ECLI:NL:RBOBR:2025:304

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
24/3190
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een IVA-uitkering. Eiser had zich op 17 november 2022 gemeld bij het UWV met een toename van zijn arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2019. Het UWV kende hem een IVA-uitkering toe met een ingangsdatum van 18 november 2021, wat eiser onterecht vond. Hij stelde dat hij per 27 maart 2015 recht had op een IVA-uitkering, omdat hij toen al volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het UWV per abuis niet eerder een IVA-uitkering had toegekend en dat het vasthouden aan de eerdere beslissing evident onredelijk was. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit van het UWV vernietigd en de ingangsdatum van de IVA-uitkering vastgesteld op 27 maart 2015. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser. De rechtbank prees het UWV voor de transparante wijze van procederen, wat bijdroeg aan de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3190

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

21 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Jacobs-Hellebrekers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M.W.G. Bombeeck).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. Ook de echtgenote van eiser was op de zitting aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank na een onderbreking voor raadkameroverleg mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 26 juli 2024;
  • herroept het besluit van 4 april 2024 voor zover daarbij de ingangsdatum van eisers IVA
  • bepaalt de ingangsdatum van eisers IVA-uitkering op 27 maart 2015;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.461 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.

Motivering

1. Met het besluit van 17 april 2015 heeft het UWV de uitkering van eiser op grond van de Wet WIA [2] beëindigd per 18 juni 2015. De reden daarvoor was dat eiser per 27 maart 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was bevonden. Nadat eiser tegen dat besluit bezwaar maakte, heeft het UWV met het besluit van 29 maart 2016 bepaald dat eiser per 27 maart 2015 wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Eiser ontving daardoor (alsnog) per 18 juni 2015 een WGA [3] -loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA.
2. Op 17 november 2022 meldde eiser zich bij het UWV toegenomen arbeidsongeschikt per 1 juli 2019. Met het besluit van 4 april 2024 heeft het UWV aan eiser een IVA-uitkering toegekend per 18 november 2021. Het UWV vindt dat eiser per 1 juli 2019 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Maar omdat in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA staat dat een uitkering maar met maximaal 52 weken terugwerkende kracht kan worden toegekend, heeft het UWV de ingangsdatum bepaald op 52 weken voor 17 november 2022 en dat is 18 november 2021. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar met het in deze procedure bestreden besluit van 26 juli 2024 is het UWV bij zijn eerdere beslissing gebleven.
3. Eiser vindt dat het UWV hem per 27 maart 2015 een IVA-uitkering had moeten toekennen. Eisers melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid is beoordeeld door verzekeringsarts Zweipfenning en arbeidsdeskundige Oomes. De verzekeringsarts stuurt op 13 maart 2024 een e-mail aan de arbeidsdeskundige waarin de verzekeringsarts het toekenning van een IVA-uitkering akkoord vindt. De verzekeringsarts schrijft verder: “Maar eigenlijk was de man [4] dit al na de bezwaarprocedure in het verleden. Maar om onduidelijke reden werd met de b.o.b. [5] WGA toegekend terwijl de BVA [6] niet of nauwelijks aangaf. Nu ook weer niet of nauwelijks te verwachten verbetering.” Eiser wijst ook op de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 24 februari 2016 (die geldig is per 27 maart 2015) waarin onder “duurzaamheid arbeidsbeperking” staat: “Verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten”.
4. De rechtbank is van oordeel dat met wat eiser aanvoert voldoende vaststaat dat het UWV per vergissing niet al eerder per 27 maart 2015 een IVA-uitkering heeft toegekend. Het UWV had die vergissing moeten herstellen naar aanleiding van het door eiser gedane verzoek om herbeoordeling. De rechtbank legt hierna uit waarom zij dat vindt aan de hand van de bespreking van de argumenten die het UWV hiertegen heeft ingebracht door middel van het bestreden besluit van 26 juli 2024, het daaraan ten grondslag liggende rapport van verzekeringsarts bezwaar & beroep (B&B) Admiraal van 23 juli 2024 en het verweerschrift.
4.1.
Het eerste en tweede argument bespreekt de rechtbank gezamenlijk. Deze argumenten houden in dat de uitspraak over de duurzaamheid in de FML van 24 februari 2016 verrassend is, omdat in het bezwaarschrift tegen de beslissing van 17 april 2015 of in de hoorzitting de duurzaamheid niet aan de orde is gesteld en omdat verzekeringsarts B&B Jansen in de FML van 24 februari 2016 de duurzaamheid van de beperkingen niet motiveert. Dat volgt de rechtbank niet. Voorafgaand aan die beslissing hebben op 30 maart 2015 arts Eisinger en verzekeringsarts Beurskens een rapport geschreven over eisers beperkingen. Daarin staat onder andere dat de medische toestand van eiser op korte termijn wezenlijk zal verbeteren. Eiser heeft daarop gereageerd met zijn brief van 9 april 2015 aan verzekeringsarts Beurskens. Eiser zegt onder andere dat “(…) [het maximale nu wel is] bereikt. Het is nu een feit dat ik ermee moet leren leven, na alle behandelingen bij het revalidatie-centrum. Dit waren ook de woorden van mijn revalidatie arts.” Verzekeringsarts B&B Jansen wijzigt in bezwaar de FML en merkt daarin op dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks valt te verwachten. Verzekeringsarts B&B Jansen motiveert dit inderdaad niet, maar de rechtbank vindt het aannemelijk dat daartoe kennelijk geen aanleiding was. Eiser heeft gemotiveerd gesteld dat zijn arbeidsbeperkingen duurzaam waren en verzekeringsarts B&B Jansen heeft dat kennelijk gevolgd. Overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om – zoals door verzekeringsarts B&B Admiraal bepleit – terug te vallen op het oordeel over de duurzaamheid van arts Eisinger en verzekeringsarts Beurskens van 30 maart 2015. Dit oordeel is enkel gemotiveerd met een algemeen geformuleerde standaardoverweging. In dit verband komt ook belangrijke betekenis toe aan de e-mail van verzekeringsarts Zweipfenning van 13 maart 2024 die – nadat hij kennis had genomen van het gehele dossier – daarin wat de rechtbank betreft onderschrijft dat eisers beperkingen per 27 maart 2015 duurzaam waren. Eiser heeft ook op de zitting toegelicht dat het spreekuur met verzekeringsarts Zweipfenning destijds over haast niets anders ging dan de duurzaamheid van eisers beperkingen per 27 maart 2015.
4.2.
Het derde argument van het UWV is dat het eerdergenoemde besluit van 29 maart 2016 inmiddels onherroepelijk is geworden. Daar heeft het UWV een punt, maar het vasthouden aan dat besluit vindt de rechtbank in dit geval evident onredelijk. Het is vaste rechtspraak dat dit slechts in uitzonderlijke gevallen wordt aangenomen, [7] maar de rechtbank vindt dit een uitzonderlijk geval. De rechtbank vindt dat uit de hiervoor besproken gang van zaken voldoende duidelijk blijkt dat eiser met het besluit van 29 maart 2016 per abuis niet een IVA-uitkering is toegekend per 27 maart 2015. Hiermee heeft het UWV wat de rechtbank betreft erkend dat het naar aanleiding van eisers melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft geconstateerd dat die beslissing evident fout was. Het UWV had die beslissing daarom moeten herzien. Daarbij is ook van belang dat niet is gebleken van derde-belanghebbenden die door deze herziening enig nadeel zouden ondervinden. Als vijfde argument wijst het UWV erop dat in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA staat dat toekenning van een IVA-uitkering niet eerder kan plaatsvinden dan 52 weken voor het verzoek om herbeoordeling. Dat klopt, maar in dat artikellid staat ook dat het UWV van die termijn in bijzondere gevallen van kan afwijken. De rechtbank vindt dat hier van zo’n bijzonder geval sprake is op dezelfde gronden als waarop zij oordeelt dat het vasthouden aan het besluit van 29 maart 2016 evident onredelijk is.
4.3.
Het vierde argument van het UWV is dat eiser pas op 17 november 2022 een toename van klachten meldt per 1 juni 2019 zodat geen aanleiding is om van een eerdere klachttoename uit te gaan. De rechtbank ziet de relevantie van dit argument niet in. Het UWV had namelijk in 2016 al vastgesteld dat eiser volledig arbeidsongeschikt was. Een toename van de arbeidsbeperkingen zou die situatie hoe dan ook niet veranderen. Wat betreft de duurzaamheid van de beperkingen merkt verzekeringsarts Zweipfenning op dat hij in de melding van eiser een bevestiging ziet dat zijn arbeidsbeperkingen per 27 maart 2015 al duurzaam waren.
4.4.
De rechtbank kan en zal zelf in de zaak voorzien door het bestreden besluit te vernietigen en het besluit van 4 april 2024 te herroepen wat betreft de ingangsdatum van eisers IVA-uitkering. De rechtbank zal bepalen dat eisers IVA-uitkering per 27 maart 2015 ingaat. Ter uitvoering van deze uitspraak zal het UWV de nodige handelingen moeten verrichten om eiser in de (financiële) positie te brengen die het gevolg is van dit oordeel.
5. Overigens wil de rechtbank wel opmerken dat het UWV heel transparant heeft geopereerd in dit dossier en daarin van meet af aan alle informatie heeft gevoegd, ook de informatie die zijn eigen procespositie niet ten goede kwam. Dit betreft informatie waar zowel eiser als de rechtbank waarschijnlijk geen weet van hadden gehad als het UWV die niet had overgelegd. De hiervoor genoemde e-mail van 13 maart 2024 van verzekeringsarts Zweipfenning aan arbeidsdeskundige Oomes is daar een voorbeeld van. Natuurlijk mag deze opstelling ook worden verwacht van een bestuursorgaan. Maar de voorbije jaren zijn er helaas veel te veel gevallen geweest waarin de overheid bepaald niet aan deze (integriteits)eis heeft voldaan. Het UWV laat in deze zaak zien dat het niet in die kwalijke ontwikkeling is meegegaan waarin het winnen van zaken belangrijker lijkt dan eerlijk omgaan met de belangen van burgers. Zo’n opstelling geeft de burger (en de rechter) moed.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV de proceskosten van eiser vergoeden. Deze proceskosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en hebben betrekking op een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor de bezwaarfase heeft eiser recht op een vergoeding van € 647 voor het indienen van het bezwaarschrift (1 punt). Voor de beroepsfase heeft eiser recht op een vergoeding van € 1.814 voor het indienen van het beroepschrift (1 punt) en het bijwonen van de zitting (1 punt). De zaak heeft een gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1). In totaal is dat € 2.461.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025 door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten.
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
4.De rechtbank begrijpt: eiser.
5.De rechtbank begrijpt: de beslissing op bezwaar van 29 maart 2016.
6.Bezwaarverzekeringsarts (ofwel verzekeringsarts bezwaar & beroep).
7.Centrale Raad van Beroep 16 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2196.