ECLI:NL:RBOBR:2025:3305

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
82-217054-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een geldboete voor overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet door een rechtspersoon met dodelijke afloop

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, [verdachte 1], die op 8 maart 2021 in Hank betrokken was bij een dodelijk bedrijfsongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen, waardoor een werknemer, [slachtoffer], is overleden. De tenlastelegging omvatte meerdere overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet, waaronder het niet voldoen aan de verplichtingen om risico's te inventariseren en werknemers adequaat te informeren over de gevaren van hun werkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldeed aan de zorgplicht en dat dit nalaten heeft geleid tot levensgevaar voor de werknemers. De rechtbank legde een geldboete op van €75.000,00, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82-217054-23
Datum uitspraak: 11 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1] ,

gevestigd te [adres] ,
vertegenwoordigd door [verdachte 2] (algemeen directeur).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 mei 2025.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 maart 2025. Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 8 maart 2021 te Hank, althans in Nederland, als werkgever, al
dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de
arbeidsomstandighedenwet en/of op de daarop rustende bepalingen, immers
heeft zij in strijd met
- artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het
arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk
vastgelegd welke risico’s, het vervoeren of verplaatsen van (lange) brugdelen
waaronder voetpadelementen al dan niet met gebruik van heftruck(s), al dan niet
met gebruik van een heftruck met evenaar/spreader voor (een) werknemer(s) met
zich mee brengen en/of
- artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat
de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten
werkzaamheden bestaande uit het vervoeren of verplaatsen van (lange) brugdelen
waaronder voetpadelementen al dan niet met gebruik van heftruck(s), al dan niet
met gebruik van een heftruck met evenaar/spreader en de daaraan verbonden
risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te
voorkomen of te beperken en/of
- artikel 7.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit immers voldeed het door
de verdachte rechtspersoon aan werknemer(s) ter beschikking gestelde arbeidsmiddel, te weten de evenaar/spreader, niet aan de op dat arbeidsmiddel, van toepassing zijnde
Warenwetbesluiten, te weten het Warenwetbesluit machines, aangezien die
‘spreader’ zijnde een machine in de zin van het Warenwetbesluit:
- in strijd met art 2 lid 1 Warenwetbesluit machines niet voldeed aan de

vervaardigingsvoorschriften bij of krachtens dat besluit in bedrijf is gesteld, en/of

- in strijd met artikel 2 lid 4 Warenwetbesluit machines in bedrijf is gesteld
waarbij de bij of krachtens dat besluit voorgeschreven keuringsprocedures niet in
acht zijn genomen en/of
- artikel 7.3, tweede lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de heftruck,
zijnde een arbeidsmiddel dat op de arbeidsplaats ter beschikking van de
werknemers werd gesteld, niet uitsluitend heeft gebruikt voor het doel, op de wijze
en op de plaats waarvoor deze was ingericht en bestemd, om te voorkomen dat
het gebruik van dat arbeidsmiddel gevaren voor de veiligheid en gezondheid van
de werknemers opleverde, immers werd, in strijd met de gebruiksaanwijzing van
die heftruck, twee op elkaar gestapelde looppaden vervoerd niet zijnde compacte
en homogene lasten zoals vermeld bij de waarden in het lastdiagram in de
gebruiksaanwijzing en/of werd bij dat vervoer gebruik gemaakt van een
evenaar/spreader als niet met de heftruck meegeleverde voorzetapparatuur zonder
dat een Linde dealer had vastgesteld dat de hefcapaciteit en de stabiliteit van de
heftruck zich hiervoor leenden,
terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar en/of
ernstige schade aan de gezondheid van de werknemer [slachtoffer] en/of andere
werknemers ontstond of te verwachten was;
2.
zij op of omstreeks 8 maart 2021 te Hank, althans in Nederland, grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door
werknemer(s) van [verdachte 1] , werkzaamheden te laten verrichten,
bestaande uit het vervoeren of verplaatsen van (lange) brugdelen waaronder
voetpadelementen met gebruik van een heftruck met evenaar/spreader, terwijl zij
- geen schriftelijke inventarisatie en/of evaluatie heeft gemaakt van de mogelijke
risico's die het vervoeren of verplaatsen van (lange) brugdelen, waaronder
voetpadelementen al dan niet met gebruik van heftruck(s), al dan niet met gebruik
van een heftruck met evenaar/spreader met zich mee zou kunnen brengen en/of
- er niet voor heeft gezorgd dat de werknemer doeltreffend was ingelicht over die
te verrichten werkzaamheden, en/of de hieraan verboden risico’s en/of gevaren,
alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen
en/of te beperken en/of
- een heftruck met evenaar/spreader aan werknemer(s) ter beschikking stelde
terwijl de evenaar/spreader zijnde een arbeidsmiddel is in de zin van het
Warenwetbesluit en/of niet gecertificeerd was en/of niet voldeed aan de
vervaardigingsvoorschriften bij of krachtens artikel 2 lid 1 Warenwetbesluit
machines en/of in strijd met artikel 2 lid 4 Warenwetbesluit machines in bedrijf is
gesteld waarbij de bij of krachtens dat besluit voorgeschreven keuringsprocedures
niet in acht zijn genomen en/of
- de heftruck niet uitsluitend heeft gebruikt voor het doel, op de wijze en op de
plaats waarvoor deze was ingericht en bestemd, om te voorkomen dat het gebruik
van dat arbeidsmiddel gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de
werknemers opleverde, immers werden, in strijd met de gebruiksaanwijzing van
die heftruck, twee op elkaar gestapelde looppaden vervoerd niet zijnde compacte
en homogene lasten zoals vermeld bij de waarden in het lastdiagram in de
gebruiksaanwijzing en/of werd bij dat vervoer gebruik gemaakt van een
evenaar/spreader als niet met de heftruck meegeleverde voorzetapparatuur zonder
dat een Linde dealer had vastgesteld dat de hefcapaciteit en de stabiliteit van de
heftruck zich hiervoor leenden
waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de werknemer [slachtoffer] is getroffen
door van de evenaar/spreader gevallen/geschoven brugdelen waaronder
voetpadelementen waardoor hij zodanig (zwaar lichamelijk) letsel heeft bekomen
dat hij daardoor, op 8 maart 2021, is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte rechtspersoon daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is en de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen. Aangezien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde opzettelijke overtreding van artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet zal de rechtbank niet toekomen aan de bespreking van het verweer van de verdediging dat ziet op de verjaring van de overtredingsvariant van het onder feit 1 ten laste gelegde. De officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir aangevoerd dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op de in de pleitnota genoemde gronden integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
A.
De bewijsmiddelen.
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
B.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2.

De toedracht van het ongeval.

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 8 maart 2021 een bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden op het terrein van [verdachte 1] (hierna: [verdachte 1] ) te [adres] . Bij dit bedrijfsongeval is de heer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) getroffen door de vallende last van een heftruck. De last betrof twee op elkaar gestapelde voetpadelementen die met gebruikmaking van een speciaal bij [verdachte 1] ontwikkelde ‘spreader’ werden vervoerd/verplaatst. Het slachtoffer liep hierbij zodanig letsel op dat hij diezelfde dag aan de gevolgen daarvan is overleden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of [verdachte 1] al dan niet opzettelijk heeft nagelaten bepaalde maatregelen te treffen op grond van de arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving, terwijl hierdoor – naar zij wist of redelijkerwijs moest weten – levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was (feit 1). Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of [verdachte 1] in strafrechtelijke zin schuld heeft aan de dood van het slachtoffer (feit 2).

De overwegingen.

[verdachte 1] is gevestigd te [adres] . Het bedrijf is gespecialiseerd in het vervaardigen van metalen constructiewerken en delen daarvan. [verdachte 1] houdt zich bezig met het ontwerpen, fabriceren en aannemen van bouwkundigen werken, waaronder bruggen en pijlers, pontons, ro-ro steigers, staal- beton- en houtconstructies. Ten aanzien van de werkzaamheden is [verdachte 1] onderworpen aan de (veiligheids-)regels die zijn vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).
De rechtbank stelt vast dat de plaats van het ongeval een arbeidsplaats was als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g, van de Arbowet (oud) en dat het slachtoffer op 1 februari 2021 in dienst is getreden in de functie van heftruckchauffeur, zodat sprake was van een werkgever en een werknemer in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a en b, van de Arbowet (oud). Deze vaststellingen zijn niet weersproken.
Ten aanzien van de concreet in de tenlastelegging (ten aanzien van feit 1) genoemde veiligheidsvoorschriften, overweegt de rechtbank het volgende.
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft een onderzoek ingesteld naar de door [verdachte 1] ter beschikking gestelde gegevens en bescheiden. [verdachte 1] beschikte specifiek met betrekking tot de vastlegging van risico’s over een risico-inventarisatie en
-evaluatie (hierna: RI&E) en een VGM instructieboekje. Daarnaast is gebleken dat in 2020 vier keer een toolbox-meeting is geweest en twee keer een veiligheidsbriefing. Ook is gebleken dat zowel het slachtoffer als de bestuurder van de heftruck in oktober 2020 een veiligheidstraining voor de heftruck hebben gevolgd via ATIM Academy/BACE Academy. Voorts is een gebruiksaanwijzing van de heftruck overgelegd.
Artikel 5, eerste lid van de Arbowet.
Artikel 5, eerste lid, van de Arbowet legt aan de werkgever de verplichting op bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt.
Het vervoeren/verplaatsen van groot materieel behoorde tot de reguliere werkzaamheden die binnen [verdachte 1] werden uitgevoerd. [verdachte 1] wordt in de tenlastelegging verweten dat zij de risico’s met betrekking tot het vervoeren of verplaatsen van (lange) brugdelen, waaronder voetpadelementen, al dan niet met gebruik van een heftruck (met spreader) niet schriftelijk heeft vastgelegd.
In de RI&E (DOC-07-01) van [verdachte 1] staat niets vermeld over de risico’s die gepaard gaan met het vervoeren/verplaatsen van groot materieel (zoals lange brugdelen) met een heftruck dan wel het gebruik van de heftruck met de spreader of het risico van het zich onder een last/in het valbereik van een last bevinden.
Gelet op het voorgaande heeft [verdachte 1] niet voldaan aan de verplichtingen uit artikel 5, eerste lid, van de Arbowet.
Artikel 8, eerste lid van de Arbowet.
Het eerste lid van artikel 8 Arbowet schrijft voor dat de werkgever ervoor zorgt dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken. De bedoelde werkzaamheden en risico’s zijn in de tenlastelegging van deze zaak specifiek toegespitst op de werkzaamheden met betrekking tot het vervoeren of verplaatsen van (lange) burgdelen waaronder voetpadelementen al dan niet met gebruik van heftruck(s) al dan niet met spreader/evenaar.
Gebleken is dat iedere (nieuwe) werknemer van [verdachte 1] het boekje “Veiligheid en Organisatie binnen [verdachte 1] ” krijgt. Hier staat niets in met betrekking tot
het vervoeren van lange brugdelen met een heftruck dan wel over het gebruik van de heftruck met spreader/evenaar of het risico van vallen van de last van de heftruck of het zich
onder de last/in het valbereik van de last bevinden van werknemers. Hetzelfde geldt voor de toolbox-meetings. Wel staat daarin vermeld dat men om veilig te hijsen nooit onder een last moet gaan staan. Dit is ook in een veiligheidsbriefing vermeld. Deze melding is echter nergens geconcretiseerd met betrekking tot de situatie zoals die is ten laste gelegd. Het vervoeren van lange lasten met behulp van een spreader/evenaar. Hoe dit moet, wat hier de instructies voor zijn, waar de beperkingen in moeten worden gevonden, welke afwegingen er met betrekking tot het gebruik moeten worden gemaakt en welke risico’s er bij dit werk kunnen ontstaan (en hoe die met maatregelen voorkomen kunnen worden).
Uit documenten is voorts gebleken dat zowel de bestuurder van de heftruck als het slachtoffer in oktober 2020 een veiligheidstraining voor de heftruck hebben gevolgd. Het vervoeren/verplaatsen van groot materieel op een buitenterrein is daarbij niet besproken.
Uit getuigenverklaringen is ook gebleken dat vanuit [verdachte 1] geen doeltreffende voorlichting is geweest over de risico's bij het gebruik van de spreader/evenaar en dat er geen doeltreffende instructie is geweest over hoe de diverse brugelementen te vervoeren/verplaatsen.
Met betrekking tot het vervoer/hijsen van lange zware lasten zijn aldus geen formele procedures/werkinstructies opgesteld (en specifieke trainingen ontbraken).
Het voorgaande is door de vertegenwoordiger van verdachte ook niet weersproken. Ter terechtzitting heeft hij onder meer verklaard dat (veiligheids-)instructies vooral werden gegeven “on the job”. Een andere getuige heeft aangegeven dat er nimmer op de risico’s is gewezen met betrekking tot het gebruik van de spreader/evenaar.
Dit leidt tot de conclusie dat de werknemers van [verdachte 1] niet doeltreffend waren ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken en aldus dat [verdachte 1] niet heeft voldaan aan de veiligheidsvoorschriften genoemd in artikel 8, eerste lid van de Arbowet.
Artikel 7.2 van het Arbobesluit.
Hierin is gesteld dat een door de werkgever aan de werknemer ter beschikking gesteld
arbeidsmiddel voldoet aan de op dat arbeidsmiddel van toepassing zijnde Warenwetbesluiten.
De verdediging heeft – kort weergegeven – betoogd dat de ‘spreader’ niet kan worden gekwalificeerd als een ‘machine’ in de zin van het Warenwetbesluit machines. Hieruit volgt volgens de verdediging dat ‘gereedschap’ dat aan de lepels van een heftruck wordt bevestigd (zoals de spreader) moet worden beschouwd als onderdeel van de last.
De rechtbank volgt de verdediging in dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank kan de ‘spreader’ in dit geval niet worden aangemerkt als een ‘machine’ in de zin van het Warenwetbesluit machines, zodat [verdachte 1] van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit.
In dit artikel is gesteld dat, om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers oplevert, de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking worden gesteld uitsluitend worden gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.
In de gebruiksaanwijzing van de heftruck staat vermeld dat de waarden in het lastdiagram van toepassing zijn op compacte en homogene lasten. Tijdens het ongeval werden twee op elkaar gestapelde looppaden met een lengte van twaalf meter verplaatst. Bovendien werd gebruik gemaakt van een zelf ontworpen ‘spreader’.
In de gebruiksaanwijzing staat tevens vermeld dat eerst contact opgenomen moet worden met een Linde-dealer (dat is het merk van de desbetreffende heftruck) als men de heftruck wil gebruiken voor doeleinden die niet in de handleiding zijn vermeld of als men de heftruck voor deze doeleinden wil aanpassen of ombouwen. In de gebruiksaanwijzing staat ook dat ‘niet met de heftruck meegeleverde voorzetapparatuur’ uitsluitend mag worden gebruikt als een Linde-dealer vaststelt dat de hefcapaciteit en stabiliteit van de heftruck zich hiertoe lenen.
Niet is gebleken dat contact is geweest met een Linde-dealer en dat is vastgesteld dat de hefcapaciteit en de stabiliteit van de heftruck zich lenen voor gebruik van de heftruck in combinatie met de spreader. Er is in het geheel niet berekend en doorgerekend - en vervolgens vastgelegd in raadpleegbare schriftelijke instructies voor de werknemers - welk soort lasten de spreader/evenaar in een specifieke situatie onder specifieke omstandigheden maximaal mag en kan verplaatsen.
Gezien bovenstaande werd de heftruck niet uitsluitend gebruikt voor het doel en de wijze waarvoor zij is ingericht. Daarmee heeft [verdachte 1] zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 7.3, tweede lid, van het Arbobesluit.
Levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid.
De vraag dient beantwoord te worden of [verdachte 1] wist, althans redelijkerwijs moest weten dat als gevolg van haar nalaten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan of te verwachten was.
Het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van haar werknemers is en was de verantwoordelijkheid van [verdachte 1] als werkgever.
Het is evident dat wanneer maatregelen achterwege worden gelaten die gericht zijn op het voorkomen en ondervangen van gezondheids- en veiligheidsrisico’s, ongelukken kunnen gebeuren met ernstige gezondheidsschade of de dood tot gevolg. Dit is zeker het geval wanneer gewerkt wordt met groot en zwaar materieel en het vervoeren/verplaatsen daarvan, zoals in het onderhavige geval. [verdachte 1] was onder meer verplicht de risico’s van het specifieke werk te inventariseren en werknemers doeltreffend te instrueren over de (veilige) uitvoering van de werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s. [verdachte 1] is op deze en andere punten tekort geschoten. Hierdoor is gezondheids- en levensgevaar ontstaan voor haar werknemers. Dit risico heeft zich daadwerkelijk verwezenlijkt.

Toerekening.

De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de verboden gedragingen in redelijkheid aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedragingen.
Op 8 maart 2021 werkte het slachtoffer als rigger en begeleidde hij de bestuurder van de heftruck en gaf hem aanwijzingen bij het vervoeren van twee voetpadelementen. Het vervoeren/verplaatsen van groot materieel behoorde tot de reguliere werkzaamheden die binnen [verdachte 1] werden uitgevoerd. De werkzaamheden die het slachtoffer uitvoerde behoorden daar dus ook toe.
Het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van haar werknemers bij het verplaatsen/vervoeren van groot materieel was de verantwoordelijkheid van [verdachte 1] als werkgever. Zoals hiervoor is overwogen is [verdachte 1] hierin op verschillende punten zelf tekort geschoten. Gelet op de aard van de geconstateerde gedragingen kunnen de strafbare feiten derhalve zonder meer aan [verdachte 1] als rechtspersoon worden toegerekend.

Opzet.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat [verdachte 1] niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht die volgt uit de Arbowet en het Arbobesluit.
Voor een bewezenverklaring van opzet, hoeft dat opzet alleen gericht te zijn geweest op de gedraging zelf, in dit geval een nalaten. Het opzet hoeft niet gericht te zijn geweest op het niet naleven van een wettelijke verplichting.
[verdachte 1] heeft nagelaten om de op haar rustende zorgplicht na te leven. In dit nalaten ligt het opzet op de gedraging besloten. Naar het oordeel van de rechtbank wist [verdachte 1] dat als gevolg van dat nalaten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan of te verwachten was. Het feit is opzettelijk begaan.

Dood door schuld (feit 2).

Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet het ten minste gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de zijde van [verdachte 1] . Vast moet komen te staan dat [verdachte 1] anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd. Voorts moet komen vast te staan dat tussen de gemaakte fout en het gevolg voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank vastgesteld dat [verdachte 1] tekort is geschoten in het treffen van maatregelen met het oog op de veiligheid en gezondheid van haar werknemers. Gezien de overlap tussen feit 1 en 2, heeft [verdachte 1] sommige maatregelen zelfs achterwege gelaten in strijd met de wet, terwijl zij wist dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten viel.
[verdachte 1] heeft het slachtoffer werkzaamheden laten verrichten, zonder dat de risico’s van die werkzaamheden (voldoende) waren geïnventariseerd en het slachtoffer ingelicht was over de werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s of over de maatregelen om die risico’s te beperken. Dit nalaten is verwijtbaar en vermijdbaar en heeft geleid tot het ongeval en het overlijden van het slachtoffer.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat het aan de schuld van [verdachte 1] is te wijten dat het ongeval plaats heeft gevonden en het slachtoffer is overleden.
De rechtbank duidt het handelen van [verdachte 1] als aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig.
De vertegenwoordiger van [verdachte 1] heeft er op gewezen dat het ongeval niet was gebeurd als het slachtoffer en de bestuurder van de heftruck er niet voor hadden gekozen om de voetpadelementen met de ‘spreader’ te vervoeren/verplaatsen. Deze spreader was volgens de vertegenwoordiger van [verdachte 1] enkel ontworpen om stukken vangrail te vervoeren/verplaatsen. De rechtbank overweegt dat dit gegeven [verdachte 1] juridisch gezien op geen enkele manier disculpeert van haar verplichtingen. Bovendien is niet gebleken hoe het slachtoffer had moeten weten dat de spreader niet was bedoeld voor het vervoeren/verplaatsen van voetpadelementen, nu niet is gebleken van enige schriftelijke inventarisatie of gegeven instructie over het (veilig) gebruik van de heftruck (met spreader).
Eendaadse samenloop (verweer).
De bewezenverklaarde feiten hebben gelijktijdig en op dezelfde locatie plaatsgevonden en zijn voortgekomen uit één wilsbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank worden in de artikelen 32 van de Arbowet en 307 Sr verschillende belangen beschermd die in zodanige mate uiteen lopen dat sprake is van meerdaadse samenloop. De Arbowet is erop gericht dat de werkgever een dusdanig beleid voeren dat er geen nadelige invloed is op de veiligheid en de gezondheid van de medewerkers, terwijl artikel 307 Sr het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit beoogd te beschermen (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2023:2110). Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.
De conclusie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op 8 maart 2021 te Hank, als werkgever, opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de
arbeidsomstandighedenwet en/of op de daarop rustende bepalingen, immers
heeft zij in strijd met
- artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het
arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk
vastgelegd welke risico’s, het vervoeren of verplaatsen van (lange) brugdelen
waaronder voetpadelementen al dan niet met gebruik van heftruck(s), al dan niet
met gebruik van een heftruck met evenaar/spreader voor (een) werknemer(s) met
zich mee brengen en
- artikel 8, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat
de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten
werkzaamheden bestaande uit het vervoeren of verplaatsen van (lange) brugdelen
waaronder voetpadelementen al dan niet met gebruik van heftruck(s), al dan niet
met gebruik van een heftruck met evenaar/spreader en de daaraan verbonden
risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te
voorkomen of te beperken en
- artikel 7.3, tweede lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de heftruck,
zijnde een arbeidsmiddel dat op de arbeidsplaats ter beschikking van de
werknemers werd gesteld, niet uitsluitend heeft gebruikt voor het doel, op de wijze
en op de plaats waarvoor deze was ingericht en bestemd, om te voorkomen dat
het gebruik van dat arbeidsmiddel gevaren voor de veiligheid en gezondheid van
de werknemers opleverde, immers werd, in strijd met de gebruiksaanwijzing van
die heftruck, twee op elkaar gestapelde looppaden vervoerd niet zijnde compacte
en homogene lasten zoals vermeld bij de waarden in het lastdiagram in de
gebruiksaanwijzing en/of werd bij dat vervoer gebruik gemaakt van een
evenaar/spreader als niet met de heftruck meegeleverde voorzetapparatuur zonder
dat een Linde dealer had vastgesteld dat de hefcapaciteit en de stabiliteit van de
heftruck zich hiervoor leenden,
terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar en/of
ernstige schade aan de gezondheid van de werknemer [slachtoffer] en/of andere
werknemers ontstond of te verwachten was;
2.
zij op 8 maart 2021 te Hank, grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door
werknemer(s) van [verdachte 1] , werkzaamheden te laten verrichten,
bestaande uit het vervoeren of verplaatsen van (lange) brugdelen waaronder
voetpadelementen met gebruik van een heftruck met evenaar/spreader, terwijl zij
- geen schriftelijke inventarisatie en/of evaluatie heeft gemaakt van de mogelijke
risico's die het vervoeren of verplaatsen van (lange) brugdelen, waaronder
voetpadelementen al dan niet met gebruik van heftruck(s), al dan niet met gebruik
van een heftruck met evenaar/spreader met zich mee zou kunnen brengen en
- er niet voor heeft gezorgd dat de werknemer doeltreffend was ingelicht over die
te verrichten werkzaamheden, en/of de hieraan verboden risico’s en/of gevaren,
alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen
en/of te beperken en
- de heftruck niet uitsluitend heeft gebruikt voor het doel, op de wijze en op de
plaats waarvoor deze was ingericht en bestemd, om te voorkomen dat het gebruik
van dat arbeidsmiddel gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de
werknemers opleverde, immers werden, in strijd met de gebruiksaanwijzing van
die heftruck, twee op elkaar gestapelde looppaden vervoerd niet zijnde compacte
en homogene lasten zoals vermeld bij de waarden in het lastdiagram in de
gebruiksaanwijzing en/of werd bij dat vervoer gebruik gemaakt van een
evenaar/spreader als niet met de heftruck meegeleverde voorzetapparatuur zonder
dat een Linde dealer had vastgesteld dat de hefcapaciteit en de stabiliteit van de
heftruck zich hiervoor leenden
waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de werknemer [slachtoffer] is getroffen
door van de evenaar/spreader gevallen/geschoven brugdelen waaronder
voetpadelementen waardoor hij zodanig (zwaar lichamelijk) letsel heeft bekomen
dat hij daardoor, op 8 maart 2021, is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte rechtspersoon zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluiten. De verdachte rechtspersoon is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een geldboete ter hoogte van 45.000,00 euro geëist.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat er bij een bewezenverklaring rekening mee gehouden dient te worden dat de financiële schade van de nabestaanden volledig is afgewikkeld en dat de verdachte rechtspersoon na het ongeval investeringen heeft gedaan op veiligheidsgebied. Voorts is in het geval van een bewezenverklaring van beide feiten sprake van eendaadse samenloop, hetgeen van invloed zou moeten zijn op de hoogte van de straf. Ook is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Dit dient in strafmatigende zin te worden meegewogen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan [verdachte 1] dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door [verdachte 1] gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Gebleken is dat [verdachte 1] , als werkgever, opzettelijk heeft verzuimd ervoor zorg te dragen dat haar werknemers in een veilige omgeving en op een veilige manier hun werk konden verrichten. Hiermee is [verdachte 1] tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers in het algemeen en het slachtoffer in het bijzonder. Als gevolg van deze nalatigheid heeft een bedrijfsongeval plaats kunnen vinden, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Feitelijk constateert de rechtbank dat [verdachte 1] zelf een hulpmiddel heeft gemaakt waarmee gevaarlijk werk kan worden uitgevoerd, dat zij dat hulpmiddel (de spreader/evenaar) ter beschikking heeft gesteld aan haar werknemers op de werkvloer en vervolgens het aan haar werknemers heeft overgelaten of en hoe er met de spreader/evenaar kan/moet worden omgegaan. In een dergelijke situatie, met het werk dat bij [verdachte 1] wordt uitgevoerd – waarbij er terecht ter zitting is aangevoerd dat als het mis gaat het goed mis gaat - , is het niet de vraag of het een keer misgaat maar wanneer het mis gaat. Dit zelf gecreëerde en in stand gehouden risico neemt de rechtbank [verdachte 1] kwalijk.
De dood en het gemis van het slachtoffer heeft bij de nabestaanden veel leed veroorzaakt en is voor hen nog dagelijks voelbaar, zoals ook naar voren is gekomen in het door de zoon van het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht. De rechtbank realiseert zich dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.
Bij de rechtbank is op grond van het verhandelde ter terechtzitting en in de verklaring van de vertegenwoordiger van [verdachte 1] jegens de familie van het slachtoffer in het bijzonder, het beeld ontstaan van een werkgever die zich de gevolgen van het dodelijk ongeval aantrekt, die doordrongen is van haar verantwoordelijkheden en die maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat een dergelijk ongeval zich in de toekomst nog eens voordoet.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 april 2025, betreffende [verdachte 1] waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt vast dat het feit dateert van ruim 4 jaar en 3 maanden geleden.
Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 8 oktober 2021, zijnde het tijdstip waarop de vertegenwoordiger van [verdachte 1] is opgeroepen om een verklaring af te leggen.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 11 juni 2025 de redelijke termijn met 2 jaar en 3 maanden is overschreden. Voor deze overschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren.
Vanwege de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een hogere geldboete dan de door de officier van justitie gevorderde geldboete, passend en geboden is. De rechtbank neemt daarbij een geldboete ter hoogte van
€ 100.000,- als uitgangspunt, mede gebaseerd op vergelijkbare uitspraken in vergelijkbare zaken. De rechtbank zal verdachte echter compenseren voor de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank legt daarom een geldboete ter hoogte van € 75.000,- op.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 51, 57, 307 Wetboek van Strafrecht,
1, 2, 6, 7 van de Wet op de economische delicten,
5, 8, 32 van de Arbeidsomstandighedenwet,
7.3
van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte rechtspersoon meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de feiten:
T.a.v. feit 1:
Overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
T.a.v. feit 2:
Aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon.
verklaart de verdachte rechtspersoon ( [verdachte 1] ) hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een geldboeteter hoogte van 75.000,00 euro.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.H. van de Kant, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. N.E.M. Keereweer, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 11 juni 2025.
mr. N.E.M. Keereweer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.