ECLI:NL:RBOBR:2025:2455

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
11210747 CV EXPL 24-3775
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Wijsman - Van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van gefactureerde fee na schending van opdrachtbevestiging in detacheringszaak

In deze civiele zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Extra Talent Detachering B.V. en een maatschap van notarissen. Extra Talent vorderde betaling van een gefactureerde fee van € 19.444,70, die voortkwam uit een opdrachtbevestiging van 4 oktober 2022. De opdracht hield in dat Extra Talent kandidaten zou voorstellen aan de maatschap, waarbij het recht op een fee werd voorbehouden indien de maatschap binnen 12 maanden na het voorstellen van een kandidaat een arbeidsovereenkomst aangaat zonder Extra Talent te betrekken. De maatschap heeft de factuur niet betaald en voerde verweren aan, waaronder dat de overeenkomst onvoldoende bepaalbaar was en dat er geen causaal verband was tussen de introductie van de kandidaat en de indiensttreding. De kantonrechter oordeelde dat de opdrachtbevestiging nog steeds van kracht was en dat de gefactureerde fee terecht was opgelegd. De vordering van Extra Talent werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten werden ook aan de maatschap opgelegd, waarbij de maten hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de betaling.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11210747 \ CV EXPL 24-3775
Vonnis van 24 april 2025
in de zaak van
EXTRA TALENT DETACHERING B.V.,
te Rotterdam,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.V. Blokland (KLANT Incasso & Debiteurenbeheer),
tegen

1.de maatschap [gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats] ,
3.
[gedaagde 3],
te [plaats] ,
4.
[gedaagde 4],
te [plaats] ,
5.
[gedaagde 5],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. P.P.M.E. van Dongen
Partijen zullen hierna Extra Talent en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] worden genoemd. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] worden gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) aangeduid als [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 juli 2024 met producties 1 tot en met 9;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 15;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte met nadere producties 16 tot en met 19 van [gedaagden] ;
- de mondelinge behandeling (hierna: de zitting) van 12 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ter zitting zijn namens Extra Talent verschenen mevrouw [A] (hierna: [A] ), consultant, en mevrouw [B] (hierna: [B] ), directeur, samen met de gemachtigde van Extra Talent. Namens [gedaagden] is verschenen de heer [gedaagde 4] (hierna: [gedaagde 4] ), samen met de gemachtigde van [gedaagden] [gedaagde 4] heeft bij aanvang van de zitting procesvolmachten overgelegd, waaruit blijkt dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 5] een volmacht geven aan [gedaagde 4] om hen te vertegenwoordigen tijdens de zitting.
1.3.
De gemachtigde van Extra Talent heeft ter zitting een akte houdende wijziging van eis overgelegd. [gedaagden] heeft daarmee ingestemd. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van [gedaagden] spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Extra Talent is een onderneming die zich bezig houdt met detacheren. [gedaagde 1] is een notariskantoor met vier vestigingen, waar [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] maat zijn en tevens werkzaam zijn als notaris. [gedaagde 5] was vanaf 1 april 2019 ook maat bij [gedaagde 1] , maar maakt inmiddels geen deel meer uit van de maatschap.
2.2.
[gedaagde 3] en mevrouw [C] (hierna: [C] ), consultant bij Extra Talent, zijn in september 2022 met elkaar in contact getreden over een (mogelijke) samenwerking. In dat kader heeft op 30 september 2022 een kennismakingsgesprek plaatsgevonden en stuurt [C] op diezelfde dag aan [gedaagde 3] per e-mail een samenvatting van het gesprek. In die e-mail staat, voor zover in deze procedure relevant:
“Wij werken alleen via deta-vast. Een kandidaat wordt voor 1040 uur gedetacheerd. Dit doen wij omdat het risico op deze manier voor jullie minder is en zodat wij ook een fijne en langdurige samenwerking aan kunnen gaan met elkaar. Nadat de 1040 uur volbracht zijn, kunnen jullie de kandidaat geheel kosteloos overnemen.”
2.3.
Op 4 oktober 2022 zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 3] namens [gedaagde 1] en [C] namens Extra Talent een opdrachtbevestiging, met in de kop de term ‘detachering’, overeengekomen (hierna ook: de opdrachtbevestiging).
2.4.
In de opdrachtbevestiging staat -kort gezegd- dat [gedaagde 1] een akkoord geeft voor samenwerking met Extra Talent op basis van een detacheerduur van 1040 uur met een uurtarief op basis van omrekenfactor 2,7. Tevens is in de opdrachtbevestiging opgenomen dat [gedaagde 1] verklaart geen van de door Extra Talent voorgestelde kandidaten (schriftelijk dan wel mondeling) op eigen initiatief te benaderen, dan wel binnen een termijn van 12 maanden na het voorstellen van een kandidaat een arbeidsovereenkomst aan te gaan met deze kandidaat zonder daarin Extra Talent te betrekken. Ook staat in de opdrachtbevestiging dat Extra Talent op basis van “no cure, no pay” werkt. Wanneer er geen match wordt gerealiseerd, brengt Extra Talent geen kosten in rekening. Verder is in de opdrachtbevestiging de volgende bepaling opgenomen:
“Indien binnen de termijn van 12 maanden toch een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met een door Extra Talent voorgestelde kandidaat, zonder daarin Extra Talent te betrekken, behoudt Extra Talent het recht om met terugwerkende kracht alsnog een fee te factureren ter hoogte van 40% van het bruto fulltime jaarsalaris inclusief vakantiegeld.”
2.5.
Naar aanleiding van de door [gedaagde 1] aan Extra Talent verstrekte opdracht heeft [C] op 7 en 12 oktober 2022 in totaal drie profielen van kandidaten aangedragen, maar de kandidaten werden door [gedaagde 1] niet geschikt geacht.
2.6.
Op 18 augustus 2023 heeft mevrouw [D] (hierna: [D] ), consultant bij Extra Talent, een e-mailbericht aan [gedaagde 4] gestuurd, met daarin drie profielen van kandidaten. In reactie op die e-mail heeft [gedaagde 4] op 30 augustus 2023 aangegeven dat de voorgestelde personen niet helemaal passen in het profiel van [gedaagde 1] , wat voor iemand hij wel zoekt en het verzoek om een passend cv toe te sturen.
2.7.
Op 29 september 2023 stelt [A] namens Extra Talent het profiel van mevrouw [E] (hierna: [E] ) voor aan [gedaagde 4] . [gedaagde 4] heeft bij Extra Talent aangegeven met [E] in gesprek te willen gaan. Op 6 oktober 2023 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde 4] , een collega van [gedaagde 4] en [E] .
2.8.
Hierna is er contact geweest tussen Extra Talent en [gedaagde 1] en is door Extra Talent aangegeven dat [E] op basis van detachering in dienst kan worden genomen, waarop [gedaagde 4] namens [gedaagde 1] heeft laten weten dat detachering niet gewenst is en dat [gedaagde 1] [E] direct in loondienst wilde nemen. In dat kader doet [A] per e-mail van 12 oktober 2023 een Werving en Selectie voorstel. Het voorstel houdt in dat [gedaagde 1] de (detacheer)uren direct afkoopt en [E] rechtstreeks in dienst neemt. Hiermee betaalt [gedaagde 1] bij aanvang van het dienstverband 50% van de Werving en Selectie fee en de resterende 50% na het succesvol doorlopen van de proeftijd. De fee is in totaal € 17.327,-.
2.9.
[gedaagde 4] reageert op 13 oktober 2023 dat, gelet op de kosten die Extra Talent in rekening wenst te brengen, wordt afgezien van het betrekken van [E] via Extra Talent. Tevens verzoekt [gedaagde 4] Extra Talent om alle vestigingen van [gedaagde 1] in de toekomst niet meer te benaderen met potentiële werknemers en dat [gedaagde 1] zelf in de vacature zal voorzien middels plaatsing van de vacature op de website van [gedaagde 1] en andere sites.
2.10.
Eind oktober 2023 heeft [E] zelf via de website van [gedaagde 1] gesolliciteerd en vanaf januari 2024 is [E] bij [gedaagde 1] in dienst getreden.
2.11.
Op 7 februari 2024 heeft Extra Talent een brief aan [gedaagde 1] gestuurd. In de brief stelt Extra Talent zich op het standpunt dat [gedaagde 1] de gemaakte afspraken uit de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2022 schendt, omdat [gedaagde 1] [E] binnen 12 maanden na het voorstellen op 29 september 2023 alsnog in loondienst heeft genomen. Op basis daarvan brengt Extra Talent met terugwerkende kracht een fee in rekening bij [gedaagde 1] ter hoogte van 40% van het bruto jaarsalaris inclusief vakantiegeld op basis van de salarisindicatie waarmee [E] door Extra Talent aan [gedaagde 1] is voorgesteld (hierna: de gefactureerde fee). In de aan [gedaagde 1] toegezonden factuur is een bedrag opgenomen van
€ 16.070,00 (€ 19.444,70 inclusief btw). [gedaagde 4] heeft in de e-mails van 7 februari en 8 en 10 mei 2024 de vordering namens [gedaagde 1] afgewezen.
2.12.
[gedaagde 1] heeft de factuur niet betaald. Ook [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] hebben de factuur niet (afzonderlijk) betaald.

3.Het geschil

3.1.
Extra Talent vordert, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en na wijziging van eis, [gedaagde 1] enerzijds en [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] anderzijds hoofdelijk, met inachtneming van de aansprakelijkheid voor gelijke delen van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] , te veroordelen om aan Extra Talent te betalen een bedrag van € 21.177,86 (€ 19.444,70 aan hoofdsom inclusief btw, € 763,71 wettelijke handelsrente tot en met 14 juni 2024 en € 969,45 buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 19.444,70 vanaf 15 juni 2024 tot de dag van algehele betaling en de kosten van het geding.
3.2.
Extra Talent legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Extra Talent heeft op 4 oktober 2022 met [gedaagde 1] een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is vermeld dat [gedaagde 1] geen van de door Extra Talent voorgestelde kandidaten op eigen initiatief mag benaderen of binnen 12 maanden na het voorstellen van een kandidaat aan [gedaagde 1] met deze kandidaat een arbeidsovereenkomst aan mag gaan, zonder daarin Extra Talent te betrekken. In de overeenkomst is vermeld dat als binnen de genoemde 12 maanden toch een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met de door Extra Talent voorgestelde kandidaat, Extra Talent recht heeft om met terugwerkende kracht alsnog een fee aan [gedaagde 1] te factureren van 40% van het bruto fulltime jaarsalaris inclusief vakantiegeld. Omdat [gedaagde 1] de door Extra Talent in september 2023 voorgestelde kandidaat [E] in januari 2024 in loondienst heeft genomen, heeft Extra Talent gebruik gemaakt van haar recht om alsnog een fee aan [gedaagde 1] te factureren.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Extra Talent, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Extra Talent, dan wel de vorderingen van Extra Talent te matigen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Extra Talent in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagden] voert aan dat i) niet is voldaan aan de stelplicht, bewijslast en substantiëringsplicht, ii) de opdrachtbevestiging niet kwalificeert als (doorlopende) samenwerkingsovereenkomst, omdat uit (de context van) de opdrachtbevestiging is af te leiden dat die uitsluitend zag op een specifieke zoekopdracht voor een bepaalde medewerker (een kandidaat-notaris) op detacheringsbasis voor de vestiging van [gedaagde 1] in [plaats] , iii) er geen wilsovereenstemming is en de opdrachtbevestiging onvoldoende bepaalbaar is, iv) causaal verband ontbreekt tussen de introductie van [E] bij [gedaagde 1] en het uiteindelijk in dienst treden van [E] bij [gedaagde 1] , v) de boetebepaling nietig is op grond van artikel 9a Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi), vi) als de opdrachtbevestiging tussen partijen zou gelden, het beroep op de boetebepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is op grond van artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en vii) als de kantonrechter van oordeel is dat de boetebepaling in beginsel van toepassing is, de boete voor matiging vatbaar is op grond van artikel 6:94 BW.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Geen schending van de stel- en substantiëringsplicht
4.1.
Het verweer van [gedaagden] dat de vorderingen van Extra Talent moeten worden afgewezen, omdat Extra Talent deze niet heeft onderbouwd en omdat zij het verweer van [gedaagden] niet weerlegt, waardoor Extra Talent niet voldoet aan de stel- en substantiëringsplicht, wordt verworpen. Extra Talent heeft haar vorderingen, weliswaar summier, in de dagvaarding onderbouwd en tegen het verweer van [gedaagden] heeft Extra Talent aangevoerd dat zij het standpunt van [gedaagden] in onderdeel 1 van de dagvaarding heeft weergegeven. [gedaagden] heeft dat niet meer weersproken. Bovendien volgt uit het uitgebreide verweer van [gedaagden] bij conclusie van antwoord dat zij wist waar zij zich tegen had te verweren.
Wat zijn partijen overeengekomen?
4.2.
Vast staat dat Extra Talent en [gedaagde 1] op 4 oktober 2022 een opdrachtbevestiging, met daarin afspraken tussen partijen, zijn overeengekomen. Bij de uitleg van afspraken tussen partijen gaat het niet alleen om de taalkundige betekenis van de bewoordingen die bij het maken van de afspraken zijn gebruikt, maar ook om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en om hetgeen ze dienaangaande over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex norm, zie ECLI:NL:HR:1981:AG4158 en de uitwerking in de jurisprudentie nadien).
4.3.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) draagt Extra Talent, als de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten, de bewijslast van die feiten. Deze hoofdregel is namelijk ook van toepassing waar het gaat om het bestaan en de uitleg van overeenkomsten (ECLI:NL:HR:2009:BI5915).
4.4.
Extra Talent stelt dat [gedaagden] op grond van de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2022 de gefactureerde fee verschuldigd is. [gedaagden] betwist dat deze opdrachtbevestiging ook betrekking heeft op het contact dat in de periode augustus – oktober 2023 heeft plaatsgevonden tussen partijen. De opdrachtbevestiging van 4 oktober 2022 kan volgens [gedaagden] niet als samenwerkingsovereenkomst tussen Extra Talent en [gedaagde 1] worden gekwalificeerd, omdat uit (de context van) de opdrachtbevestiging is af te leiden dat die uitsluitend zag op een specifieke zoekopdracht voor een bepaalde medewerker (een kandidaat-notaris) op detacheringsbasis voor de vestiging van [gedaagde 1] in [plaats] . [gedaagden] heeft ter zitting toegelicht dat, omdat de specifieke zoekopdracht niet heeft geleid tot een succesvolle match en de door Extra Talent aan [gedaagde 1] aangedragen kandidaten zijn afgewezen, hiermee de opdracht tussen Extra Talent en [gedaagde 1] in oktober 2022 is geëindigd. Tevens heeft [gedaagden] aangevoerd dat de opdrachtbevestiging een beknopt document is, waar geen algemene voorwaarden voor gelden. Daarnaast voert [gedaagden] aan dat er geen sprake kan zijn van een langdurige samenwerkingsovereenkomst tussen partijen, omdat Extra Talent personeel van [gedaagde 1] benadert om elders in dienst te treden. Ook heeft [gedaagden] aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van een langdurige samenwerkingsovereenkomst, omdat [D] namens Extra Talent op 18 augustus 2023 bij het versturen van drie profielen van kandidaten aan [gedaagde 1] een nieuwe uitnodiging tot kennismaking dan wel nieuw voorstel aan [gedaagde 1] heeft gestuurd.
4.5.
In reactie op deze verweren heeft Extra Talent aangevoerd dat de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2022 kwalificeert als een bevestiging van afspraken tussen Extra Talent en [gedaagde 1] voor de gehele periode dat [gedaagde 1] samenwerkt met Extra Talent. Volgens Extra Talent gaat het niet om een specifieke zoekopdracht voor een kandidaat-notaris voor de vestiging [plaats] , aangezien dit niet is opgenomen in de afspraken tussen partijen. Daarnaast heeft Extra Talent ter zitting toegelicht dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de opdrachtbevestiging hebben getekend namens [gedaagde 1] en dat zij beiden notaris zijn en in die hoedanigheid – met alle juridische kennis en ervaring – de opdrachtbevestiging hebben ondertekend. Volgens Extra Talent mag er in het geval van [gedaagde 1] vanuit worden gegaan dat er pas getekend wordt als de afspraken inhoudelijk akkoord zijn en er geen verdere vragen over zijn. Als het de bedoeling van [gedaagde 1] was geweest om de opdracht toe te spitsen op een specifieke zoekopdracht voor een kandidaat-notaris voor de vestiging [plaats] , dan had van [gedaagde 1] verwacht mogen worden dat zij verzocht hadden om een aanpassing van de opdrachtbevestiging, voordat werd overgegaan tot ondertekening van de opdrachtbevestiging.
4.6.
Wat betreft de e-mail van 18 augustus 2023 heeft Extra Talent ter zitting het volgende toegelicht. [gedaagde 1] was op dat moment een zogenoemde ‘slapende klant’. Dat houdt volgens Extra Talent in dat een klant niet actief een zoekvraag heeft uitstaan bij Extra Talent, maar dat interessante profielen van kandidaten in de regio wel naar kantoren in de betreffende regio, waaronder [gedaagde 1] , worden gestuurd in een vrijblijvende e-mail. Een dergelijke e-mail is op 18 augustus 2023 ook bij [gedaagde 1] terecht gekomen, terwijl Extra Talent op dat moment wel al een samenwerking had met [gedaagde 1] . Hieruit blijkt dat [gedaagde 1] voor Extra Talent een nog wel bestaande klant was.
4.7.
Ter zitting hebben [A] en [B] namens Extra Talent de werkwijze van Extra Talent toegelicht en daarbij uitgelegd dat nieuwe collega‘s per abuis geen klantcheck hebben gedaan, waardoor Extra Talent medewerkers van [gedaagde 1] heeft benaderd om elders in dienst te treden. Dat was niet de bedoeling, maar een fout van het nieuwe personeel.
4.8.
De kantonrechter overweegt allereerst als volgt. Een opdrachtbevestiging is een schriftelijke weergave van een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW). Een opdracht kan doorlopend zijn zolang de onderliggende overeenkomst tussen partijen blijft voortbestaan. De overeenkomst van opdracht kan - wanneer daar geen andere afspraken over zijn gemaakt - te allen rijde door de opdrachtgever worden opgezegd (artikel 7:407 BW). Ook kan in een opdracht een moment van beëindiging zijn overeengekomen, dat kan in de vorm van een datum of wanneer er een eindresultaat is omschreven. Daarvan is allemaal niet gebleken. Ter zitting is door de gemachtigde van [gedaagden] toegelicht dat [gedaagde 3] de opdrachtbevestiging mogelijk mondeling heeft beëindigd in 2022. Die stelling is door [gedaagden] niet ingenomen in de conclusie van antwoord en bovendien is de stelling ter zitting niet onderbouwd. [gedaagden] heeft hierover ook geen concreet bewijsaanbod gedaan. Op basis van het voorgaande passeert de kantonrechter de stelling van [gedaagden] dat de opdrachtbevestiging mogelijk mondeling door [gedaagde 3] is opgezegd of anderszins beëindigd.
4.9.
Vervolgens is relevant dat de tekst van de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2022 niets zegt over een opdracht voor specifiek alleen een kandidaat-notaris voor de vestiging in [plaats] . Er is geen beperking in tijd of in te bereiken resultaat in de opdrachtbevestiging opgenomen. Naar het oordeel van de kantonrechter lag het op de weg van partijen om indien er sprake was van een beperkte opdracht (alleen een kandidaat-notaris voor de vestiging in [plaats] ) dit ook zo in de overeenkomst op te nemen. Zeker van het notariskantoor met haar juridische kennis en ervaring in het opstellen van overeenkomsten mag dat worden verwacht.
4.10.
Uit de e-mail van 18 augustus 2023 van [D] namens Extra Talent blijkt niet dat er tussen Extra Talent en [gedaagde 1] op dat moment een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen, wat wel nodig zou zijn wanneer de overeenkomst van 4 oktober 2022 al was beëindigd. Vast staat dat Extra Talent naar aanleiding van de reactie van [gedaagde 4] in de e-mail van 30 augustus 2023 op zoek is gegaan naar een secretaresse/medewerker personen- en familierecht. Die e-mail (van 30 augustus 2023) was een reactie op de e-mail van [D] van 18 augustus 2023. De toelichting van Extra Talent (r.o. 4.6) over het benaderen van ‘slapende klanten’ is door [gedaagden] niet betwist. [gedaagden] heeft op de zitting juist bevestigd dat zij continue cv’s van Extra Talent toegestuurd kreeg. Ter zitting heeft [gedaagden] nog wel gewezen op de tekst in de e-mail van 18 augustus 2023 waarin een vrijblijvend gesprek is aangeboden, maar alleen deze tekst is naar het oordeel van de kantonrechter, gelet op alle overige omstandigheden, onvoldoende om te komen tot het oordeel dat de overeenkomst van 4 oktober 2022 al was geëindigd.
4.11.
Tot slot heeft Extra Talent naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gemotiveerd waarom er door haar -per abuis- medewerkers van [gedaagde 1] zijn benaderd om elders in dienst te treden (r.o. 4.7). Deze werkwijze en het feit dat de nieuwe collega’s van Extra Talent geen klantcheck hebben gedaan, is door [gedaagde 1] niet betwist. Uit deze door [gedaagden] gestelde omstandigheid kan dan ook niet worden afgeleid dat de overeenkomst in oktober 2022 al was beëindigd.
4.12.
Vast staat dus dat Extra Talent in ieder geval ook naar aanleiding van de e-mail van 30 augustus 2023 van [gedaagde 4] in de periode van 29 september 2023 tot en met omstreeks 13 oktober 2023 werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde 1] . Op dat moment bestond de opdrachtbevestiging van 4 oktober 2022 nog tussen Extra Talent en [gedaagde 1] . Dit houdt in dat in beginsel op grond van de in de opdrachtbevestiging overeengekomen afspraken Extra Talent het recht behoudt om met terugwerkende kracht alsnog een fee te factureren ter hoogte van 40% van het bruto fulltime jaarsalaris inclusief vakantiegeld, indien binnen de termijn van 12 maanden na het voorstellen van een kandidaat door [gedaagde 1] toch een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met een door Extra Talent voorgestelde kandidaat, zonder daarin Extra Talent te betrekken.
Onvoldoende bepaalbare overeenkomst
4.13.
Volgens [gedaagden] is er geen sprake van wilsovereenstemming tussen partijen en is de overeenkomst onvoldoende bepaalbaar (6:227 BW), omdat [gedaagde 1] voor het gesprek met [E] niet op de hoogte was van de essentiële onderdelen van de overeenkomst tussen partijen waaronder de vergoeding. De kantonrechter verwerpt dit verweer. Uitgangspunt is dat de op 4 oktober 2022 gesloten overeenkomst ook in de periode augustus 2023 tot oktober 2023 nog steeds tussen partijen van kracht was. In deze overeenkomst, die is ondertekend door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (die volmacht hadden van alle maten) is duidelijk welke verplichting partijen jegens elkaar hadden. Uitgangpunt van de overeenkomst was een detachering te bewerkstelligen. Dat dit ook in oktober 2023 nog zo was, blijkt wel uit het feit dat nadat het gesprek met [E] goed was verlopen er door Extra Talent in eerste instantie een aanbod tot detachering van [E] aan [gedaagden] werd gedaan. Pas nadat [gedaagde 4] in een telefoongesprek had aangegeven er de voorkeur aan te geven [E] direct in dienst te nemen, kwam Extra Talent met het voorstel om dan een Werving & Selectie fee te berekenen (r.o. 2.8). Dat zou in dat geval een nieuwe (afwijkende) afspraak tussen partijen zijn geweest, maar dit aanbod is door [gedaagden] niet aanvaard. Daarover is geen discussie tussen partijen. De oude afspraak (van 4 oktober 2022) gold dus nog en de fee die in deze overeenkomst is opgenomen voor het geval binnen de termijn van 12 maanden na het voorstellen van een kandidaat door [gedaagde 1] toch een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met een door Extra Talent voorgestelde kandidaat, zonder daarin Extra Talent te betrekken, is voldoende duidelijk. De rekensom had [gedaagde 4] zelf kunnen maken voorafgaand aan het gesprek met [E] .
Causaal verband
4.14.
[gedaagden] voert verder als verweer dat het causale verband ontbreekt tussen de introductie van [E] bij [gedaagde 1] en het uiteindelijk in dienst treden van [E] bij [gedaagde 1] .
4.15.
De kantonrechter verwerpt dit verweer. In de eerste plaats omdat er geen schadevergoeding wordt gevorderd door Extra Talent, maar nakoming van hetgeen partijen in de overeenkomst hebben afgesproken. In de tweede plaats is relevant dat [gedaagden] de stelling van Extra Talent dat [E] in januari 2024 in dienst is getreden bij [gedaagde 1] niet heeft weersproken, waardoor vast staat dat [E] in januari 2024 in dienst is getreden bij [gedaagde 1] . Omdat (het profiel van) [E] op 29 september 2023 door [A] namens Extra Talent aan [gedaagde 1] is voorgesteld en [E] in januari 2024 in dienst is getreden bij [gedaagde 1] staat vast dat [gedaagde 1] binnen een termijn van 12 maanden na 29 september 2023 een arbeidsovereenkomst met [E] is
aangegaan, zonder daarin Extra Talent te betrekken.
Belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi
4.16.
[gedaagden] stelt dat de boetebepaling uit de opdrachtbevestiging nietig is wegens strijd met het belemmeringsverbod van artikel 9a lid 1 Waadi. Volgens [gedaagden] is [E] enkel voorgesteld, maar vervolgens afgewezen door [gedaagde 1] , waardoor Extra Talent geen beroep kan doen op de boete (de bepaling met betrekking tot de gefactureerde fee). [gedaagden] stelt dat de ratio achter artikel 9a Waadi is om de vrije arbeidsmobiliteit te bevorderen en te voorkomen dat werkgevers onnodig belemmerd worden bij het in dienst nemen van geschikte werknemers. Het afdwingen van een boete zoals in dit geval zou in strijd zijn met dit doel.
4.17.
Extra Talent heeft ter zitting toegelicht dat het beroep van [gedaagden] op artikel 9a Waadi niet op gaat, omdat [E] niet ter beschikking is gesteld, waardoor voornoemd artikel niet van toepassing is.
4.18.
Artikel 9a lid 2 juncto lid 1 Waadi bepaalt, kort gezegd, dat elk beding dat de indiensttreding van een arbeidskracht bij een inlener na afloopt van de terbeschikkingstelling belemmert, nietig is. Artikel 9a van de Waadi is dan ook niet van toepassing op onderhavige situatie, omdat er geen sprake is geweest van het door Extra Talent ter beschikking stellen (detacheren) van [E] aan [gedaagde 1] .
4.19.
Bovendien blijkt uit het overgelegde e-mailbericht van 30 september 2022 dat Extra Talent de werkwijze hanteert dat een kandidaat, na 1040 uur gedetacheerd te zijn geweest, geheel kosteloos mag worden overgenomen. Hieruit blijkt dat Extra Talent juist geen belemmeringen in de weg legt voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld.
Beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid
4.20.
Op grond van de artikelen 149 en 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) rust op [gedaagden] de stelplicht en zo nodig de bewijslast van haar stelling dat er sprake is van omstandigheden die maken dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel van toepassing te laten zijn. Gelet op de contractsvrijheid van partijen is dit een hoge drempel.
4.21.
[gedaagden] heeft gesteld dat de omstandigheden van de zaak maken dat het afdwingen van een boete van deze omvang onevenredig zwaar zou drukken op [gedaagde 1] en dat een boete van 40% van een volledig jaarsalaris excessief is, maar [gedaagden] laat na concreet feiten en omstandigheden te stellen die maken dat er sprake is van een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare bepaling tussen Extra Talent en [gedaagde 1] . De feiten en omstandigheden die door [gedaagden] zijn aangevoerd ten aanzien van de matiging van de gefactureerde fee (zie r.o. 4.24 en 4.25) zijn hiervoor naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende.
Matiging van de gefactureerde fee?
4.22.
Nu vast is gekomen te staan dat de gefactureerde fee is verbeurd, dient beoordeeld te worden of de hoogte van de fee (€ 19.444,70 in hoofdsom) voor matiging in aanmerking komt. [gedaagden] stelt dat er gronden zijn voor matiging, vanwege het ontbreken van de (relevante) schade van Extra Talent, de aard van de opdrachtbevestiging alsmede de inhoud en strekking van het door [gedaagden] (zo genoemde) boetebeding. [gedaagden] stelt dat het gebrek aan investeringen van Extra Talent in de werving, selectie, opleiding of andere kosten met betrekking tot [E] de gefactureerde fee niet rechtvaardigt. Volgens [gedaagden] heeft Extra Talent geen recht op enig bedrag, nu er geen “cure” is geleverd. Verder stelt [gedaagden] dat de gefactureerde fee een punitief karakter heeft en niet in verhouding staat tot de eventuele schade, waardoor matiging tot nihil is geboden. Extra Talent heeft op haar beurt ter zitting de door [gedaagden] aangedragen feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot matiging van de gefactureerde fee betwist.
4.23.
Matiging van een contractuele boete is op grond van artikel 6:94 BW toegestaan indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Die maatstaf brengt met zich mee dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat zou leiden, bijvoorbeeld wanneer sprake is van een wanverhouding tussen de schade en de boete. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, van belang. Het enkele uiteenlopen van het boetebedrag en de werkelijke schade is op zichzelf onvoldoende om van een zodanig onbillijke situatie te kunnen spreken.
4.24.
Tegen die achtergrond ziet de kantonrechter in dit geval geen, althans onvoldoende, reden voor matiging. Daarbij wordt vooropgesteld dat tussen partijen in de opdrachtbevestiging een “no cure no pay” afspraak is overeengekomen, die inhoudt dat Extra Talent geen kosten in rekening brengt als er geen match wordt gerealiseerd. Dat betekent dat Extra Talent geen inkomsten genereert voor wel door haar verricht werk op het moment dat een door haar voorgestelde kandidaat niet wordt geplaatst. Daar staat tegenover dat geen van de door haar voorgestelde kandidaten “via de achterdeur” alsnog mogen worden aangenomen door opdrachtgever. De termijn waarop dit niet mag is beperkt tot 12 maanden. Gebeurt dat wel, dan is (met terugwerkende kracht) een forse fee verschuldigd. Verder geldt dat de hoogte van de gefactureerde fee en de door Extra Talent geleden schade wellicht uiteenlopen, op zichzelf geen aanleiding is voor matiging van de gefactureerde fee. Door [gedaagden] is gesteld dat Extra Talent weinig heeft geïnvesteerd in [E] , waardoor de gefactureerde fee niet gerechtvaardigd is, maar dat is juist het gevolg van het karakter “no cure no pay” uit de opdrachtbevestiging. Verder geldt dat de opdrachtbevestiging, waarin de afspraak met betrekking tot de fee is overeengekomen, door twee notarissen, tevens maten van [gedaagde 1] , is ondertekend. De maten zijn juridisch onderlegd, wisten waarvoor zij tekenden, maar hebben niet over (de hoogte van) de fee onderhandeld. Dat komt voor rekening en risico van [gedaagden]
4.25.
De overige door [gedaagden] genoemde omstandigheden, zoals de ter zitting toegelichte omstandigheid dat het door Extra Talent benaderen van medewerkers van [gedaagde 1] matiging rechtvaardigt, zijn al beoordeeld. Niet is komen vast te staan dat het de bedoeling van Extra Talent was om in de periode dat de overeenkomst tussen partijen bestond personeel van klanten te benaderen voor een functie elders. Deze onbedoelde werkwijze geeft dan ook geen aanleiding om tot matiging van de gefactureerde fee over te gaan.
4.26.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat de volledige gefactureerde fee is verbeurd. [gedaagden] heeft de hoogte en de wijze van berekening van de gefactureerde fee van
€ 16.070,00 exclusief btw (€ 19.444,70 inclusief btw) niet betwist. De vordering van Extra Talent tot betaling van de gefactureerde fee van (in hoofdsom) € 19.444,70 wordt dan ook toegewezen.
De wettelijke rente wordt toegewezen
4.27.
Extra Talent heeft tot en met 14 juni 2024 een bedrag van € 763,71 aan wettelijke handelsrente gevorderd. Daarnaast heeft Extra Talent wettelijke handelsrente gevorderd over € 19.444,70 (hoofdsom) vanaf 15 juni 2024 (zie r.o. 3.1). De kantonrechter is van oordeel dat de wettelijke handelsrente niet kan worden toegewezen, omdat de gefactureerde fee deels ziet op een secundaire contractuele prestatie. Daarom zal in plaats van de wettelijke handelsrente de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) worden toegewezen. Extra Talent heeft rente gevorderd vanaf 15 juni 2024. Daar is geen verweer tegen gevoerd, zodat de kantonrechter vanaf die datum de wettelijke rente over de toegewezen hoofdsom van
€ 19.444,70 zal toewijzen.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen
4.28.
Extra Talent vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Extra Talent heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Extra Talent heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 969,45 worden toegewezen.
[gedaagde 1] moet de proceskosten betalen
4.29.
[gedaagde 1] is in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Extra Talent worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
119,90
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.749,90
Vorderingen tegen de maten
4.30.
Uit de akte wijziging van eis volgt dat Extra Talent hoofdelijke veroordelen wenst van enerzijds van [gedaagde 1] en anderzijds [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] (hierna: de maten) waarbij het ten aanzien van de maten gaat om een gelijke som en gelijke delen per maat.
4.31.
Een maatschapscrediteur zoals Extra Talent heeft op grond van artikel 7A:1680 BW samenlopende vorderingsrechten, te weten i) een vorderingsrecht tegen (het vermogen van) de maatschap en ii) gedeeltelijke vorderingen tegen de (gezamenlijke) maten. De maten zijn op grond van artikel 7A:1680 BW in beginsel elk voor een gelijk deel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap. Niet gesteld of gebleken is dat van dit wettelijke uitgangspunt is afgeweken.
4.32.
De gemachtigde van [gedaagden] heeft ter zitting aangevoerd dat [gedaagde 5] geen deel meer uitmaakt van de maatschap, waardoor zij niet aan te spreken valt. Niet weersproken is dat de maten, ook [gedaagde 5] , ten tijde van het overeenkomen van de opdrachtbevestiging maten waren bij [gedaagde 1] . Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken dat [gedaagde 5] in ieder geval tot en met augustus 2024 (dus ook in februari 2024 en op de dag van dagvaarding) verbonden was aan de maatschap, waardoor ook zij voor een gelijk deel aansprakelijk is. De maten zijn daarom alle vier voor een vierde aansprakelijk. De kantonrechter zal in overeenstemming hiermee beslissen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Extra Talent te betalen een bedrag van € 19.444,70, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 15 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Extra Talent te betalen een bedrag van € 969,45 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 2.749,90, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt de maten ieder tot een vierde van het onder 5.1 tot en met 5.3 is toegewezen,
5.5.
voor zover [gedaagde 1] aan de veroordeling voldoet worden de maten voor een ieders aandeel gekweten en voor zover een of meerdere maten tot betaling over gaan zal [gedaagde 1] voor de betaalde bedragen worden gekweten,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wijsman - Van Veen en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025.