ECLI:NL:RBOBR:2025:456

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
24/3969
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het UWV over bezwaar inzake uitkering op grond van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 31 januari 2025, wordt het beroep van eiseres B.V. beoordeeld. Eiseres heeft het UWV aangeklaagd omdat het UWV niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 12 juni 2023 tegen een besluit van 1 mei 2023 over de uitkering van een ex-werknemer. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het UWV de wettelijke beslistermijn heeft overschreden. Eiseres heeft het UWV op 9 september 2024 in gebreke gesteld, maar het UWV heeft nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen vier maanden na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet het UWV het griffierecht van € 371,- en proceskosten van € 453,50 aan eiseres vergoeden. De rechtbank benadrukt dat de termijn van vier maanden recht doet aan zowel de zorgvuldigheid van het UWV als het belang van eiseres om tijdig een beslissing te ontvangen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3969

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.W.J. van der Stokker-Welsink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat het UWV volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 12 juni 2023.
1.1.
Het bezwaar van eiseres is gericht tegen het besluit van het UWV van 1 mei 2023 (het bestreden besluit). Met het bestreden besluit heeft het UWV een besluit genomen over de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van een ex-werknemer van eiseres.
1.2.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 12 juni 2023. Het UWV had binnen zeventien weken moeten beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
. [2] Het UWV heeft de beslistermijn een aantal keer verlengd, maar die termijn is inmiddels voorbij. Eiseres heeft het UWV op 9 september 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan. Omdat het UWV niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op het bezwaar van eiseres heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, is het beroep ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn moet aan het UWV worden opgelegd?
4. Omdat het UWV nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Het ontbreken van een voor de besluitvorming noodzakelijk medisch oordeel is een omstandigheid waar de rechtbank rekening mee kan houden. [3] Die situatie is hier aan de orde, omdat uit de stukken blijkt dat de beslistermijn is overschreden vanwege de omstandigheid dat een medische beoordeling moet worden verricht door de verzekeringsarts van het UWV.
4.2.
De wetgeving over de dwangsom en het rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter is ingegeven vanwege de al langer bestaande problematiek dat wettelijke beslistermijnen niet worden gehaald. Voor zover het om een onvermogen gaat om de wettelijke beslistermijn te halen, lijkt de wetgever te hebben gedacht dat dit vooral is op te lossen met het treffen van de juiste organisatorische maatregelen. [4] Deze benadering lijkt geen rekening te houden met dat de juiste organisatorische maatregel wel kan worden getroffen, maar dat externe omstandigheden maken dat die niet (direct) voldoende vruchten afwerpt. Concreet betekent dit dat het UWV al meerdere jaren probeert meer verzekeringsartsen aan te trekken, maar dat dit niet betekent dat (meteen) voldoende verzekeringsartsen beschikbaar zijn. Dat laatste blijkt een hardnekkig probleem dat goeddeels buiten de invloedssfeer van het UWV ligt.
4.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het UWV binnen vier maanden na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Daarmee sluit de rechtbank aan bij de termijn zoals die ook door andere rechtbanken wordt gehanteerd. [5] De rechtbank overweegt dat deze termijn rechtdoet aan de reële mogelijkheden voor het UWV om zorgvuldig te beslissen, maar ook aan het belang van eiseres om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de problematiek met betrekking tot onvoldoende verzekeringsartsen ook met deze ruimere termijn niet is opgelost, ziet de rechtbank in algemene zin onvoldoende mogelijkheden de beslistermijn nog verder te verruimen. Dat zou te zeer afwijken van de door de wetgever gegeven hoofdregel dat deze termijn slechts twee weken bedraagt. De rechtbank vindt dat het op het terrein van de wetgever ligt om zich erover uit te spreken of een nog ruimere termijn (dan wel een andere regeling) aan de orde is.
Welke dwangsom wordt aan het UWV opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het UWV de onder 4.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het UWV de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [6] Voor het toepassen van wegingsfactor van 0,25, zoals het UWV heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het UWV op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Burg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb en artikel 112 van de WIA.
3.Kamerstukken II 2005-06, 30 435, nr. 3, p. 21-22.
4.Kamerstukken II 2004-05, 29 934, nr. 3, p. 1-2, en Kamerstukken II 2005-06, 30 435, nr. 3, p. 2-3.
5.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:91.
6.wegingsfactor 0,5, zie Centrale Raad van beroep 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288.