ECLI:NL:RBOBR:2025:3606

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
24/2249
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking, terugvordering en invordering van ZW-uitkering; geen privaatrechtelijke dienstbetrekking

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 25 juni 2025, staat de intrekking, terugvordering en invordering van een Ziektewet (ZW)-uitkering centraal. Eiser, die een arbeidsovereenkomst had met een ex-werkgever, ontving een ZW-uitkering na zich ziek te melden. Het UWV heeft echter besloten de uitkering in te trekken en terug te vorderen, omdat er geen sprake zou zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het UWV voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen dienstverband was. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om de stelling van het UWV te weerleggen. De rechtbank oordeelt dat de intrekking en terugvordering van de ZW-uitkering terecht zijn, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De rechtbank laat ook de proceskostenveroordeling achterwege, omdat de verklaring van de directeur van de ex-werkgever buiten beschouwing wordt gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2249

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K. Aslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam]).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de besluiten van het UWV om de ZW [1] -uitkering van eiser in te trekken, terug te vorderen en in te vorderen. Het UWV vordert de uitkering van eiser terug, omdat eiser geen recht had op een uitkering. Er was namelijk geen sprake van een dienstverband. Eiser is het hiermee niet eens. Eiser voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de besluiten van het UWV.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna, onder “Beoordeling door de rechtbank”, legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het UWV heeft met het besluit van 9 juni 2023 bepaald dat eiser geen ZW-uitkering
krijgt. In het besluit van 12 juni 2023 heeft het UWV vervolgens bepaald dat eiser de ZW-uitkering moet terugbetalen die hij heeft ontvangen in de periode van 1 februari 2022 tot en met 28 mei 2023. Het gaat om een bedrag van € 40.664,47 bruto. Het UWV heeft ten slotte op 13 juni 2023 een zogenoemd invorderingsbesluit genomen. Daarin is bepaald dat eiser
€ 36.567,35 moet terugbetalen binnen zes weken na 13 juni 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Met het bestreden besluit van 4 april 2024 op de bezwaren van eiser is het UWV bij de besluiten gebleven.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het
beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvulling daarop.
4. De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Feiten

5.1.
Eiser en [naam] B.V. (hierna: ex-werkgever) hebben op 1 september
2021 een arbeidsovereenkomst ondertekend. Volgens deze overeenkomst is eiser op 1 september 2021 in dienst getreden van de ex-werkgever in de functie van vertegenwoordiger voor gemiddeld 40 uur per week, voor de duur van vijf maanden en eindigend op 31 januari 2022. Met zijn brief van 28 december 2021 heeft de ex-werkgever laten weten de arbeidsovereenkomst niet te zullen verlengen. Op 3 januari 2022 heeft eiser zich ziekgemeld bij zijn ex-werkgever. Bij besluit van 14 maart 2022 heeft het UWV aan eiser een ZW-uitkering toegekend met ingang van 1 februari 2022.
5.2.
Op 19 mei 2022 heeft de divisie Sociaal-medische zaken een melding gedaan van het vermoeden van een gefingeerd (‘nep-’)dienstverband tussen eiser en de ex-werkgever. Het UWV heeft daarop onderzoek gedaan. In dit verband heeft het UWV Suwinet, UWV-systemen en externe systemen geraadpleegd, en informatie bij de Belastingdienst opgevraagd. Ook is eiser gehoord en zijn van hem diverse stukken ontvangen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoekrapport van 5 april 2023. Naar aanleiding van het onderzoek heeft het UWV de besluiten van 9 juni 2023, 12 juni 2023 en 13 juni 2023 genomen.
5.3.
In bezwaar heeft het UWV nader onderzoek verricht en de heer [naam], directeur van de ex-werkgever (hierna: de directeur) gehoord. De bevindingen zijn neergelegd in een aanvullend onderzoeksrapport van 26 februari 2024. Hierna is het bestreden besluit op bezwaar genomen.

Standpunten van partijen

Eiser
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat een wettelijke grondslag om tot terugvordering over te gaan ontbreekt, omdat in de besluiten van het UWV nergens melding wordt gemaakt van intrekking of herziening van het besluit van 14 maart 2022.
6.2.
Eiser voert verder aan dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiser en de ex-werkgever was. Het onderzoek van het UWV biedt onvoldoende grondslag voor die conclusie. Het UWV heeft zich in eerste instantie alleen gebaseerd op dossieronderzoek en een digitaal onderzoek. In de primaire fase is niemand gesproken die verbonden is aan de ex-werkgever. Ook had het UWV een bezoek moeten brengen aan het pand van de ex-werkgever om zich een beeld te vormen van de locatie waar de werkzaamheden worden verricht. Pas in de bezwaarfase heeft een gesprek met de directeur plaatsgevonden. Dat is echter ruim na de in geding zijnde periode en daardoor kan het zijn dat de directeur zich niet alle details kan herinneren. Dat dit ook het geval is geweest, blijkt uit het gespreksverslag: bepaalde vragen kon de directeur niet beantwoorden omdat hij zich de situatie niet meer kon herinneren. Daar komt bij dat de omstandigheden waaronder de directeur gehoord is, niet optimaal waren, omdat hij in een penitentiaire inrichting (hierna: PI) verbleef. Ook had de directeur meerdere problemen op medisch gebied. Dat zijn factoren die van invloed kunnen zijn op de verklaringen van de directeur. Ook is van belang dat de directeur zijn verklaring niet op juistheid heeft gecontroleerd en enkel ‘voor ontvangst’ heeft ondertekend, waardoor getwijfeld kan worden aan de juistheid van het verslag.
6.3.
Volgens eiser heeft het UWV maar één tegenstrijdigheid tussen de verklaring van eiser en die van de directeur vastgesteld en dat is geen echte tegenstrijdigheid. Uit de verklaringen van eiser zelf en van de ex-werkgever blijkt dat zij beiden een arbeidsrechtelijke verhouding voor ogen hadden bij het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst. Eiser heeft ook daadwerkelijk werkzaamheden verricht en daarvoor is daadwerkelijk loon betaald. Dat er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de omzetgegevens van de ex-werkgever, kan eiser niet worden tegengeworpen.
UWV
7.1.
In het bestreden besluit heeft het UWV gesteld dat er geen dienstbetrekking is
geweest tussen eiser en de ex-werkgever. Eiser is dus geen werknemer in de zin van de ZW en is daarom niet verzekerd voor de ZW. Aan geen van de drie voorwaarden voor een dienstverband is namelijk voldaan. Het is onvoldoende aannemelijk dat eiser arbeid heeft verricht. Zo kan eiser slechts één naam noemen van een winkel die hij zou hebben bezocht en de directeur kan geen enkel adres noemen. Ook is niet aannemelijk dat sprake was van een gezagsverhouding tussen eiser en ex-werkgever, want de ex-werkgever had geen zicht op eisers activiteiten. Uit de bankafschriften blijkt verder dat geen salaris is betaald over november en december 2021. Eiser heeft juist bedragen overgeboekt naar bankrekeningnummers van de directeur en van [naam], waarvan de directeur eigenaar is. Het UWV heeft er verder op gewezen dat eiser en de directeur tegenstrijdig hebben verklaard over de wijze waarop eiser in contact is gekomen met de ex-werkgever. Ook is de omzet van de ex-werkgever aanzienlijk lager dan de loonkosten.
7.2.
In het verweerschrift heeft het UWV erop gewezen dat in het bestreden besluit meermaals is aangegeven dat het gaat om een herziening van het recht op een ZW-uitkering. Het UWV ziet ook geen reden te twijfelen aan de verklaring van de directeur. Tijdsverloop is inherent aan zaken waarin het gaat om een gefingeerd dienstverband, omdat in eerste instantie op basis van de polisadministratie wordt uitgegaan van een bestaand dienstverband. Pas na een signaal wordt onderzoek gedaan naar de vraag of er ook werkelijk sprake was van een dienstverband.
7.3.
In de aanvulling op het verweerschrift heeft het UWV gesteld dat het eiser duidelijk moet zijn geweest dat sprake was van een intrekking van het recht op ZW-uitkering met terugwerkende kracht en dat daaruit een terugvordering ontstond. Het UWV heeft – naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 november 2024, in een soortgelijke zaak met dezelfde ex-werkgever [2] – een door de directeur ‘voor ontvangst’ getekende versie van het gespreksverslag overgelegd. Andere mogelijke getuigen kunnen niet gehoord worden: de boekhouder van de ex-werkgever weigert zijn medewerking aan het onderzoek en van een andere door eiser genoemde persoon is alleen de voornaam bekend. Het UWV ziet niet in wat een bezoek aan het pand van de ex-werkgever in [plaats] voor zin zou hebben gehad, gelet op de vermeende functie van eiser als vertegenwoordiger in de regio [plaats] en omstreken. Wat betreft het verrichten van arbeid, merkt het UWV nog op dat via eiser eenmaal een bestelling van veertien pallets water heeft plaatsgevonden, zelfs vóórdat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, maar dat gedurende het dienstverband via eiser geen enkele klant meer zou zijn aangetrokken.

Wettelijk kader

8. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Grondslag terugvordering
9.1.
De rechtbank zal eerst ingaan op eisers beroepsgrond dat de terugvordering van de ZW-uitkering geen stand kan houden, omdat een intrekkings- of herzieningsbesluit ontbreekt.
9.2.
Het besluit van 9 juni 2023 heeft als onderwerp ‘Afwijzing Ziektewetuitkering’. In het besluit van 9 juni 2023 heeft het UWV eisers ziekmelding per 3 januari 2022 aangehaald en bepaald dat eiser geen ZW-uitkering kan krijgen, omdat, kort gezegd, eiser niet verzekerd is voor de ZW. Eiser heeft gelijk dat in dit besluit onvoldoende duidelijk is gemaakt dat het recht op ZW-uitkering met terugwerkende kracht tot 1 februari 2022 wordt ingetrokken. De rechtbank is echter van oordeel dat met het terugvorderingsbesluit van 12 juni 2023 en de beslissing op bezwaar voldoende duidelijk is gemaakt dat het recht op ZW-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2022 is ingetrokken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Zorgvuldigheid onderzoek
10.1.
Op 19 februari 2024 heeft een medewerker van het UWV de directeur gehoord in de PI [plaats], met behulp van een tolk. Het verslag van dit gesprek is niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en is aanvankelijk niet voorgelegd aan de directeur. Pas in de beroepsfase is het verslag aan de directeur (die toen verbleef in PI [plaats]) toegezonden. Daarbij is, blijkens een mailwisseling tussen UWV-medewerkers, aan de casemanager in PI [plaats] gevraagd of de directeur kan aangeven of het verslag akkoord is. Zo niet, dan zou de betrokken onderzoeksmedewerker van het UWV zo spoedig mogelijk een bezoek willen plannen aan de PI, met een tolk, om de op- en aanmerkingen van de directeur en diens aanvullingen aan te horen (mail van 9 januari 2025). Op 20 januari 2025 echter, heeft de betreffende onderzoeksmedewerker tegen de directeur gezegd dat als hij tekent, eventueel voor ontvangst, dat voor het UWV voldoende is (mail van 20 januari 2025). Het gespreksverslag dat door het UWV bij de aanvulling op het verweerschrift is ingebracht, is door de directeur alleen voor ontvangst ondertekend.
10.2.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewaarborgd dat dit verslag een juiste en volledige weergave is van wat de directeur op 19 februari 2024 verklaard heeft. Het UWV is op dit punt in gebreke gebleven. De onderzoeksmedewerker had de directeur er niet zo nadrukkelijk op moeten wijzen dat tekenen voor ontvangst voldoende was, maar hem moeten verzoeken het gespreksverslag na te lezen en, indien hij daartoe bereid was, voor akkoord te tekenen. Als de directeur niet voor akkoord getekend had, had het op de weg van het UWV gelegen om, zoals ook al in de mail van 9 januari 2025 is vermeld, de directeur te bezoeken en diens op- en aanmerkingen en aanvullingen te noteren. Eventueel had opnieuw een gesprek gevoerd kunnen worden, waarna de verklaring van de directeur in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal had kunnen worden opgenomen. Dat het UWV in tijdnood kwam vanwege de beslistermijn en dat daarom genoegen is genomen met een alleen voor ontvangst ondertekende verklaring, zoals op zitting naar voren is gebracht, komt voor rekening en risico van het UWV.
10.3.
Onder deze omstandigheden laat de rechtbank het gespreksverslag van 19 januari 2024 alsmede het aanvullend onderzoeksrapport van 26 februari 2024 voor zover dit het gesprek met de directeur betreft, buiten beschouwing.
11. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat niet te veel betekenis aan het gesprek met eiser op 22 december 2022 gehecht mag worden, omdat eiser toen kampte met psychische problemen. Dat gold ook ten tijde van de hoorzitting op 31 oktober 2023. Het UWV had dit kunnen weten: eiser heeft immers niet voor niets anderhalf jaar een ZW-uitkering gekregen. De rechtbank wijst er echter op dat eiser, toen hem in het gesprek op 22 december 2022 werd gevraagd of er iets was dat het gesprek kon beïnvloeden en waarmee rekening gehouden moest worden, ontkennend heeft geantwoord. Eisers gemachtigde was aanwezig op de hoorzitting, maar heeft ter zitting van de rechtbank erkend dat hij toen niet heeft gewezen op de gestelde psychische problemen van eiser. Eiser heeft zijn stelling dat hij op 22 december 2022 en daarna te kampen had met psychische problemen, bovendien niet onderbouwd met medische informatie. De rechtbank wijst er ook op dat de ziekmelding van eiser op 3 januari 2022, blijkens een telefoonrapport van het UWV van een telefoongesprek met eiser op 19 april 2022, kennelijk vanwege rugklachten was. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om aan de verslagen van het gesprek op 22 december 2022 en de hoorzitting op 31 oktober 2023 minder zwaarwegende betekenis te hechten.
12. Voor het overige acht de rechtbank het onderzoek door het UWV voldoende zorgvuldig. De boekhouder van de ex-werkgever heeft aangegeven niet op gesprek te willen komen. Hij heeft alleen telefonisch aangegeven niet over de boekhouding en/of facturen te beschikken en slechts geholpen te hebben met de administratie. Eiser heeft geen namen van door hem bezochte winkels genoemd waarnaar het UWV onderzoek had kunnen doen. Het kan het UWV dan ook niet worden tegengeworpen dat verder geen getuigen zijn gehoord. Eiser ziet het verder als een manco dat het pand van de ex-werkgever in [plaats] niet is bezocht, maar de rechtbank ziet niet in welke toegevoegde waarde zo’n bezoek zou hebben. Daarbij neemt de rechtbank mede in overweging dat het onderzoek door het UWV in november 2022 is gestart en dat de ex-werkgever vanaf januari 2022 geen omzet had gedraaid. Het bedrijf lag toen kennelijk al geruime tijd stil.
Was eiser werknemer?
13.1.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht heeft besloten dat eiser niet verzekerd is voor de ZW, omdat hij (vanwege het ontbreken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking) geen werknemer was.
13.2.
Voor het antwoord op de vraag of eiser tot de ex-werkgever in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gestaan, is bepalend of tussen hem en de ex-werkgever sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel omschrijft de arbeidsovereenkomst als een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, gedurende zekere tijd arbeid te verrichten voor loon. Bepalende criteria zijn dus het verrichten van arbeid, het betalen van loon en het uitoefenen van gezag. Bij de beantwoording van de vraag of een rechtsverhouding beantwoordt aan deze criteria moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij moeten niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking worden genomen die partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen hebben gestaan, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en zo daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet een enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [3]
13.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) [4] gaat het bij besluiten tot intrekking en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt in deze procedure mee dat het UWV feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is geweest tussen eiser en ex-werkgever. Als op grond van de door het UWV gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser geen dienstbetrekking in de zin van de werknemersverzekeringen heeft vervuld, ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. Kortom: de bewijslast ligt bij het UWV, maar het is niet zo dat het UWV moet aantonen dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband. Het aannemelijk maken volstaat.
14.1.
Eiser heeft in het gesprek op 22 december 2022 slechts één naam van een bezochte winkel, [naam], kunnen noemen, zonder adres. Ook daarna, bijvoorbeeld schriftelijk of op de hoorzitting in de bezwaarfase, heeft hij geen namen en adressen genoemd, zelfs niet van winkels in zijn eigen woonplaats. Wanneer eiser daadwerkelijk winkels heeft bezocht in de vijf maanden dat hij een arbeidsovereenkomst had, mag verwacht worden dat hij de namen en adressen van verschillende winkels kan noemen. Dat zou het UWV ook in staat gesteld hebben verder onderzoek naar eisers werkzaamheden te verrichten.
Opmerkelijk in dit verband is dat de omschrijving van de werkzaamheden in de arbeidsovereenkomst die op 1 september 2021 is gesloten, in belangrijke mate afwijkt van de werkzaamheden die eiser naar eigen zeggen heeft uitgevoerd. Volgens de arbeidsovereenkomst moest eiser zowel nieuwe als bestaande klanten werven en onderhouden, administratieve handelingen verrichten, bestellingen opnemen en bezorgen. In het gesprek op 22 december 2022 en op de hoorzitting op 31 oktober 2023 heeft eiser echter gezegd dat hij alleen het water presenteerde en niets met de verkoop deed. De winkels bestelden zelf water via een lijst. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat eiser wel bestellingen moest opnemen, maar dat het zover niet is gekomen. De rechtbank kan dat niet rijmen met de verklaringen die eiser eerder zelf heeft afgelegd.
In het gesprek op 22 december 2022 heeft eiser ook gezegd dat een winkel in [woonplaats] een keer veertien pallets heeft besteld, als illustratie van zijn stelling dat hij zijn werk goed deed. Uit het grootboek blijkt echter dat deze transactie in augustus 2021 plaatsvond, dus vóór de ingangsdatum van eisers arbeidsovereenkomst. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting gezegd dat eiser wellicht moest laten zien dat hij klanten kon binnenhalen alvorens de ex-werkgever een dienstverband wilde aangaan, maar dan is het opmerkelijk dat eiser daarover niets heeft gezegd in het gesprek op 22 december 2022.
14.2.
Uit de afschriften van eisers bankrekening blijkt dat over november 2021 en december 2021 geen salaris op deze rekening is gestort, hoewel op de salarisspecificatie betreffende deze maanden staat vermeld dat het nettoloon is betaald op eisers rekeningnummer. In het gesprek op 22 december 2022 heeft eiser verteld dat hij zijn loon soms ‘handje contantje’ kreeg. In dit gesprek heeft hij ook gezegd dat hij daarvoor kwitanties had ontvangen, dat hij deze thuis had liggen en dat hij deze kon toesturen naar de onderzoeker van het UWV. Deze onderzoeker heeft daarop geantwoord dat hij de kwitanties inderdaad graag van eiser zou ontvangen. Aan het eind van het gesprek heeft hij dit herhaald en ook gevraagd hoeveel tijd eiser daarvoor nodig had. De echtgenote van eiser heeft daarop gezegd dat zij dacht dat zij deze kwitanties dezelfde week nog kon opsturen. Op 2 januari 2023 heeft de onderzoeker nog telefonisch contact gehad met eisers echtgenote, die niet meer wist wat ze moest opsturen. De onderzoeker heeft de kwitanties vervolgens ook nog per e-mail opgevraagd. Het UWV heeft de kwitanties echter nooit ontvangen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat de kwitanties kwijt waren.
Opmerkelijk is ook dat eiser juist forse bedragen gestort heeft op de bankrekening van de directeur en van het café waarvan de directeur eigenaar is: op 22 december 2021 een bedrag van € 1.380, op 17 januari 2022 een bedrag van € 138 en van € 1.243, en ten slotte op 24 januari 2021 een bedrag van € 1.243. In totaal gaat het om een bedrag van € 4.004. Eisers nettoloon bedroeg blijkens de salarisspecificaties € 2.490,39. Voor deze stortingen heeft eiser geen duidelijke verklaring gegeven. In het gesprek op 22 december 2022 heeft hij gezegd dat het misschien om een schuld ging, maar later in het gesprek heeft hij aangegeven dat hij geen schulden bij de directeur had. Op de zitting heeft de gemachtigde aangegeven dat het misschien om een schuld aan derden ging, die via het café van de directeur werd betaald.
14.3.
Door geen openheid van zaken te geven over de door hem uitgevoerde werkzaamheden, de betaling van het loon aan eiser en de betalingen door eiser op de rekening van de directeur en/of het café en door bovendien wisselend te verklaren, heeft eiser bij de rechtbank geen twijfel laten ontstaan over de juistheid van de aanname van het UWV dat eiser geen arbeid heeft verricht en geen loon heeft ontvangen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het UWV voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Eiser heeft daar niets tegenovergesteld dat tot een andere conclusie zou kunnen leiden.
14.4.
Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat het UWV terecht geconcludeerd heeft dat eiser geen werknemer is als bedoeld in de ZW. Het UWV was daarom gehouden de ZW-uitkering in te trekken en de onverschuldigd betaalde ZW-uitkering terug te vorderen. Tegen de terug- en invordering heeft eiser geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat dit onderdeel van het bestreden besluit verder geen bespreking behoeft. Dringende redenen op grond waarvan het UWV van intrekking of terugvordering had moeten afzien, zijn gesteld noch gebleken. Voor zover moet worden aangenomen dat eiser heeft aangevoerd dat vanwege zijn psychische gesteldheid afgezien had moeten worden van intrekking of terugvordering, overweegt de rechtbank dat eiser dit niet heeft onderbouwd met medische gegevens.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Ter zitting heeft eiser verzocht in ieder geval te bepalen dat hij de proceskosten krijgt vergoed, omdat het UWV pas in bezwaar de directeur heeft gehoord en daarmee pas in het bestreden besluit zijn standpunt goed heeft onderbouwd. Omdat de rechtbank de verklaring van de directeur buiten beschouwing laat, ziet zij geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook anderszins ziet de rechtbank geen reden om te bepalen dat eiser een vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter, en mr. J. Woestenburg en
mr. M. Cune, leden, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetgeving

Ziektewet
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de ZW is werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
In artikel 30a, eerste lid, van de ZW is bepaald dat, onverminderd het elders in die wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, het UWV een dergelijk besluit herziet of intrekt:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;
b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 28, 31, 45 of 49 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.
Op grond van artikel 30a, tweede lid, van de ZW kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
In artikel 33, eerste lid, van de ZW is bepaald dat het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV wordt teruggevorderd.
In artikel 33, zesde lid, van de ZW is bepaald dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het UWV kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Burgerlijk wetboek
Op grond van artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is de arbeidsovereenkomst, de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere arbeid te verrichten.

Voetnoten

1.Deze afkorting staat voor ‘Ziektewet’.
2.ECLI:NL:RBOVE:2024:5684. Deze uitspraak is niet gepubliceerd op
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1181. Deze uitspraak is terug te vinden op rechtspraak.nl onder het ECLI-nummer.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1479. Ook deze uitspraak is terug te vinden op rechtspraak.nl onder het ECLI-nummer.