ECLI:NL:RBOBR:2025:3502

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
25/992
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door UWV inzake bezwaar uitkering Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 19 juni 2025, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het UWV, dat volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 11 maart 2024. Dit bezwaar betreft het besluit van het UWV van 1 maart 2024, waarin de rechten van de (ex-)werkneemster van eiseres op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) zijn vastgesteld. Eiseres stelt dat het UWV een beslistermijn van vier maanden niet kan rechtvaardigen, gezien het aanhoudende tekort aan verzekeringsartsen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het UWV niet binnen de wettelijk vereiste termijn heeft beslist. De rechtbank legt het UWV een beslistermijn van vier maanden op om alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet het UWV het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Zuidema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. E. Lipman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat het UWV volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 11 maart 2024. Dit bezwaar richt zich tegen het besluit van het UWV van 1 maart 2024 waarbij het UWV de rechten van de (ex-)werkneemster van eiseres op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft vastgesteld.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 11 maart 2024. Het UWV had binnen zeventien weken moeten beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
. [2] Het UWV heeft die termijn verlengd. De termijn waarbinnen het UWV moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft bij brief van 23 september 2024 het UWV in gebreke gesteld en het UWV heeft de ingebrekestelling op 25 september 2024 ontvangen. Omdat het UWV niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op het bezwaar van eiseres heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn moet aan het UWV worden opgelegd?
4. Omdat het UWV nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.1.
Het UWV heeft in het verweerschrift de rechtbank verzocht om een termijn van vier maanden toe te kennen. Het UWV verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel. [3]
4.2.
Eiseres heeft in haar brief van 27 mei 2025 op dit verzoek van het UWV gereageerd. Eiseres stelt dat haar schade elke dag dat er geen herbeoordeling plaatsvindt toeneemt omdat de toerekening blijft doorlopen. Zij is voor de omvang van haar schade dan ook afhankelijk van het UWV. Het tekort aan verzekeringsartsen kan niet op cliënte worden afgewikkeld, vooral omdat dit ook financiële gevolgen heeft. Omdat het UWV een beroep doet op bijzondere omstandigheden had van het UWV verwacht mogen worden dat het UWV zich uit zou laten over de toerekening. Ook had het UWV een concrete datum moeten noemen waarop beslist zou worden. Omdat het UWV dit niet heeft gedaan is er volgens eiseres geen sprake van een bijzondere omstandigheid die een termijn van vier maanden rechtvaardigt. Bij het voorgaande dient ook in acht genomen te worden dat het verzoek van eiseres dateert van 11 maart 2024 en het UWV daarom al 15 maanden de tijd heeft gehad om te beslissen.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De wetgeving over de dwangsom en het rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter is ingegeven vanwege de al langer bestaande problematiek dat wettelijke beslistermijnen niet worden gehaald. Voor zover het om een onvermogen gaat om de wettelijke beslistermijn te halen, lijkt de wetgever te hebben gedacht dat dit vooral is op te lossen met het treffen van de juiste organisatorische maatregelen. [4] Deze benadering lijkt geen rekening te houden met dat de juiste organisatorische maatregel wel kan worden getroffen, maar dat externe omstandigheden maken dat die niet (direct) voldoende vruchten afwerpt. Concreet betekent dit dat het UWV al meerdere jaren probeert meer verzekeringsartsen aan te trekken, maar dat dit niet betekent dat (meteen) voldoende verzekeringsartsen beschikbaar zijn. Dat laatste blijkt een hardnekkig probleem dat goeddeels buiten de invloedssfeer van het UWV ligt. De regering heeft deze problematiek (mede naar aanleiding van Kamervragen) inmiddels onderkend en aangekondigd in te zetten op het tijdelijk zelfs geheel buiten werking stellen van de bestuurlijke dwangsom. [5]
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval toepassing te geven aan het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb en aan het UWV een andere termijn te geven. Dat eiseres een (financieel) belang heeft bij een voortvarende behandeling van haar bezwaar is de rechtbank duidelijk, maar dit geldt in principe voor iedere belanghebbende die op een beslissing over een WIA-uitkering wacht. Daarbij komt dat het ontbreken van een voor de besluitvorming noodzakelijk medisch oordeel een omstandigheid is waar de rechtbank bij het bepalen van de beslistermijn rekening mee kan houden. [6] Die situatie is hier ook aan de orde, omdat uit de stukken blijkt dat de beslistermijn is overschreden vanwege de omstandigheid dat een medische beoordeling moet worden verricht door de verzekeringsarts van het UWV. De rechtbank vindt dat niet van het UWV verwacht kan worden om een concrete datum aan te wijzen waarop een beslissing genomen gaat worden. Juist de onder punt 4.3 geschetste problematiek met betrekking tot het tekort aan verzekeringsartsen en de toenemende drukte bij het UWV maken dit een lastig, zo niet onmogelijk verzoek. De rechtbank merkt hierbij wel op dat het stellen van een beslistermijn van vier maanden niet betekent dat het UWV die termijn ook helemaal moet benutten. Het UWV geeft in het verweerschrift aan dat de primaire afdeling SMZ is verzocht om zo spoedig mogelijk de sociaal-medische beoordeling af te ronden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het UWV zich het belang van eiseres aantrekt en voortvarend op het bezwaar zal beslissen.
4.5.
Gelet op wat hiervoor is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het UWV binnen vier maanden na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. De rechtbank overweegt dat deze termijn rechtdoet aan de reële mogelijkheden voor het UWV om zorgvuldig te beslissen, maar ook aan het belang van eiseres om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de problematiek met betrekking tot onvoldoende verzekeringsartsen ook met deze ruimere termijn niet is opgelost, ziet de rechtbank in algemene zin onvoldoende mogelijkheden de beslistermijn nog verder te verruimen. Dat zou te zeer afwijken van de door de wetgever gegeven hoofdregel dat deze termijn slechts twee weken bedraagt. De rechtbank vindt dat het op het terrein van de wetgever ligt om zich erover uit te spreken of een nog ruimere termijn (dan wel een andere regeling) aan de orde is. Dat de regering inmiddels voornemens is hieromtrent een wetsvoorstel in te dienen bij de Staten-Generaal maakt niet dat de hiervoor genoemde afweging anders komt uit te vallen.
Welke dwangsom wordt aan het UWV opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het UWV de onder 4.5 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het UWV de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [7] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het UWV op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 385,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Langenhoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 112 van de WIA.
3.Rechtbank Overijssel 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5276.
4.Kamerstukken II 2004-05, 29 934, nr. 3, p. 1-2, en Kamerstukken II 2005-06, 30 435, nr. 3, p. 2-3.
5.Kamerstukken II 2024-25, 26 448, nr. 846, p. 13-15.
6.Kamerstukken II 2005-06, 30 435, nr. 3, p. 21-22.
7.wegingsfactor 0,5, zie Centrale Raad van beroep 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288.