ECLI:NL:RBOBR:2025:4388

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
82/089576-23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de aansprakelijkheid van een werkgever na een bedrijfsongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een werkgever die verantwoordelijk werd gehouden voor een bedrijfsongeval op 18 maart 2022. Tijdens werkzaamheden op een golfplaten dak van een koeienstal zijn twee werknemers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gevallen, waarbij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opliep en [slachtoffer 2] letsel dat leidde tot tijdelijke verhindering in zijn beroepsbezigheden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als werkgever, opzettelijk heeft nagelaten de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen, zoals het aanbrengen van valbeveiliging en het geven van instructies aan de werknemers. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in strijd heeft gehandeld met de Arbeidsomstandighedenwet, wat resulteerde in de veroordeling tot een taakstraf van 100 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk, en een geldboete van € 13.500,-. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een lagere geldboete dan oorspronkelijk geëist. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor veilige werkomstandigheden en de gevolgen van nalatigheid in dit opzicht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.089576.23
Datum uitspraak: 14 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1971] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 april 2025.
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
feit 1:
dat hij op of omstreeks 18 maart 2022 te [adres 2] , gemeente Echt-Susteren, als werkgever, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen, door werknemer(s) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , op een golfplaten dak (deels voorzien van licht doorlatende platen) werkzaamheden te laten verrichten bestaande uit het verwijderen en/of vervangen van lichtdoorlatende platen waarbij het gevaar bestond om 2,5 meter of meer te vallen,
immers heeft hij, werkgever, al dan niet opzettelijk, in strijd met:
- artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en/of b, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van een arbeidsomstandighedenbeleid de voornoemde arbeid niet zodanig georganiseerd dat daarvan geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en/of gezondheid van de werknemer(s) en/of de gevaren en/of risico's voor de veiligheid en/of gezondheid van de werknemer(s) zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron werd(en) voorkomen en/of beperkt en/of andere doeltreffende maatregelen werden getroffen, immers was ter zake geen eenduidige en/of veilige werkwijze ontwikkeld, aangezien:
- door zijn toedoen hebben werknemer(s) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ernstige schade aan de gezondheid opgelopen in de vorm van lichamelijk letsel en/of
- de werkgever heeft nagelaten de risico's, die de arbeid met zich meebracht voor werknemers, die zich voordeden bij werkzaamheden op hoogte, zoals het vervangen van lichtplaten in de daken van zijn stallen, te inventariseren en schriftelijk vast te leggen;
- de werkgever heeft nagelaten om in een duidelijk plan van aanpak en/of in een opdracht aan werknemers de arbeidsplaats, op het dak van de koeienstal aan [adres 2] in Roosteren, zodanig in te richten dat door maatregelen aan de bron werd voorkomen, dat werkzaamheden het gevaar opleverden om door het dak heen te zakken en daarbij in de stal te vallen.
- de werkgever heeft nagelaten om collectieve maatregelen te treffen, zoals het inhuren van een geschikte hoogwerker, het plaatsen van doelmatige hekwerken en het plaatsen van vangnetten;)

en/of

- artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk heeft vastgelegd welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt, immers heeft hij niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastgelegd welke specifieke risico's werkzaamheden op hoogte met zich mee brachten bij het werken op daken, zoals bij het vervangen van lichtplaten in het dak van de koeienstal;
- artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat werknemer(s) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] doeltreffend werd(en) ingelicht over de aan de voornoemde arbeid verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s te voorkomen of te beperken;

en/of

- artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en/of voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van de risico’s bij de voornoemde arbeid;

en/of

- artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat op het dak een veilige steiger en/of stelling en/of bordes en/of werkvloer was aangebracht en/of het valgevaar werd tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken en/of leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen op dat dak en/of bij de licht doorlatende golfplaten

en/of

- artikel 3.16, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat ter voorkoming van het (val)gevaar (onder de licht doorlatende platen en/of golfplaten) voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze waren aangebracht en/of doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte door die werknemer(s) werden gebruikt en/of andere technische middelen werden toegepast die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid van artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde arbeid geven,
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemer(s) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ontstond of te verwachten was;
feit 2:
dat hij op of omstreeks 18 maart 2022 te [adres 2] , gemeente Echt-Susteren,
zeer/grovelijk, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of onzorgvuldig en/of nalatig heeft gehandeld
door werknemer(s), [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , op een hoogte van ongeveer 6 meter, in elk geval meer dan 2,5 meter, lichtdoorlatende dakplaten te laten verwijderen en/of vervangen, waarbij valgevaar bestond, terwijl hij,
- ter zake geen eenduidige en/of veilige werkwijze had ontwikkeld en/of
- die werknemer(s) niet doeltreffend had ingelicht over die te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen en/of te beperken en/of
- er niet voor heeft gezorgd dat aan die werknemer(s) doeltreffend en aan hun onderscheiden taken aangepast onderricht werd verstrekt met betrekking tot de (onderhavige) arbeidsomstandigheden en/of
- er niet voor heeft gezorgd dat op het dak een veilige steiger en/of stelling en/of bordes en/of werkvloer was aangebracht en/of het valgevaar werd tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken en/of leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen op dat dak en/of bij de licht doorlatende golfplaten en/of
- er niet voor heeft gezorgd dat ter voorkoming van het (val)gevaar (onder de licht doorlatende en/of golfplaten) voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze waren aangebracht en/of doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte door die werknemer(s) werden gebruikt en/of andere technische middelen werden toegepast die ten minste een zelfde mate van beveiliging geven,
ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is dat (voornoemde) [slachtoffer 1] door het dak is gevallen en op de grond/vloer terecht is gekomen, waarbij hij zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rug en arm heeft bekomen,
en/of
dat (voornoemde) [slachtoffer 2] door het dak is gevallen en op de grond/vloer terecht is gekomen, waarbij hij zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bekken en een gebroken heiligbeen heeft bekomen en/of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir aangevoerd dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op de in de pleitnota genoemde gronden integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
A. De bewijsmiddelen.
In bijlage 1 heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, zijnde de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
B. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.

De toedracht van het ongeval.

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 18 maart 2022 een bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden op een van de locaties van de eenmanszaak van de verdachte in Roosteren ( [adres 2] ). Bij dit bedrijfsongeval zijn de heer [slachtoffer 1] (hierna te noemen: slachtoffer 1) en de heer [slachtoffer 2] (hierna te noemen: slachtoffer 2) door het golfplaten dak van de koeienstal van de verdachte gevallen. De hoogte vanaf waar de slachtoffers zijn gevallen betrof 6.10 meter en 5.60 meter. De verdachte was ten tijde van het ongeval zelf niet ter plaatse aanwezig.
Uit het onderzoek van de Arbeidsinspectie is gebleken dat de slachtoffers voorafgaand aan het ongeval werkzaamheden uitvoerden aan het golfplaten dak van een koeienstal. Een dergelijk dak is niet stevig en stabiel genoeg om te belopen en om werkzaamheden op uit te voeren zonder doeltreffende veiligheidsvoorzieningen. Doordat de werkzaamheden zijn uitgevoerd zonder dat er gebruik is gemaakt van enige veiligheidsvoorzieningen, is (door)val gevaar ontstaan. Dit gevaar heeft zich daadwerkelijk verwezenlijkt.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte al dan niet opzettelijk heeft nagelaten bepaalde maatregelen te treffen op grond van de arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving, terwijl hierdoor – naar hij wist of redelijkerwijs moest weten – ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers ontstond of te verwachten was (feit 1). Hiertoe moet eerst worden vastgesteld of beide slachtoffers zijn aan te merken als werknemers zoals bedoeld in de tenlastegelegde wetgeving. Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte in strafrechtelijke zin schuld heeft aan het letsel van de slachtoffers (feit 2). Voornoemde vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend en daartoe overweegt zij als volgt.

De overwegingen (feit 1).

De eenmanszaak van de verdachte betreft een melkveehouderij. Ten aanzien van werkzaamheden die door werknemers worden uitgevoerd, is de verdachte onderworpen aan de (veiligheids)regels die zijn vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit).
Arbeidsplaats.
De rechtbank stelt vast dat bij een melkveehouderij de koeienstal bij uitstek een plek is waar arbeid wordt verricht, wat met zich brengt dat de plaats van het ongeval een arbeidsplaats is als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder g, van de Arbowet (oud).
Werkgever, werknemer en opdracht.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte en slachtoffer 1 in een relatie tot elkaar stonden als werkgever en werknemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a en b van de Arbowet (oud).
Ook blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen dat de verdachte, anders dan hij zelf ter zitting heeft verklaard, de beide slachtoffers opdracht heeft gegeven om werkzaamheden op het golfplaten dak te verrichten. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De verdachte betwist niet dat het betreffende dak op de koeienstal gerepareerd moest worden, dat hij eigenaar is van het dak, en dat hij voor de reparatie nieuwe lichtplaten had gekocht die al op de grond buiten bij de stal lagen. Daarnaast is niet in geschil dat er twee personen van het dak gevallen, terwijl zij werkzaamheden aan het dak aan het verrichten waren. Een getuige heeft verklaard dat de dag voorafgaand aan het ongeval dezelfde twee personen werkzaamheden aan hetzelfde dak hebben verricht. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft het er dan, naar het oordeel van de rechtbank, al alle schijn van dat deze personen in opdracht van de verdachte het dak aan het repareren waren. Daar komt voor beide slachtoffers nog specifiek het volgende bij.
Over slachtoffer 1.
Slachtoffer 1 had geen officieel dienstverband bij de verdachte, maar heeft verklaard dat hij al langere tijd ongeveer 4 à 5 dagen per maand klussen voor de verdachte uitvoerde en dat hij daarvoor werd betaald. Over de werkzaamheden die hij uitvoerde voorafgaand aan het ongeval, heeft slachtoffer 1 verklaard dat hij ook deze werkzaamheden in opdracht van de verdachte heeft uitgevoerd. De verdachte had hem een dag eerder naar de plek van het ongeluk gebracht om te laten zien wat voor werk hij daar moest doen. Het slachtoffer heeft van de verdachte opdracht gekregen de platen te vervangen en te horen gekregen dat hij de oude stukken moest verwijderen en de nieuwe moest plaatsen. De verdachte heeft het materiaal geregeld om dat te doen en ook de ladder geplaatst om op het dak te kunnen komen. De verdachte vertelde hem hoe laat hij moest beginnen met de werkzaamheden, en hoe laat de werkdag ten einde was.
Deze verklaring van slachtoffer 1, dat hij al langere tijd voor de verdachte werkzaam was en ook op dit moment een klus voor de verdachte uitvoerde, wordt door meerdere onderzoeksbevindingen bevestigd. Slachtoffer 1 had het telefoonnummer van de verdachte in zijn telefoon opgeslagen. Slachtoffer 1 had foto’s van een eerdere klus, namelijk tegelwerk uit een loods van de verdachte, op zijn telefoon opgeslagen, en de verdachte heeft verklaard dat hij dit tegelwerk ook herkende. Uit een gespreksverslag van een opgenomen gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen familielieden van slachtoffer 1 en de verdachte en zijn moeder is de rechtbank voorts gebleken dat de verdachte en slachtoffer 1 elkaar al langere tijd kennen. De verdachte heeft daarin gerefereerd aan een moment waarop slachtoffer 1 hem foto’s van zijn kinderen heeft laten zien. Ook heeft de verdachte daarin gezegd dat slachtoffer 1 goed werk verrichtte.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij het slachtoffer niet kent en dat hij hem geen opdracht heeft gegeven om de werkzaamheden op het dak te verrichten, gelet op deze ondersteunende bevindingen als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. De rechtbank gaat uit van de verklaring van slachtoffer 1 zoals hierboven weergegeven. Gelet op deze verklaring is de verdachte naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als werkgever van slachtoffer 1 in de zin van de wet, nu er sprake is geweest van het uitvoeren van werkzaamheden onder gezag van de verdachte. Ook blijkt uit deze verklaring dat slachtoffer 1 opdracht heeft gekregen van de verdachte om de werkzaamheden aan het dak, waar hij mee bezig was voorafgaand aan het ongeval, te verrichten.
Over slachtoffer 2.
Slachtoffer 2 was als stagiaire werkzaam op het bedrijf van de verdachte. Op grond van de “arbeidsovereenkomst voor leerlingen” tussen het slachtoffer en de verdachte was sprake van een werkgever-werknemer verhouding. Dit heeft de verdediging ook niet betwist.
In deze overeenkomst is onder meer opgenomen dat “werknemer verplicht is alle werkzaamheden te verrichten welke door of namens werkgever worden opgedragen naar beste vermogens en volgens de gegeven aanwijzingen”.
Slachtoffer 2 heeft verklaard dat hij zich niets meer herinnert van de dag van het ongeval. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij slachtoffer 2 die dag opdracht had gegeven op de locatie [adres 2] de kapotte en reeds gedemonteerde dakplaten op te ruimen.
Slachtoffer 2 wist dus van de klus die de verdachte uitgevoerd wilde hebben.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervanuit dat de verdachte op zijn minst aan slachtoffer 2 de opdracht heeft gegeven ondersteunende werkzaamheden te verrichten ten behoeve van het werk op het dak, zonder dat hij slachtoffer 2 ervan heeft weerhouden zelf ook het dak op te gaan. Zoals hiervoor vermeld was slachtoffer 2 een dag eerder ook al op het dak werkzaam geweest. De verdachte heeft hier geen toezicht op gehouden. Dit terwijl de verdachte er volgens zijn eigen verklaring van uitging dat slachtoffer 2 roekeloos was en constant onder begeleiding moest worden genomen.
Samengevat brengt dat de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte voor zowel slachtoffer 1 als slachtoffer 2 is aan te merken als werkgever zoals bedoeld in de Arbowet en dat er sprake is geweest van het uitvoeren van werkzaamheden onder gezag van de verdachte (slachtoffer 1) dan wel krachtens arbeidsovereenkomst (slachtoffer 2). Dat betekent dat op hem ook de verplichtingen zoals vastgelegd in de Arbowet rustten.
Kort gezegd heeft de wetgever in artikel 3, eerste lid van de Arbowet in algemene zin bepaald dat de werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en daartoe een beleid voert dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Kortom, een werkgever dient Arbobeleid te voeren.
Gelet op de hiervoor omschreven toedracht van het ongeval en de overige voornoemde feiten en omstandigheden, en gelet op de meer specifieke overtreden veiligheidsvoorschriften die hierna zullen worden besproken, heeft de verdachte het vereiste Arbobeleid in het geheel niet gevoerd waar het de werkzaamheden op het golfplaten dak betrof.
De voorschriften.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging (ten aanzien van feit 1) genoemde veiligheidsvoorschriften, overweegt de rechtbank het volgende.
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft aan de verdachte gevraagd om inzage te verschaffen in de relevante gegevens en bescheiden over kort gezegd het veiligheidsbeleid dat de verdachte voerde. Over dergelijke gegevens en bescheiden beschikte de verdachte niet.
Artikel 5, eerste lid, van de Arbowet.
Artikel 5, eerste lid, van de Arbowet legt aan de werkgever de verplichting op bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt.
De verdachte heeft op geen enkele wijze daaromtrent iets vastgelegd. Dit heeft hij ook erkend. De verdachte heeft dus niet voldaan aan de verplichtingen uit artikel 5, eerste lid, van de Arbowet.
Artikel 8, eerste lid, van de Arbowet.
Het eerste lid van artikel 8 Arbowet schrijft voor dat de werkgever ervoor zorgt dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken. Beide slachtoffers zijn in verband met de te verrichten werkzaamheden op het dak hierover niet ingelicht. Slachtoffer 1 heeft hierover verklaard en de verdachte heeft dat met betrekking tot slachtoffer 2 verklaard.
Artikel 8, vierde lid, van de Arbowet.
Dit lid van artikel 8 van de Arbowet bepaalt dat de werkgever toeziet op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat de verdachte dit niet heeft gedaan.
Artikel 3.16 van het Arbobesluit
Lid 1.
Hierin heeft de wetgever bepaald dat bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer is aangebracht of het gevaar is tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
Lid 5.
In het vijfde lid van het artikel van het Arbobesluit heeft de wetgever bepaald dat indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze zijn aangebracht of dat doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte worden gebruikt dan wel andere technische middelen worden toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank gebleken dat de valhoogte varieerde tussen de circa 2,5 en 7,0 meter. Bij het verrichten van de werkzaamheden waarbij valgevaar bestond, was geen veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of was het gevaar niet tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen. Ook waren ter voorkoming van het (door-) valgevaar geen voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht dan wel andere technische middelen toegepast.
Gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid.
Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 32 van de Arbowet is vereist dat de verdachte in zijn hoedanigheid als werkgever wist of redelijkerwijs moest weten dat door zijn handelen of nalaten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van zijn werknemers kon ontstaan of te verwachten was.
In dit geval was het valgevaar evident, omdat werkzaamheden moesten worden verricht op een hoog dak en waarop golfplaten met deels licht doorlatende platen lagen. De verdachte wist dat die platen gevaarlijk zijn, omdat daar niet op gestaan kan worden, zo heeft hij verklaard op zitting. De verdachte was zich dan ook bewust van het risico op valgevaar. De verdachte heeft echter onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen. Er was alleen een ladder beschikbaar. Hij heeft ook geen enkele veiligheidsvoorziening aangebracht die kon voorkomen dat een werknemer door het dak op de onderliggende harde vloer in de stal of zich daarin bevindende objecten kon vallen of instructies gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is het evident dat, wanneer veiligheidsmaatregelen achterwege worden gelaten, bij een dergelijk dak ongelukken kunnen gebeuren met ernstige gezondheidsschade voor werknemers tot gevolg. Op 18 maart 2022 heeft dit risico zich daadwerkelijk verwezenlijkt en zijn twee werknemers door het dak gevallen ten gevolge waarvan zij (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen.

Opzet.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de verdachte niet heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht die volgt uit de Arbowet en het Arbobesluit.
Voor een bewezenverklaring van opzet, hoeft dat opzet alleen gericht te zijn geweest op de gedragingen zelf, in dit geval het verrichten van bepaalde handelingen en het nalaten ervan. Het opzet hoeft niet gericht te zijn geweest op het niet naleven van een wettelijke verplichting.
In het handelen en nalaten door de verdachte ligt het opzet op de gedragingen besloten. Naar het oordeel van de rechtbank moest de verdachte redelijkerwijs weten dat als gevolg van die gedragingen ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan of te verwachten was. De feiten onder 1 zijn opzettelijk begaan.

Letsel door schuld (feit 2).

Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte tekort is geschoten in het treffen van maatregelen met het oog op de veiligheid en gezondheid van zijn werknemers, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor ernstige schade aan de gezondheid van zijn werknemers te verwachten viel.
De verdachte heeft beide slachtoffers op grote hoogte op het dak van zijn koeienstal laten werken, zonder daarbij zelf aanwezig te zijn en zonder dat hij de risico’s die dergelijke werkzaamheden met zich brachten voldoende had geïnventariseerd of enige maatregel had getroffen om valgevaar te voorkomen. De verdachte heeft daarmee volstrekt onvoldoende gedaan om te voorkomen dat de slachtoffers door het dak zouden vallen, terwijl de verdachte wel wist dat de licht doorlatende golfplaten zwak waren. Dat de slachtoffers door het dak zijn gevallen doordat zij op een licht doorlatende plaat zijn gaan staan, staat dan ook in een direct verband met het handelen en nalaten door de verdachte. De verdachte had anders moeten en kunnen handelen. Het handelen en nalaten van de verdachte is verwijtbaar en vermijdbaar en heeft geleid tot de val van de slachtoffers en daarmee tot hun letsel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat het aan de schuld van de verdachte is te wijten, dat de slachtoffers door het dak zijn gevallen en dat zij letsel hebben bekomen. De rechtbank duidt het handelen van de verdachte als zeer onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig handelen.
De rechtbank verwerpt het bewijsverweer van de verdediging.

Zwaar lichamelijk letsel (feit 2).Slachtoffer 1 liep ten gevolge van de val zwaar lichamelijk letsel op, te weten een gebroken rug en arm, waarvoor hij is geopereerd en waarvan hij tot op heden niet volledig is hersteld. Dat dit zwaar lichamelijk letsel betreft, betwist de verdediging niet. Dit volgt ook uit de bewijsmiddelen.

Slachtoffer 2 liep lichamelijk letsel op dat na 3 maanden weer hersteld was, te weten een gebroken bekken. Wat betreft het bewijs voor en de kwalificatie van het letsel dat laatstgenoemd slachtoffer heeft opgelopen, komt de rechtbank met de verdediging tot de conclusie dat sprake is van zodanig letsel dat daardoor tijdelijke verhindering in de uitoefening van het werk van slachtoffer 2 is ontstaan, maar geen bewijs dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het dossier bevat geen informatie over de ernst van het letsel en er is niet gebleken dat medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest of dat slachtoffer 2 niet volledig is hersteld.

Meerdaadse samenloop.

De bewezen verklaarde feiten hebben gelijktijdig en op dezelfde locatie plaatsgevonden en zijn voortgekomen uit één wilsbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank worden in de artikelen 32 van de Arbowet en 308 Sr echter verschillende belangen beschermd die in zodanige mate uiteen lopen dat sprake is van meerdaadse samenloop. De Arbowet is erop gericht dat de werkgever een dusdanig beleid voeren dat er geen nadelige invloed is op de veiligheid en de gezondheid van de medewerkers, terwijl artikel 308 Sr het menselijk lichaam en de lichamelijke integriteit beoogd te beschermen (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2023:2110).

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
feit 1:
op 18 maart 2022 te Roosteren, gemeente Echt-Susteren, als werkgever, opzettelijk handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen, door werknemers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , op een golfplaten dak (deels voorzien van licht doorlatende platen) werkzaamheden te laten verrichten bestaande uit het verwijderen en/of vervangen van lichtdoorlatende platen waarbij het gevaar bestond om te vallen,
immers heeft hij, werkgever, opzettelijk, in strijd met:
- artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en/of b, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van een arbeidsomstandighedenbeleid de voornoemde arbeid niet zodanig georganiseerd dat daarvan geen nadelige invloed uitging op de veiligheid en/of gezondheid van de werknemers en/of de gevaren en/of risico's voor de veiligheid en/of gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron werden voorkomen en/of beperkt en/of andere doeltreffende maatregelen werden getroffen, immers was ter zake geen eenduidige en/of veilige werkwijze ontwikkeld, aangezien:
- door zijn toedoen hebben werknemers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ernstige schade aan de gezondheid opgelopen in de vorm van lichamelijk letsel en
- de werkgever heeft nagelaten de risico's, die de arbeid met zich meebracht voor werknemers, die zich voordeden bij werkzaamheden op hoogte, zoals het vervangen van lichtplaten in de daken van zijn stallen, te inventariseren en schriftelijk vast te leggen;
- de werkgever heeft nagelaten om in een duidelijk plan van aanpak en/of in een opdracht aan werknemers de arbeidsplaats, op het dak van de koeienstal aan [adres 2] in Roosteren, zodanig in te richten dat door maatregelen aan de bron werd voorkomen, dat werkzaamheden het gevaar opleverden om door het dak heen te zakken en daarbij in de stal te vallen;
- de werkgever heeft nagelaten om collectieve maatregelen te treffen, zoals het inhuren van een geschikte hoogwerker, het plaatsen van doelmatige hekwerken en het plaatsen van vangnetten; en
- artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk heeft vastgelegd welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt, immers heeft hij niet in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastgelegd welke specifieke risico's werkzaamheden op hoogte met zich mee brachten bij het werken op daken, zoals bij het vervangen van lichtplaten in het dak van de koeienstal;
- artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet er niet voor gezorgd dat werknemers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] doeltreffend werden ingelicht over de aan de voornoemde arbeid verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s te voorkomen of te beperken; en
- artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en/of voorschriften gericht op het voorkomen en/of beperken van de risico’s bij de voornoemde arbeid; en
- artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat op het dak een veilige steiger en/of stelling en/of bordes en/of werkvloer was aangebracht en/of het valgevaar werd tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken en/of leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen op dat dak en/of bij de licht doorlatende golfplaten en
- artikel 3.16, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit er niet voor gezorgd dat ter voorkoming van het (val)gevaar (onder de licht doorlatende platen en/of golfplaten) voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze waren aangebracht en/of doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte door die werknemers werden gebruikt en/of andere technische middelen werden toegepast die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid van artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde arbeid geven,
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest weten, ernstige schade aan de gezondheid van werknemers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ontstond of te verwachten was;
feit 2:
op 18 maart 2022 te Roosteren, gemeente Echt-Susteren,
aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig heeft gehandeld
door werknemers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , op een hoogte van ongeveer 6 meter, lichtdoorlatende dakplaten te laten verwijderen en/of vervangen, waarbij valgevaar bestond, terwijl hij,
- ter zake geen eenduidige en/of veilige werkwijze had ontwikkeld en
- die werknemers niet doeltreffend had ingelicht over die te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen en/of te beperken; en
- er niet voor heeft gezorgd dat aan die werknemer(s) doeltreffend en aan hun onderscheiden taken aangepast onderricht werd verstrekt met betrekking tot de (onderhavige) arbeidsomstandigheden; en
- er niet voor heeft gezorgd dat op het dak een veilige steiger en/of stelling en/of bordes en/of werkvloer was aangebracht en/of het valgevaar werd tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken en/of leuningen en/of andere dergelijke voorzieningen op dat dak en/of bij de licht doorlatende golfplaten; en
- er niet voor heeft gezorgd dat ter voorkoming van het (val)gevaar (onder de licht doorlatende en/of golfplaten) voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze waren aangebracht en/of doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte door die werknemers werden gebruikt en/of andere technische middelen werden toegepast die ten minste een zelfde mate van beveiliging geven,
ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is dat voornoemde [slachtoffer 1] door het dak is gevallen en op de grond/vloer terecht is gekomen, waarbij hij zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rug en arm heeft bekomen, en
dat voornoemde [slachtoffer 2] door het dak is gevallen en op de grond/vloer terecht is gekomen, waarbij hij zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een taakstraf van 100 uur waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van € 13.500,-.
De officier van justitie heeft daarbij onder meer rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan de verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling in algemene zin rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 18 maart 2022 waren twee personen voor de verdachte werkzaamheden aan het verrichten op het dak van zijn koeienstal, zonder veiligheidsinstructies, zonder valbescherming en zonder andere veiligheidsmaatregelen. Tijdens het werk zijn ze van grote hoogte door het dak heen gevallen, met als gevolg dat slachtoffer 1 zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en slachtoffer 2 letsel waardoor hij enige tijd verhinderd is geweest zijn werk uit te voeren.
Gebleken is dat de verdachte, als werkgever, opzettelijk heeft verzuimd ervoor zorg te dragen dat zijn werknemers in een veilige omgeving en op een veilige manier hun werk konden verrichten. Hiermee is hij tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens zijn werknemers. Als gevolg van deze nalatigheid heeft het bedrijfsongeval plaats kunnen vinden, met grote gevolgen voor de slachtoffers.
Slachtoffer 1 betrof een persoon die door de verdachte al sinds een langere periode werd ingehuurd voor allerhande klusjes. Hij werd zwart uitbetaald en is door de verdachte – zodoende – illegaal tewerkgesteld. De verdachte heeft zich nimmer verantwoordelijk gevoeld voor slachtoffer 1, zo leidt de rechtbank af uit de verklaringen van de verdachte. Dit is de rechtbank ook gebleken uit het feit dat de verdachte direct na het ongeval heeft verklaard dat hij slachtoffer 1 niet kende, hem nooit heeft ingeschakeld voor klusjes, hem niet heeft gevraagd om werkzaamheden aan zijn dak te verrichten en dat 112 niet hoefde te worden gebeld. Deze houding getuigt van een gebrek aan het nemen van enige verantwoordelijkheid voor het slachtoffer dat door hem te werk was gesteld in onveilige omstandigheden, en dat rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Slachtoffer 2 betrof een stagiaire die, gelet op het feit dat hij nog in opleiding was, maar ook naar de verklaring van de verdachte zelf, aansturing en (constante) controle nodig had. Dit heeft de verdachte slachtoffer 2 niet voldoende gegeven. De verdachte was niet op de locatie aanwezig tijdens het ongeval. Tijdens de zitting heeft de verdachte de schuld van het ongeval bij slachtoffer 2 gelegd en ook dat rekent de rechtbank de verdachte aan. Daarmee verliest de verdachte uit het oog dat hij degene is die als werkgever maatregelen moest nemen ter voorkoming van letsel, welke maatregelen in het geheel niet zijn genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 april 2025 over de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt vast dat de feiten dateren van bijna 3 jaar en 4 maanden geleden.
Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 2 augustus 2022, zijnde het tijdstip waarop de verdachte is verhoord.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 14 juli 2025 de redelijke termijn met bijna 1 jaar is overschreden. Voor deze overschrijding zal de rechtbank de verdachte compenseren. Dit zal de rechtbank doen op dezelfde wijze als door de officier van justitie is gevorderd. In plaats van een geldboete van € 15.000,- zal de rechtbank een geldboete van € 13.500,- opleggen.
Conclusie.
Vanwege de ernst van de bewezen verklaarde feiten en hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat naast oplegging van een geldboete van € 13.500,- ook een taakstraf van 100 uur waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 57, 308 van het Wetboek van Strafrecht,
3, 5, 8, 32 van de Arbeidsomstandighedenwet,
3.16
van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
overtreding van het bepaalde bij en krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
feit 2:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt en aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zodanig letsel bekomt dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat.
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
legt ten aanzien van de feiten 1 en 2 de volgende straffen op:
 een
taakstrafvoor de duur van
100 uursubsidiair 50 dagen hechtenis waarvan
20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
 een
geldboeteter hoogte van
€ 13.500,-, subsidiair 102 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. A.A. Bloemberg, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 14 juli 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.