernst en het samenstel van de gedragingen van verdachte, die bovendien meer dan één verkeersovertreding opleveren. De situatie ter plekke, een smalle dijkweg, vroeg om extra alertheid en aanpassingsvermogen van verdachte als autobestuurder ten opzichte van de andere verkeersdeelnemers, in het bijzonder de zwakkere. Hierin is verdachte in alle opzichten tekort geschoten. Verdachte verkeerde dusdanig onder invloed van alcohol dat hij niet meer in staat was een auto te besturen. Dat wist verdachte, maar toch stapte hij achter het stuur. Zijn reactievermogen was zodanig ernstig aangetast dat hij niet meer in staat was op de juiste weghelft te blijven rijden, om zijn omgeving en medeweggebruikers op te merken en daarop te anticiperen. Van dergelijk rijgedrag als autobestuurder gaat levensgevaar uit voor andere verkeersdeelnemers, een gevaar dat zich in deze zaak daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Dergelijk gedrag kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet anders dan als zeer onvoorzichtig en onoplettend worden gekwalificeerd.
Het letsel
Uit het schouwverslag blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval hoog energetisch trauma heeft opgelopen, waaronder uitgebreide aangezichtsbreuken, waarbij alle bijholten betrokken waren, oogkassen, jukbeen, bovenkaak en onderkaak en ook gebroken ribben en een longkneuzing links.
Uit het schouwverslag blijkt verder dat [slachtoffer] geopereerd is aan het aangezicht en na operatie is beademd. De vooruitzichten voor zijn zicht waren heel somber: hij zou aan een oog blind en het andere oog slechtziend worden. [slachtoffer] heeft met een handgebaar aangegeven dat hij niet meer wilde, heeft de beademingsbuis eruit getrokken en later ook de zuurstof. [slachtoffer] is uiteindelijk overleden aan ademhalingsfalen ten gevolge van het borstkasletsel.
Dubbele causaliteit
Artikel 6 WVW vereist een dubbele causaliteit. Er dient een causaal verband te zijn tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Daarbij is de vraag of het verkeersongeval in redelijkheid toe te rekenen is aan de verdachte. Die vraag heeft de rechtbank hiervoor bevestigend beantwoord. Daarnaast dient er causaliteit te zijn tussen het verkeersongeval en de dood van het slachtoffer.
Op basis van het schouwverslag en het plaats-delict onderzoek staat het voor de rechtbank vast dat [slachtoffer] is overleden door de aanrijding. Zoals hierboven onder het kopje ‘letsel’ al is aangegeven is het letsel van [slachtoffer] ontstaan door de aanrijding en is [slachtoffer] een aantal dagen na de aanrijding overleden aan ademhalingsfalen ten gevolge van het borstkasletsel. Daarmee is voldaan aan de vereiste dubbele causaliteit in de zin van artikel 6 WVW.
De bewezenverklaring.
Voor de leesbaarheid van het vonnis zijn de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis. De inhoud van die bijlage geldt als hier herhaald en ingelast. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen opgenomen in Bijlage I, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Feit 1 primair
hijopof omstreeks28 november 2023 te Overlangel, gemeente Oss,in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de weg, Maasdijk, komende uit de richting Overlangel, gaande in de richting Ravenstein,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doorroekeloos, in elk gevalzeer, althans aanmerkelijk,onvoorzichtig en/of onoplettend,
-terwijl hem, verdachte, uit tegenovergestelde richting een fietser naderde, althans terwijl zich op korte afstand van hem, verdachte, een fietser bevond, en/of
-terwijl het zicht voor hem, verdachte, niet werd beperkt,
-niet, althans onvoldoende te letten op het direct voor hem gelegen gedeelte van de weg en/ofhet zich daarop bevindende verkeer en/of
-in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet zoveel mogelijk rechts te houden en/of
-in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig te regelen dat hij in staat was dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, en/of
-tegen die hem tegemoetkomende fietser, althans zich aldaar bevindende fietser, te rijden en/of te botsen,
waardoor die fietser, (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste,tweede, derde, vierde of vijfdelid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
Feit 2
hijopof omstreeks28 november 2023 te Overlangel, gemeente Oss, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 710 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen voor de duur van 4 jaren met aftrek van de periode waarin verdachte zijn rijbewijs was (in)gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een first offender is en heeft de rechtbank gevraagd rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van haar cliënt. De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval met dodelijke afloop. Hij reed op klaarlichte dag onder invloed van een ontoelaatbare hoeveelheid alcohol op een smalle dijkweg en is daar als gevolg van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag in botsing gekomen met de tegemoetkomende [slachtoffer] , die als gevolg van dit ongeval is komen te overlijden. [slachtoffer] was als fietser op de smalle weg volstrekt kansloos tegen verdachte, die reed in een auto en die in zijn toestand niets van het overige verkeer en de situatie ter plaatse meekreeg. Verdachte heeft de nabestaanden van [slachtoffer] hiermee een onherstelbaar leed aangedaan. Zij dragen het verlies van [slachtoffer] nog dagelijks met zich mee, zo bleek uit de emotionele verklaring die de dochter van het slachtoffer ter terechtzitting heeft voorgedragen.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij er voor gekozen heeft om onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol achter het stuur te gaan zitten. Verdachte wist dat hij niet in staat was te rijden, toch deed hij dat wel. Verdachte had met zijn achtergrond en de wetenschap van zijn eigen verslaving andere keuzes moeten maken. Zo had verdachte er voor kunnen kiezen om niet te gaan rijden nadat hij gedronken had. Hij had er voor kunnen kiezen om te wachten tot hij thuis was voordat hij begon met drinken. Of hij had er voor kunnen kiezen om opgehaald te worden. Dit heeft hij niet gedaan; met alle gevolgen van dien. Dat het forse alcoholgebruik debet is geweest aan het maken van de verkeerde keuze, ontslaat verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid en schuld in deze.
De persoon van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij een alcoholverslaving heeft en op de dag van het ongeval een terugval had. Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte al eens klinisch is opgenomen voor zijn alcoholverslaving, maar dat er destijds geen daadwerkelijk stappen zijn gemaakt richting herstel. Met het overlijden van [slachtoffer] en het verlies van baan en huwelijk door het dodelijke ongeval heeft verdachte opnieuw ingezet op behandeling en begeleiding. Door de ambulante behandeling en het doorlopen van de zogenaamde ‘12 steps’ door verdachte schat de reclassering het risico op recidive in als laag.
De rechtbank weegt mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan de nabestaanden van [slachtoffer] aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond. Verdachte lijkt stellig in de wens om van zijn alcoholverslaving af te komen en zet zich daar sinds het ongeval op dagelijkse basis voor in.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte de door hem gepleegde strafbare feiten in een vroeg stadium van het onderzoek heeft toegegeven en ook verder zijn volledige medewerking aan dat onderzoek heeft verleend.
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Dit is een lichtere straf dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat deze straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Gelet op de aard van de feiten dient naar het oordeel van de rechtbank ook een ontzegging van de rijbevoegdheid aan verdachte te worden opgelegd. De rechtbank legt een ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de duur waarin het rijbewijs van verdachte reeds ingevorderd is geweest. De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
55 Wetboek van Strafrecht;
6, 8, 175, 176, 179 Wegenverkeerswet 1994.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet
T.a.v. feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (710 µg/l)
feit 1 primair en feit 2 in eendaadse samenloop begaan;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en bijkomende straf;
T.a.v. feit 1 primair en feit 2:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
T.a.v. feit 1 primair en feit 2:
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. E.C. Mulders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.P.A. Willems en Ş. Altun, griffiers,
en is uitgesproken op 22 april 2025.