ECLI:NL:RBOBR:2025:3945

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
01/104582-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake belaging van ex-partner met gevangenisstraf en tbs-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. De verdachte, geboren in 1985 en thans preventief gedetineerd, heeft gedurende een periode van zes maanden stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de relatiebreuk negeerde en het slachtoffer op verschillende manieren lastigviel, waaronder het volgen, bedreigen en fysiek geweld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging, zoals omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, en heeft hem een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege (tbs) opgelegd, gezien de aanwezige ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank heeft ook een contactverbod van vijf jaar opgelegd en een schadevergoedingsmaatregel van €3.000,- aan het slachtoffer toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.104582.24
Datum uitspraak: 02 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedatum 1] 1985,
thans preventief gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 juni 2024, 5 september 2024, 27 november 2024, 12 februari 2025, 30 april 2025 en 18 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 mei 2024.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2023 tot en met 11 januari 2024 te Eindhoven en/of Geldrop, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] (zijn ex-partner),
door voortdurend, althans veelvuldig,
- in de woning van voornoemde [slachtoffer] te blijven wonen en/of voornoemde [slachtoffer] haar huissleutel niet terug te geven en/of niet de woning te verlaten als hij daartoe gesommeerd wordt en/of met geweld richting voornoemde [slachtoffer] en/of haar goederen te dreigen en/of de voordeur in te trappen en/of het ruitje van de voordeur en/of de centrale toegangsdeur te vernielen en/of
- de (acht) telefoon(s) van voornoemde [slachtoffer] weg te nemen, althans zoek te maken en/of
- voornoemde [slachtoffer] voortdurend te volgen, zowel in haar huis als daarbuiten (dagbesteding, NEOS opvanglocatie(s), bezoek bij familie/ vrienden) en/of derden (familie/ vrienden, wooncoach(es) en medewerkers van politie, NEOS, dagbesteding/ dagopvang; telefonisch en/of in persoon) te vragen naar de locatie van voornoemde [slachtoffer] en/of
- te dreigen hete olie/ heet vet over voornoemde [slachtoffer] te gooien en/of
- voornoemde [slachtoffer] te slaan (al dan niet met gebalde vuist) in haar gezicht en/of op haar handen en/of tegen haar borst(en), althans haar lichaam en/of van de trap te gooien,

met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota primair betoogd dat verdachte van al hetgeen is ten laste gelegd moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe – kernachtig weergegeven - aangevoerd dat verdachte vóór 28 december 2023 geen opzettelijke, wederrechtelijke inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], omdat aangeefster aan verdachte niet op ondubbelzinnige wijze kenbaar heeft gemaakt geen contact meer te willen. Tot 28 december 2023 hadden zij een relatie. Na 28 december 2023 zou dat mogelijk anders kunnen zijn, ware het niet dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor contactpogingen na die datum. Wanneer de rechtbank van oordeel zou zijn dat er wel voldoende bewijs is voor de contactpogingen, dan zijn deze pogingen in die periode onvoldoende stelselmatig om van belaging te kunnen spreken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het dossier enkel bewijs bevat voor het blijven wonen in de woning van aangeefster en het volgen van haar, nu verdachte deze handelingen op zich grotendeels bekent. Voor de andere ten laste gelegde handelingen geldt dat de bewijsminimumregel niet wordt gehaald. Enerzijds omdat getwijfeld dient te worden aan de betrouwbaarheid van de waarnemingen van de enige getuige; te weten aangeefster, en anderzijds omdat er te weinig steunbewijs is voor de handelingen die ook onder andere delictsomschrijvingen vallen. Indien het Openbaar Ministerie ervoor had gekozen om deze feiten apart ten laste te leggen, had de bewezenverklaring daarvan (ook) niet op de enkele verklaring van aangeefster kunnen berusten. Het enkele feit dat niet voor een cumulatieve tenlastelegging is gekozen, maar voor belaging, waar op zichzelf niet ieder onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen gedekt moet worden, maakt dat niet anders.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde bewijs te komen.
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de bewijsmiddelen in bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
In het bijzonder – en in reactie op de verweren van de verdediging – overweegt de rechtbank met betrekking tot het bewijs nog als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (
hierna: Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De verdediging heeft aandacht gevraagd voor de betrouwbaarheid van aangeefster. De rechtbank komt anders dan de verdediging tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster wel als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt om te gebruiken voor het bewijs, omdat zij op tal van punten ondersteund worden door andere bewijsmiddelen. Dat er ook punten in haar verklaringen niet kloppen, zoals wellicht de startdatum van de relatie met verdachte, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank heeft getoetst of de kern van de aangiftes en de in de tenlastelegging opgenomen gedragingen van verdachte waarover aangeefster heeft verklaard ondersteuning vinden in het dossier en komt tot de conclusie dat dat het geval is.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de relatie tussen verdachte en aangeefster op 18 juli 2023 is verbroken. Dat verdachte niet zou hebben geweten dat aangeefster geen contact meer met hem wenste te hebben, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Naast de aangiftes en verklaringen van aangeefster, betrekt de rechtbank de verklaringen van een vriend van aangeefster, de heer [persoon], de e-mail van de buren van aangeefster, zoals die is opgenomen in het logboek van NEOS en in het bijzonder de verklaringen van de hulpverleenster van NEOS, waaruit voortvloeit dat de hulpverlening zich genoodzaakt zag steeds verder op te schalen om aangeefster te beschermen tegen verdachte. Daarbij is het overigens niet uit te sluiten dat er in de periode na 18 juli 2023 momenten zijn geweest dat er wel sprake was van min of meer normaal contact tussen aangeefster en verdachte. De verdediging heeft hier terecht op gewezen, maar de rechtbank verbindt daaraan niet de conclusie dat om die reden geen sprake is van wederrechtelijk handelen door verdachte. Dit is immers een patroon dat zichtbaar is in vele zaken die gaan over huiselijk geweld, waar het hier in de kern ook om draait. Dit wordt geïllustreerd door de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris: ‘Ik ben meegegaan, omdat ik wilde voorkomen dat hij de boel op stelten zou zetten’. En: ‘Ik ben toen met hem naar huis gegaan en toen ging het leven weer een beetje door. Dit was niet iets waar ik op zat te wachten, maar ik deed het om van hem af te zijn. Dit is alleen een beetje dom want van hem kom je nooit af’. Het betoog van de raadsvrouw dat aangeefster niet op ondubbelzinnige wijze aan verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zij geen contact meer met hem wilde en dat dus geen sprake is van een wederrechtelijke inbreuk, volgt de rechtbank niet nu deze opvatting geen steun vindt in art. 285b Sr. [1] Bovendien blijkt uit de verklaring van aangeefster wel anders. Bij de rechter-commissaris verklaarde zij dat zij meerdere keren heeft gezegd dat zij geen contact meer met verdachte wilde, maar ‘dat komt niet binnen bij die jongen. Ik heb het op verschillende manieren tegen hem gezegd: aardig, verdrietig, boos, maar dat komt niet binnen bij die jongen’.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de relatiebreuk negeerde en aangeefster daarna gedurende een periode van ongeveer zes maanden op verschillende manieren en op diverse dagen met hoge intensiteit heeft lastiggevallen. Door in weerwil van aangeefster in de woning te blijven wonen en deze niet te verlaten, door haar sleutel(s) niet terug te geven, door haar telefoon weg te nemen, door haar voortdurend te volgen, door haar te slaan en door te dreigen haar te overgieten met hete olie, heeft verdachte aangeefster in haar vrijheid beperkt. Aangeefster heeft verklaard dat zij doodsbang was dat verdachte haar daadwerkelijk iets zou aandoen wanneer zij hem (bijvoorbeeld) niet toe zou laten in haar woning.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn gedrag, zoals hiervoor besproken, stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en dat daarmee sprake is van belaging.
Van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder geweld tegen goederen van aangeefster en enkele ten laste gelegde geweldshandelingen tegen aangeefster, zal verdachte worden vrijgesproken omdat direct of ondersteunend bewijs dat verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt, ontbreekt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
in de periode van 18 juli 2023 tot en met 11 januari 2024 te Eindhoven en/of Geldrop, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] (zijn ex-partner), door
- in de woning van voornoemde [slachtoffer] te blijven wonen en voornoemde [slachtoffer] haar huissleutel niet terug te geven en niet de woning te verlaten als hij daartoe gesommeerd wordt en
- telefoons van voornoemde [slachtoffer] weg te nemen, en
- voornoemde [slachtoffer] voortdurend te volgen, zowel in haar huis als daarbuiten (dagbesteding, NEOS opvanglocaties) en derden (familie/ vrienden, wooncoach en medewerkers van NEOS en dagbesteding/ dagopvang; telefonisch en/of in persoon) te vragen naar de locatie van voornoemde [slachtoffer] en
- te dreigen hete olie over voornoemde [slachtoffer] te gooien en
- voornoemde [slachtoffer] te slaan in haar gezicht,

met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen:
  • een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest;
  • de (ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (
  • een contactverbod ex art. 38v Sr voor de duur van vijf jaar, met 14 dagen hechtenis bij iedere overtreding van dit verbod en bepaling dat dit verbod dadelijk uitvoerbaar is;
  • de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z Sr.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, alsmede zijn persoonlijke omstandigheden. Indien aan verdachte een straf wordt opgelegd, verzoekt de verdediging de rechtbank om maximaal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan (een deel van) de duur van de voorlopige hechtenis op te leggen.
Ten aanzien van de geadviseerde oplegging van een tbs met dwangverpleging verzoekt de verdediging primair het advies van het Pieter Baan Centrum (
hierna: PBC) niet te volgen, nu oplegging van deze maatregel niet zou voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Subsidiair verzoekt de verdediging om een tbs met voorwaarden of, meer subsidiair, een gemaximeerde tbs met dwangverpleging op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging (ook wel stalking genoemd) van zijn ex-partner gedurende een periode van zes maanden. De verdachte heeft daarmee langdurig een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De onmogelijkheid zich te onttrekken aan het door haar niet langer gewenste contact heeft grote indruk op haar gemaakt en haar dagelijks leven beïnvloed. De impact van deze belaging zit hem met name ook in het feit dat het slachtoffer zelfs in haar eigen woning niet gevrijwaard was van verdachte. Niet voor niets is zij enkele malen op een geheim adres ondergebracht. Verdachte heeft haar daarnaast ook veelvuldig bedreigd en haar mishandeld, waarmee hij haar zowel fysiek als psychisch beschadigde. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
De persoon van verdachte.
Verdachte ziet op geen enkele manier in wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Aan inkeer, spijt of excuses komt hij dan ook niet toe.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van verdachte acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 10 maart 2025, waaruit blijkt dat verdachte met grote regelmaat is veroordeeld wegens geweldsdelicten, waaronder bedreigingen en ook eerder voor belaging.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de Pro Justitia-rapportages van M.D. van Ekeren en F.S. van Huis, als psychiater respectievelijk GZ-psycholoog verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), opgemaakt op 9 mei 2025.
De conclusie en het advies luiden - zakelijk weergegeven – onder meer:
Bij betrokkene is sprake van zeer complexe en met elkaar interacterende psychopathologie, die moeilijk in classificerende termen te vangen is. Hij is een zeer achterdochtige en beperkte man, die onder spanning al gauw het overzicht en zijn grip op de realiteit verliest. Ten tijde van onderhavig onderzoek is sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Onderliggend is sprake van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Hiermee overlappend is bij hem sprake van een verhoogde mate van psychopathische trekken. Verder is sprake van langdurig problematisch middelengebruik.(...)Ten tijde van de huidige observatie in het PBC is betrokkene overtuigd van een samenzwering, waar politie en justitie bij betrokken zijn, maar ook de begeleidster van aangeefster een grote rol in speelt.Diagnostisch is overwogen of het psychotisch toestandsbeeld vanuit de beperkte intelligentie en persoonlijkheid moet worden begrepen. Betrokkene is vanuit zijn zwakbegaafdheid niet goed in staat complexe situaties te overzien en geneigd, vanuit zijn persoonlijkheid, om dan verkeerde, paranoïde conclusies te trekken. Middelengebruik speelt hier nog een complicerende rol in, omdat dit achterdocht verder kan aanjagen en de realiteitstoetsing nog meer onder druk zet.In het PBC zijn echter geen aanwijzingen voor middelengebruik, en is desondanks sprake van een psychotisch toestandsbeeld. De overtuiging van een complot is dermate intens en onwrikbaar, dat van een waan kan worden gesproken. Er zijn geen aanwijzingen voor hallucinaties. Er is sprake van sterke paranoïdie en de realiteitstoetsing is gestoord. Hij is geregeld niet goed te volgen; er is sprake van associatief denken en verhoogde betekenisverlening. Wanneer betrokkene over zijn zaak en de samenzwering praat, neemt verwarring verder toe en raakt het denken en spreken gedesorganiseerd. Het psychotisch toestandsbeeld kan bij betrokkene passend zijn bij een waanstoornis, maar kan ook onderdeel zijn van een schizofrene ontwikkeling.
De persoonlijkheidsstoornis is reeds langdurig aanwezig en was aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Zwakbegaafdheid is chronisch en was eveneens aanwezig. Wat betreft de stoornis in het gebruik van middelen: deze is door onderzoekers uitgesteld omdat er te weinig zicht is gekomen op de hoeveelheid en frequentie van gebruik. (...) De psychotische stoornis, dat wil zeggen de waanstoornis of schizofrenie, was reeds aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De vraag in hoeverre sprake was van een psychotisch toestandsbeeld, is daarmee nog niet beantwoord. Immers is iemand met schizofrenie of een waanstoornis niet per definitie psychotisch ontregeld. (...) Uit de beschikbare informatie komt een sterk ontregeld beeld naar voren, waarbij onduidelijk is of dit door psychose of door middelenmisbruik werd aangejaagd.
Vanuit zijn zwakbegaafdheid en persoonlijkheidsstoornis is betrokkene beperkt in staat zijn problemen op adequate wijze op te lossen en structuur in zijn leven aan te brengen. De intellectuele beperkingen interacteren hierin met de impulsiviteit en korte termijnoriëntatie in de persoonlijkheid. De empathische vermogens zijn zeer beperkt en betrokkene is vanuit zijn persoonlijkheid, met psychopathische trekken, geneigd op egocentrische wijze te handelen en anderen in zijn levensonderhoud te laten voorzien (parasitaire levensstijl). Hij gaat hierbij structureel de grenzen van anderen over en is weinig gevoelig voor begrenzing of voor de consequenties van zijn gedrag op de ander. Tijdens de observatie valtop dat betrokkene op gefixeerde wijze achter zijn eigen doel aan gaat, zonder de wensen van de ander werkelijk te horen. Hij is krenkbaar en reageert heftig op begrenzing en afwijzing. Hij externaliseert problemen op extreme wijze, en volhardt in de eigen zienswijze, die hij doorlopend aan de ander opdringt. Hij is gericht op de eigen (korte termijn) behoeften. Dit heeft, indien bewezen, in de tenlastegelegde feiten meegespeeld, gezien het parasitaire aspect van het verblijven in de woning van aangeefster, het grensoverschrijdende en voortdurende vasthouden aan de eigen zienswijze, het steeds opnieuw opzoeken van aangeefster, het emotioneel instabiel en agressief reageren op afwijzing en pogingen tot begrenzing. De frustratietolerantie is beperkt: de spanning loopt bij betrokkene snel op en dan raakt hij achterdochtig en kwaad, verliest hij het overzicht nog meer en vervalt hij in paranoïde gedachten.
Ondanks dat er geen volledig zicht is verkregen op het toestandsbeeld ten tijde van het ten laste gelegde, is vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van een langdurige ontregeling, die fluctueert in ernst. De ernst van ontregeling hangt onder andere af van middelengebruik, dat dit aanjaagt, en van de ernst van psychotische klachten, die eveneens kan fluctueren onder invloed van middelen, slaapdeprivatie, spanning en structuur. Zoals genoemd zijn er aanwijzingen voor middelengebruik in deze periode, evenals voor meer ernstige ontregeling.
Vanwege de doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid in het ten laste gelegde, adviseren onderzoekers betrokkene de feiten (indien bewezen) verminderd toe te rekenen.
Het risico op aan stalking gerelateerd geweld wordt als hoog ingeschat.Het risico op volharding wordt ingeschat als hoog.Het risico op psychosociale schade bij betrokkene zelf wordt ingeschat als hoog.Toepassing van de SAPROF, een instrument voor de gestructureerde inschatting van beschermende factoren, toont geen beschermende factoren. Er is geen sprake van externe zaken die tegen recidive beschermen door structuur te bieden (zoals een intieme relatie, een stabiele woonsituatie, behandeling), noch van motivationele factoren als positieve levensdoelen, een positieve houding ten opzichte van autoriteit of medicatie, noch van interne items als een beschermende intelligentie, coping of zelfcontrole.
Bij een klinische afweging van alle risico- en beschermende factoren komen onderzoekers uit op een hoog recidiverisico. Bij betrokkene zijn veel risicofactoren aanwezig, en geen
beschermende factoren. Hij kent een zeer uitgebreide justitiële voorgeschiedenis en een lange geschiedenis van problemen op verschillende leefgebieden, waarvoor interventies tot noch toe niets hebben uitgehaald. Steeds is binnen korte tijd sprake van recidive of schending van de voorwaarden. De psychopathologie is complex en ernstig, en het ziektebesef ontbreekt volledig.
De verwachting is dat betrokkene bij onbehandelde terugkeer in de maatschappij, zonder
eigen woning of inkomsten, in een parasitaire levensstijl zal terugvallen, middelen zal
misbruiken en paranoïde of ontregeld zal raken. De kans op delict gedrag is dan groot.
Onderzoekers schatten in dat er een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is om
het recidiverisico te beperken.
De verwachting is dat er zeker enkele jaren overheen gaan om resultaat te bereiken.
Betrokkene toont geen ziektebesef en geeft aan niet mee te zullen werken aan behandeling,
omdat er niets mis is met hem. Ook heeft het verleden bewezen dat behandelingen telkens
mislukken doordat betrokkene zich niet meer aan voorwaarden of afspraken hield.
De onderzoekers zien dan ook geen andere mogelijkheid dan te adviseren om betrokkene een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
Gelet op hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd stelt de rechtbank vast dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook bestond ten tijde van het delict. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over en zal het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit, in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij vrijheidsbeneming op zijn plaats. Gelet op het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen en gelet op de op te leggen maatregel (waarover hierna meer), vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
De op te leggen maatregel.
Op grond van de artikelen 37a en 37b Sr kan aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van een strafbaar feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de tbs-maatregel worden opgelegd indien het door hem begane misdrijf bedreigd worden met een gevangenisstraf van vier jaar of meer, dan wel behoort tot een van de in het eerste lid onder 2 van artikel 37a Sr genoemde misdrijven en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel (en de verpleging van overheidswege) eist.
Zoals hiervoor reeds overwogen is er bij verdachte sprake van een tijdens het begaan van het feit aanwezige ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verder overweegt de rechtbank dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de tbs-maatregel op te leggen. De rechtbank stelt verder vast dat de bewezen verklaarde belaging een in artikel 37a, eerste lid, onder 2 genoemd misdrijf betreft.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsvrouw dat de tbs met dwangverpleging een zware maatregel is, maar naar het oordeel van de rechtbank is deze maatregel in de situatie van verdachte niet alleen noodzakelijk, maar ook het meest passend. De rechtbank wijst daarbij op de conclusies van de deskundigen die luiden dat, gelet op eerdere pogingen om het gedrag van verdachte te laten stoppen en het feit dat hij zich daar niet aan kon houden, een behandeling in ambulante setting niet haalbaar is. Verdachte wordt getypeerd als een afgewezen stalker en het risico op aan stalking gerelateerd geweld, op psychsociale schade en volharding wordt als hoog ingeschat. Langdurige klinische behandeling is noodzakelijk en in ieder geval zal de psychose moeten worden behandeld.
Gelet daarop en het hardnekkig ontbrekende ziektebesef en -inzicht, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, danwel de algemene veiligheid van personen de ter beschikking stelling eisen.
Gelet hierop en op de inhoud van de deskundigenrapporten, het uitgebreide strafblad van verdachte en de ernst van het feit waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld, acht de rechtbank tbs met dwangverpleging aangewezen. Tbs met dwangverpleging biedt het best passende kader voor de persoon en problematiek van verdachte.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Op grond van artikel 38e Sr gaat de totale duur van de tbs-maatregel een periode van vier jaren niet te boven, tenzij de tbs-maatregel is opgelegd ter zake een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (een zogenoemd geweldsmisdrijf). Daarvan is hier sprake, omdat verdachte het slachtoffer heeft geslagen, maar ook heeft bedreigd haar met hete olie te overgieten. Dit zijn onmiskenbaar feiten die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer.
Hieruit volgt dat er in deze zaak sprake is van een ongemaximeerde terbeschikkingstelling.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
Naast het opleggen van tbs met dwangverpleging heeft de officier van justitie gevorderd om aan de verdachte tevens een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (
hierna: GVM) op te leggen om, na ommekomst van de gevangenisstraf en de tbs-maatregel, zicht op verdachte te kunnen houden. De GVM in combinatie met een tbs-maatregel is bedoeld om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen in aansluiting op de tbs-maatregel.
Gelet op de rapportage van de deskundigen, de stoornissen van verdachte en het grote recidivegevaar, acht de rechtbank het noodzakelijk om naast de tbs met dwangverpleging ook de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is voldaan, nu de verdachte ter beschikking gesteld wordt én de veiligheid van anderen de oplegging van een dergelijke maatregel eist. De rechtbank zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan.
Het contactverbod
Aan verdachte zal ter voorkoming van strafbare feiten een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr (contactverbod met aangeefster) worden opgelegd voor de duur van 5 jaren. Hierbij bepaalt de rechtbank dat voor iedere keer dat niet aan deze maatregel wordt voldaan een vervangende hechtenis voor de duur van 14 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren nu naar het oordeel van de rechtbank wordt voldaan aan de eisen die de wet hieraan stelt. Het is al eerder gebleken dat verdachte er ook vanuit een huis van bewaring niet voor schroomt om contact met het slachtoffer op te nemen en dat moet worden voorkomen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen ten aanzien van de materiële posten “herstel woning binnendeur” en “vervanging ruitje” tot een bedrag van € 168,50, respectievelijk € 308,55. De overige gevorderde materiële schadevergoeding dient te worden afgewezen, omdat geen sprake is van rechtstreekse schade uit het strafbare feit.
De gevorderde immateriële schade van € 10.000,00 kan in het geheel worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De advocaat heeft primair om niet-ontvankelijkverklaring verzocht, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de advocaat verzocht de vordering gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel te matigen.
Beoordeling.
De rechtbank acht slechts toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een deel van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat het slachtoffer klachten heeft die er zonder meer op wijzen dat sprake is van een aantasting in haar persoon. De aard en de ernst van de normschending brengen in dit geval mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor het slachtoffer zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Bij de beoordeling van de hoogte van de toe te kennen immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank gelet op uitspraken in andere zaken. Alles overziend en mede gelet op de duur van de belaging, acht de rechtbank een bedrag van
€ 3.000,00 passend.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de meer gevorderde vergoeding voor immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De rechtbank zal de toegewezen immateriële schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de begindatum van de bewezen verklaarde periode te weten 18 juli 2023, tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk verklaren, aangezien geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor bepaald.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 38z, 285b van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Belaging.

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregelen:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
 Een
terbeschikkingstellingmet bevel tot
verpleging van overheidswege;
 Een
contactverbodvoor de duur van
5 jarensubsidiair 14 dagen hechtenis per overtreding van dit verbod.
Het contactverbod houdt in dat de veroordeelde gedurende een periode van 5 jaren zich onthoudt van – direct of indirect – contact met het slachtoffer [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 1970.
Beveelt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
 Een
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel;
 De
maatregel tot schadevergoeding, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer], van een bedrag van 3.000,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit vergoeding van immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer], van een bedrag van 3000,00 euro, bestaande uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.W.H. Houg, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. T.J. Roest Crollius, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. van der Zeeuw, griffier,
en is uitgesproken op 02 juli 2025.