ECLI:NL:RBOBR:2025:256

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
24/2269
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen WOZ-waarde woning met aandacht voor procesgedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, in beroep ging tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning door de heffingsambtenaar van de gemeente Best, G.J. Vliem. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiser was niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij tijdig was opgeroepen. De rechtbank heeft zijn procesgedrag betreurd en gewezen op de noodzaak van betere instrumenten voor toezicht op gemachtigden in bestuursrechtelijke procedures. De WOZ-waarde van de woning was vastgesteld op € 343.000 per 1 januari 2022, en de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor deze waarde. Eiser had geen concrete argumenten aangedragen die de vastgestelde waarde konden betwisten. De rechtbank heeft ook gewezen op de gebrekkige informatievoorziening in de bezwaarfase, maar oordeelde dat eiser dit niet tijdig had aangekaart. De rechtbank heeft de wetgever aangespoord om betere instrumenten te creëren voor toezicht op gemachtigden in WOZ-zaken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben het recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2269

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Best, de heffingsambtenaar

(G.J. Vliem).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de heffingsambtenaar deelgenomen. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen, maar hij is wel behoorlijk opgeroepen voor de zitting. Eiser is namelijk op 9 oktober 2024 met een bericht in het online zaakdossier uitgenodigd voor de zitting.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering

Procesgedrag in WOZ-zaken
1. De rechtbank betreurt het dat eiser(s gemachtigde) niet op de zitting is verschenen. De rechtbank heeft partijen op 18 september 2024 voorgesteld om de zaak zonder zitting af te doen [1] nadat eiser de gelegenheid om een conclusie van repliek in te dienen naar aanleiding van het verweerschrift had laten passeren. Eisers gemachtigde heeft echter op 1 oktober 2024 om 23:59 uur – één minuut voor het verstrijken van de daarvoor door de rechtbank gestelde termijn – om een zitting verzocht, zodat de zaak op zitting moest worden behandeld. Zowel de rechtbank als de heffingsambtenaar hebben tijd gemaakt om deze zaak op zitting te behandelen, maar dat is dus nutteloos geweest. Het kan zijn dat eisers(s gemachtigde) door acute onvoorziene omstandigheden niet op de zitting kon verschijnen en door die omstandigheden ook de rechtbank niet kon informeren over zijn afwezigheid, maar in elk ander geval is zijn procesgedrag buitengewoon onbehoorlijk te noemen. De rechtbank heeft al eerder de noodklok geluid over het verlies aan kostbare voorbereidings- en zittingstijd door tekortschietend procesgedrag van gemachtigden in WOZ [2] -zaken. [3] De rechtbank heeft echter nauwelijks instrumenten om tegen dergelijk gedrag op te treden. [4] Op gemachtigden in het bestuursrecht is – behalve ten aanzien van advocaten – ook geen andere vorm van toezicht. In het civiele recht wordt dat toezicht door de kantonrechter uitgeoefend die een gemachtigde waartegen ernstige bezwaren bestaan desnoods voor langere tijd als gemachtigde kan weigeren. [5] Het zou (de kwaliteit van) de rechtsbescherming ten goede komen als een dergelijke vorm van rechterlijk toezicht ook in het bestuursrecht mogelijk wordt op niet-advocaten die als gemachtigden optreden. De rechtbank wil de wetgever – die op (hopelijk) korte termijn het wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb in behandeling neemt – in overweging geven hiervoor een wettelijke voorziening te treffen.
Het beroep
2. Eiser is eigenaar van de woning, een rijwoning aan de [adres] in [woonplaats] met bouwjaar 2020. De woning bestaat uit een hoofdbouw van 110 m² en een vrijstaande berging van 6 m². De grond bij de woning heeft een oppervlakte van 111 m².
3. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2022 met de beschikking van 25 februari 2023 vastgesteld op € 343.000. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2023 is bekend gemaakt. Met de uitspraak op bezwaar van 8 april 2024 heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Geschilpunten
4. Eiser verzoekt om de inhoud van het bezwaarschrift – voor zover daarvan niet is afgeweken door middel van het beroepschrift – als herhaald en ingelast te beschouwen. Zo’n verzoek is geen beroepsgrond waarop de rechtbank hoeft te reageren. De gemachtigde van eiser presenteert zich als professioneel rechtsbijstandverlener en daarom mag van hem worden verwacht dat hij concreet benoemt welke geschilpunten er voor zijn cliënt in beroep nog aan de orde zijn. Hij kan die verplichting niet naar de rechtbank exporteren. Dit betekent dat de rechtbank alleen kijkt naar wat eiser concreet in beroep heeft aangevoerd.
5. Eiser stelt dat in de bezwaarfase de informatievoorziening vanuit de heffingsambtenaar gebrekkig is en dat de onderbouwing van de waarde dan wel de uitspraak op bezwaar onvoldoende was. De rechtbank volgt eiser hierin niet en legt uit waarom.
5.1.
Eiser stelt dat de heffingsambtenaar heeft geweigerd om in de bezwaarfase aan zijn gemachtigde een matrix met KOUDV [6] -factoren en grondstaffels toe te sturen. Reeds om die reden vindt eiser dat het beroep gegrond is. De heffingsambtenaar bestrijdt dit en wijst erop dat hij met de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift op 8 mei 2023 een uitgebreid taxatieverslag met KOUDV-factoren en de toepasselijke grondstaffel heeft verstrekt. De heffingsambtenaar zegt wel dat door een systeemtechnisch mankement bij enkele vergelijkingsobjecten niet alle KOUDV-factoren zijn vermeld. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat eiser in de bezwaarfase om informatie heeft verzocht waarop informatieverstrekking door de heffingsambtenaar is gevolgd. Eiser klaagt er pas in de beroepsfase over dat de informatieverstrekking in bezwaar gebrekkig zou zijn. Eiser had dat echter in de bezwaarfase al moeten doen. Deze handelswijze is in strijd met de goede procesorde. [7] De beroepsgrond moet daarom buiten beschouwing worden gelaten.
5.2.
Eiser vindt dat het door de heffingsambtenaar in de bezwaarfase overgelegde taxatieverslag tekortschiet, omdat de onderbouwing van de heffingsambtenaar in beroep meer gegevens bevat. De rechtbank overweegt dat het de heffingsambtenaar op grond van vaste rechtspraak vrijstaat om in iedere fase van het geding – bezwaar, beroep en eventueel hoger beroep – de waarde anders of meer precies te onderbouwen. In beroep beoordeelt de rechtbank in principe alleen of de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd met wat door hem in die fase van de procedure is aangevoerd. Of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase in zijn bewijslast is geslaagd ligt dus in beroep niet ter toetsing voor.
5.3.
Eiser vindt dat de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, omdat daarin niet volledig zou zijn weergegeven wat er op de hoorzitting is besproken. Ook om die reden vindt eiser dat zijn beroep gegrond is. De heffingsambtenaar wijst erop dat volgens hem de uitspraak op bezwaar een correcte weergave bevat van de tijdens de hoorzitting besproken zaken. Ook is op de in bezwaar aangedragen argumenten inhoudelijk gereageerd. De rechtbank overweegt dat eiser enkel de blote stelling inneemt dat in de uitspraak op bezwaar niet volledig zou zijn weergegeven wat er op de hoorzitting is besproken. Eiser heeft niet concreet gemaakt welke argumenten door de heffingsambtenaar zouden zijn gemist. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van het door eiser gestelde gebrek.
6. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
6.1.
De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde naar de getaxeerde waarde van € 343.000, zoals opgenomen in de door hem overgelegde verweerschrift dat is opgesteld door taxateur G.J. Vliem. Daarin is de vergelijkingsmethode toegepast. Dat betekent in dit geval dat woning is vergeleken met drie andere woningen, te weten Kloofbeitel 32, Kloofhamer 23 en Wetstok 9, alle in Best. Deze woningen worden de vergelijkingsobjecten genoemd. In de in het verweerschrift opgenomen waardematrix heeft de heffingsambtenaar de uit de transactiecijfers van de vergelijkingsobjecten afgeleide m²-prijzen gecorrigeerd voor de door hem benoemde waarderelevante verschillen.
6.2.
Eiser stelt dat de objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten niet zijn onderbouwd, omdat door de heffingsambtenaar geen volledige iWOZ-kaarten zijn overgelegd. Dit betoog mist feitelijke grondslag. De heffingsambtenaar heeft deze kaarten overgelegd naar aanleiding van het verzoek van de rechtbank om de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te sturen. Voor zover eiser meent dat deze kaarten in de bezwaarfase al (aan hem) hadden moeten worden overgelegd, acht de rechtbank dat argument in strijd met de goede procesorde te laat in de procedure aangevoerd. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar wat hiervoor in overweging 5.1. staat.
6.3.
Eiser vindt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
6.3.1.
Vooropstaat dat de rechtbank de vaststelling van de omvang van een correctie(factor) door een taxateur niet op ‘juistheid’ kan beoordelen. Dit is een taxatie-technische waardering en de vaststelling daarvan ligt op het terrein van een taxateur als de deskundige. De rechtbank waardeert een taxatierapport (als bewijsstuk) wel en kan de vaststelling – voor zover deze wordt betwist en wat in het kader van die betwisting wordt aangevoerd – bijvoorbeeld beoordelen op begrijpelijkheid. [8]
6.3.2.
Eisers betoog bestaat enkel uit de blote stelling dat geen rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Eiser heeft geen feiten gesteld die dit standpunt kunnen dragen. Daarom volgt de rechtbank de heffingsambtenaar in zijn wel onderbouwde standpunt dat voldoende rekening is gehouden met genoemde verschillen.
6.4.
Eiser bepleit een waarde van € 319.000, maar heeft die waarde op geen enkele wijze onderbouwd. Met enkel het noemen van een andere waarde wordt geen twijfel gezaaid over de juistheid van de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde. Die twijfel heeft eiser ook niet gezaaid met wat hij verder heeft aangevoerd.
7. Omdat het beroep ongegrond is, is er voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding.
8. Eiser heeft nog een aantal beroepsgronden naar voren gebracht tegen (de toepassing van) artikel 30a van de Wet WOZ waarin specifiek voor WOZ-zaken (aanvullende) regels over de proceskostenvergoeding staan. Omdat eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen reden zich uit te laten over wat eiser tegen (de toepassing van) artikel 30a van de Wet WOZ heeft aangevoerd.
De rechter deelt mee dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd. De toezending vindt plaats doordat een afschrift daarvan in het online zaakdossier wordt geplaatst.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van M. Brok, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
3.Rechtbank Oost-Brabant 19 november 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5516.
4.Hoge Raad 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1730, en Hoge Raad 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:141.
5.Artikel 81 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6.Kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen.
7.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 8 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:482 en ECLI:NL:GHSHE:2023:484.
8.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 november 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3914.