ECLI:NL:RBOBR:2025:3509

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
24/1744
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WAO-uitkering wegens inkomsten uit arbeid en verkoop van fosfaat- en toeslagrechten

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 20 juni 2025, staat de terugvordering van een WAO-uitkering centraal. Eiser, die sinds 6 november 2000 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in 2022 fosfaat- en toeslagrechten verkocht, wat leidde tot een inkomen van € 59.507,-. Het UWV heeft op basis van deze inkomsten besloten om de uitkering van eiser over 2022 terug te vorderen, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn geweest. Eiser is het niet eens met deze terugvordering en stelt dat er geen sprake is van inkomen uit arbeid, maar van stakingswinst. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 mei 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn vrouw en een gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de uitkering heeft teruggevorderd. De rechtbank stelt vast dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de terugvordering zouden rechtvaardigen. Eiser heeft zelf gekozen om de opbrengst van de verkoop van de fosfaat- en toeslagrechten niet als stakingswinst op te geven voor het belastingjaar 2022, maar pas voor 2023. De rechtbank concludeert dat de fiscale keuze van eiser niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die het UWV zou verplichten om af te zien van de terugvordering. Eiser heeft bovendien bevestigd dat hij niet heeft meegedaan aan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting, waardoor hij daar geen beroep op kan doen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1744

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het UWV om € 9.409,08 bruto aan WAO [1] -uitkering van eiser (hierna: de uitkering) over 2022 terug te vorderen. Het UWV heeft de uitkering van eiser teruggevorderd, omdat hij zodanige inkomsten uit arbeid had, dat op basis daarvan zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn geweest. Eiser is het niet eens met de terugvordering. Volgens eiser is er namelijk geen sprake van inkomen uit arbeid. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht de uitkering heeft teruggevorderd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV de uitkering terecht heeft teruggevorderd. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het UWV heeft met het besluit van 26 januari 2024 beslist dat aan eiser van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 geen uitkering wordt uitbetaald in verband met eisers inkomsten uit arbeid en de over die periode betaalde uitkering van eiser teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 29 februari 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn vrouw, de gemachtigde van eiser en zijn adviseur [naam] en de gemachtigde van het UWV.

De relevante feiten

3. Eiser heeft sinds 6 november 2000 een WAO-uitkering. Eiser was maat van de maatschap [naam] en [naam] (de maatschap). De maatschap exploiteerde een melkveehouderij. De maatschap heeft in 2021 en 2022 haar fosfaat- en toeslagrechten verkocht en overgedragen aan een derde. Naar aanleiding van de definitieve aanslag van de belastingdienst over het jaar 2022, waaruit volgt dat eiser € 59.507,- aan inkomen had als winst uit zijn onderneming, heeft het UWV de besluiten genomen zoals deze zijn vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.

Beoordeling door de rechtbank

De standpunten van partijen
4. Eiser voert, samengevat, het volgende aan. De maatschap heeft in 2022 haar laatste fosfaat- en toeslagrechten verkocht en overgedragen aan een derde. De opbrengsten daarvan moeten volgens eiser worden aangemerkt als stakingswinst. Het UWV is ten onrechte uitgegaan van inkomsten uit arbeid en had de uitkering niet mogen terugvorderen.
4.1.
Het UWV voert aan dat sprake is van winst uit onderneming en daarmee van inkomen uit arbeid.
Wet- en regelgeving
5. De wet- en regelgeving die van belang is voor de uitspraak is opgenomen in de bijlage.
De redenen voor de beslissing
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [2] (CRvB) dient de fiscaal verantwoorde en vastgestelde (netto)winst van een zelfstandige te worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 44 van de WAO, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtsvraag die de rechtbank in dit geval moet beantwoorden is of de opbrengst van de verkoop van fosfaat- en toeslagrechten door de maatschap een bijzondere omstandigheid is, op basis waarvan het UWV ervan had moeten afzien om de fiscale keuze van eiser te volgen en de opbrengst van de fosfaat- en toeslagrechten buiten beschouwing had moeten laten.
6.1.
Partijen zijn het erover eens dat indien geen sprake is van een bijzondere omstandigheid, het UWV de terugvordering terecht heeft gebaseerd op inkomsten uit arbeid ter hoogte van € 59.507,- en in zoverre niet van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank motiveert dat als volgt. Ter zitting is vast komen te staan dat de maatschap geen koeien meer heeft sinds 2021. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij en zijn vrouw hebben onderzocht of hun dochter het boerenbedrijf wilde voortzetten met paarden. In 2023 bleek dat zij dat niet wilde. Desgevraagd hebben de gemachtigde en zijn adviseur ter zitting verklaard dat voor het belastingjaar 2023 stakingswinst bij de Belastingdienst is opgegeven. De maatschap is in 2023 ontbonden. Gelet op deze verklaringen en omstandigheden trekt de rechtbank de conclusie dat het eisers eigen fiscale keuze is geweest om voor het belastingjaar 2023 stakingswinst op te geven en niet voor het belastingjaar 2022. Eisers stelling dat sprake is van stakingswinst voor het jaar 2022 volgt de rechtbank daarom niet. Eiser was bovendien reeds bekend met het standpunt van het UWV dat de verkoop van fosfaat- en toeslagrechten kan leiden tot terugvordering van de WAO-uitkering, omdat het UWV eisers’ WAO-uitkering voor het belastingjaar 2021 gedeeltelijk heeft teruggevorderd vanwege de opbrengst van de verkoop van fosfaat- en toeslagrechten in dat jaar. Het UWV heeft eiser naar aanleiding van die besluitvorming geïnformeerd over de consequenties van zijn fiscale keuze. Onder verwijzing naar de uitspraak van 27 februari 2007 van de CRvB [3] is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de maatschap in 2023 is ontbonden en dat in dat jaar stakingswinst is opgegeven, geen bijzondere omstandigheid vormt. Dit geldt ook voor het feit dat tegenover de opbrengst van de verkoop van de fosfaat- en toeslagrechten geen arbeid staat. Vaststaat dat eiser in 2022 arbeid heeft verricht in zijn eigen bedrijf. Hij heeft immers een zelfstandigenaftrek opgegeven en dat betekent dat hij minimaal 1225 uren in zijn onderneming heeft gewerkt. Dat leidt er in beginsel toe dat de gehele belastbare winst uit onderneming als inkomen uit arbeid wordt beschouwd. Dat sprake is geweest van de verkoop en overdracht van een vermogensrecht als bedoeld in artikel 3:6 van het Burgerlijk Wetboek staat er niet aan in de weg dat de opbrengst daarvan fiscaal wordt beschouwd als winst uit onderneming. Anders dan de gemachtigde van eiser heeft betoogd, heeft het UWV dat terecht aangemerkt als inkomen, gelet op artikel 2a, eerste lid, en onder e, van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen, ook al staat daar geen arbeid tegenover. Eiser heeft tot slot bevestigd dat hij niet heeft meegedaan aan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (‘Lbv’), zodat hij daar geen beroep op kan doen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, voorzitter, en mr. J. Woestenburg en
mr. Y.S. Klerk, leden, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Artikel 18
1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
5. In het eerste en tweede lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Artikel 44
1. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid.
8. Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder inkomen en loon als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
Artikel 57
1. De uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
Wet inkomstenbelasting 2001
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder winst verstaan het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit ondernemingen waarin de partner zonder enige vergoeding arbeid verricht, verminderd met:
a. winst genoten ter vervanging van door een onteigening gederfde of te derven voordelen uit onderneming;
b. winst behaald met of bij het staken van een onderneming of een gedeelte van een onderneming, daaronder mede verstaan staking door overlijden als bedoeld in artikel 3.58 en
c. winst als gevolg van de overbrenging van vermogensbestanddelen naar het buitenland of als gevolg van eindafrekening bedoeld in artikel 3.60 respectievelijk 3.61.
Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen
Artikel 2a
1. Onder inkomen als bedoeld in de artikelen 44, eerste lid, van de WAO en 58, eerste lid, van de Waz wordt verstaan:
e. de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in artikel 3.74 van die wet en vermeerderd met de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in artikel 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c, van die wet, niet geacht worden te behoren tot de winst.

Voetnoten

1.Deze afkorting staat voor ‘Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering’.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de van 18 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:967. Uitspraken zijn terug te vinden op rechtspraak.nl onder het ECLI-nummer.