ECLI:NL:RBOBR:2025:2546

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
24-029573
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schadevergoeding advocaatkosten in drugszaken met bewijs van bezit

Op 11 april 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een schadevergoeding voor advocaatkosten vroeg na een sepot van de strafzaak wegens tijdsverloop. De rechtbank oordeelde dat het niet billijk was om de volledige kosten van € 2.894,93 toe te kennen, omdat verzoeker zelf drugs in zijn bezit had en deze aan de politie had overhandigd. De rechter overwoog dat de omstandigheden van de zaak, waaronder het aantreffen van 9,7 gram cocaïne en de verklaring van verzoeker, geen gronden van billijkheid voor een schadevergoeding ondersteunden. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding voor de advocaatkosten af, maar kende wel een bedrag van € 680,00 toe voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift, aangezien deze kosten niet nodeloos waren gemaakt. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. A.E. de Kryger, in tegenwoordigheid van griffier C. Lochten. Tegen deze beslissing staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen en voor de gewezen verdachte binnen een maand hoger beroep open bij het gerechtshof.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
parketnummer : 01-302570-22
raadkamernummer : 24-029573
datum : 11 april 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van [adres kantoor advocaat] ,
hierna te noemen: verzoeker.

Inleiding

Op 29 augustus 2024 heeft de officier van justitie beslist dat verzoeker, ter zake van bovenstaand parketnummer, niet zal worden vervolgd omdat het feit nu te oud is De strafzaak is hiermee geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is niet toegepast.
Het verzoek als bedoeld in artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering strekt tot het toekennen van de vergoeding van de kosten van de advocaat. Deze kosten bedragen
€ 2.894,93. Daarnaast wordt een vergoeding, zijnde een bedrag van € 680, gevraagd voor de kosten voor het opstellen en indienen van dit verzoekschrift alsmede het verzoekschrift op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering en de behandeling van deze verzoeken in raadkamer.
De rechter heeft kennisgenomen van de stukken en van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie van 15 januari 2025 waarin wordt weergegeven dat het Openbaar Ministerie vindt dat het verzoek moet worden afgewezen. Volgens het Openbaar Ministerie is de strafzaak ten einde gekomen om redenen van opportuniteit en niet bij gebrek aan bewijs. Ondanks dat over de schuld of strafbaarheid van de verzoeker geen inhoudelijk oordeel is gegeven, is de tegen verzoeker bestaande verdenking niet weggenomen. Daarom kan niet gezegd worden dat hier gaat om een geval waarvoor de schadevergoedingsregeling is bedoeld, namelijk het vergoeden van kosten die achteraf gezien ten onrechte zijn gemaakt. Onder deze omstandigheden is het volgens het Openbaar Ministerie niet billijk om de geleden schade af te wentelen op de maatschappij en derhalve verzet de billijkheid zich tegen toekenning van de verzochte vergoeding.
Op 11 april 2025 is het verzoek gelijktijdig met het verzoek als bedoeld in artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering van verzoeker (raadkamernummer: 24-029577) in openbare raadkamer behandeld. Verzoeker is, hoewel goed opgeroepen, niet verschenen. De raadvrouw is middels een videoverbinding in raadkamer verschenen.
De raadsvrouw verwijst naar een aantal uitspraken waarbij het verzoek tot schadevergoeding is toegewezen bij een beleidssepot (ECLI:NL:GHARL:2019:6479 en ECLI:NL:GHARL:2020:2288). Volgens de raadsvrouw gaat het in deze zaak ook om meerdere verdachten. Er zijn diverse goederen aangetroffen die niet in het zicht waren. Als de zaak inhoudelijk was behandeld, dan waren er deskundigen nodig en hadden de medeverdachten gehoord moeten worden. Verzoeker heeft niet verklaard over wat hij gebruikt zou hebben. Het is wel vaker te zien dat meerdere mensen in een woning gebruiken. Deze zaak had niet onmiskenbaar tot een veroordeling geleid.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie van 15 januari 2025 en verzet zich tegen inwilliging van het verzoek. De strafzaak is geseponeerd wegens tijdsverloop. Gelet op de verklaring van verzoeker en de gripzakjes met cocaïne die hij aan de politie heeft overhandigd, had deze zaak onmiskenbaar tot een veroordeling kunnen leiden.

Beoordeling

De rechter is bevoegd kennis te nemen van het verzoekschrift en het verzoek is tijdig ingediend.
De rechter stelt vast dat met bovengenoemd sepot de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast. Dit betekent dat aan verzoeker een vergoeding voor de kosten van een raadsman kan worden toegekend.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat betekent enerzijds dat in geval van schade of gemaakte kosten als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen, zijn intussen niet op voorhand te bepalen. Bestendige rechtspraak wijst in dat verband uit dat de rechtbank rekening kan houden met de aard en de motivering van de beslissing waarmee de strafzaak is geëindigd, als daarin redenen zijn gelegen een (volledige) vergoeding niet billijk te achten.
Deze oordeelsvrijheid wordt slechts begrensd door de onschuldpresumptie zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Dit betekent dat de rechtbank in de motivering van haar oordeel niet zelfstandig suggesties tot uitdrukking mag brengen dat de verzoeker wel degelijk schuldig is. De gewezen verdachte moet immers voor de wet voor onschuldig worden gehouden en ook als zodanig worden behandeld.
Daarnaast dient vooropgesteld te worden dat een beleidssepot niet zonder meer in de weg staat aan een toekenning van een schadevergoeding. In geval van een beleidssepot kan de omstandigheid dat de zaak onmiskenbaar tot veroordeling van de gewezen verdachte zou hebben geleid, indien de vervolging was voortgezet, maken dat gronden van billijkheid ontbreken. Daarvan zal echter niet snel sprake zijn. Het moet dan gaan om evidente gevallen, in zaken van eenvoudige aard.
De rechter is van oordeel dat het in dit geval niet billijk is om een vergoeding voor de gemaakte advocaatkosten aan verzoeker toe te kennen. De rechter overweegt hierover het volgende. De rechter is van oordeel dat deze zaak een andere zaak is dan de zaken die de raadsvrouw aanhaalt. Het gaat hier onder andere om drugs die bij verzoeker zelf is aangetroffen. Daar had hij het bezit van. Verzoeker heeft zelf, na een vordering tot uitlevering van verdovende middelen dan wel drugs, de gripzakjes aan de politie gegeven. Het ging om 9,7 gram cocaïne, dat is gewogen, indicatief getest en er is een NFIdent test. De gripzakjes zaten in zijn linker broekzak en hij wilde niks verklaren over de positieve test. Hij verklaarde wel dat hij wist dat cocaïne strafbaar is, dat het voor eigen gebruik is en dat hij niet precies wist hoeveel erin zat, hij doseerde het voor zichzelf. Daarnaast zijn er ook nog gripzakjes met in totaal 0,7 gram cocaïne in zijn woning aangetroffen. Gelet op alle omstandigheden tezamen zijn er geen gronden van billijkheid aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen aan verzoeker. De rechter zal daarom het verzoek, voor zover dat ziet op de declaratie van € 2.894,93, afwijzen.
De rechter ziet wel aanleiding een bedrag van € 680,00 voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift en de behandeling daarvan op zitting toe te kennen aangezien deze kosten niet nodeloos zijn gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
  • kent aan verzoeker toe een bedrag van € 680,00;
  • wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.E. de Kryger, rechter,
in tegenwoordigheid van C. Lochten, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van: € 680,- (zegge: zeshonderdtachtig euro), ten gunste van verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op [adres kantoor advocaat] , ten name van Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Roethof, onder vermelding van advocaatkosten schadevergoeding [verdachte] 020230173.