ECLI:NL:RBOBR:2025:3505
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling WOZ-waarde van een woning en de rol van het eigen verkoopcijfer in de waardebepaling
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 20 juni 2025, in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Best, staat de vastgestelde WOZ-waarde van een woning centraal. Eiser, eigenaar van de woning, had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van 23 februari 2024, waarin de waarde van de woning was vastgesteld op € 385.000. De heffingsambtenaar had deze waarde gehandhaafd na een bezwaar van eiser. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar hierin is geslaagd. De woning was kort voor de waardepeildatum op 25 april 2022 verkocht voor € 355.000. De rechtbank stelt vast dat, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, het verkoopcijfer in de regel de waarde vertegenwoordigt, tenzij er redenen zijn om van dit uitgangspunt af te wijken. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning geïndexeerd naar € 385.000, rekening houdend met een gemiddelde waardeontwikkeling van 14% in de gemeente Best tussen 1 januari 2022 en 31 december 2022. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen deze indexering.
De rechtbank oordeelt dat de overige stellingen van eiser, waaronder een verwijzing naar een taxatierapport dat een lagere waarde concludeert, niet tot een andere uitkomst kunnen leiden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.