ECLI:NL:RBOBR:2025:4574

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
01/022301-25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van een buschauffeur

Op 24 juli 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een buschauffeur die op 26 juni 2024 betrokken was bij een verkeersongeval in Schijndel, gemeente Meierijstad. De verdachte, een ervaren buschauffeur, reed op de Boschweg en kwam in aanrijding met een fietser, die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder hersenletsel en meerdere botbreuken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen door niet voldoende op te letten en niet uit te wijken voor de fietser. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank legde een lichtere straf op van 60 uren taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De rechtbank benadrukte dat van een professioneel buschauffeur extra oplettendheid mag worden verwacht, vooral in situaties met kwetsbare verkeersdeelnemers zoals fietsers. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de ernst van het letsel en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.022301.25
Datum uitspraak: 24 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1961] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 juni 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 26 juni 2024, te Schijndel, gemeente Meierijstad,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Boschweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden zonder zich (constant) voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was,
- niet behoorlijk uit te wijken voor een voor hem, verdachte, op de rechterzijde van die weg rijdende fietser, althans zijn weg rechtdoor te vervolgen en/of
- (vervolgens) tegen die fietser te botsen/rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, een gebroken oogkas, een gebroken jukbeen, een gebroken slaap en/of een schedelbreuk, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 26 juni 2024, te Schijndel, gemeente Meierijstad, als bestuurder van eenvoertuig (een bus), daarmee rijdende op de weg, de Boschweg,- heeft gereden zonder zich (constant) voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was,- niet behoorlijk is uitgeweken voor een voor hem, verdachte, op de rechterzijde van die wegrijdende fietser, althans zijn weg rechtdoor heeft vervolgd en/of- (vervolgens) in botsing is gekomen met die fietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
De volgende feiten worden door de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld. Deze staan niet ter discussie.
Op 26 juni 2024 heeft op de Boschweg in Schijndel, gemeente Meierijstad, een verkeersongeval plaatsgevonden. De Boschweg ligt binnen de bebouwde kom en bestaat uit één rijbaan die bedoeld is voor verkeer in twee rijrichtingen. De rijbaan is niet verdeeld in rijstroken en aan weerszijden van de weg bevindt zich een fietsstrook die bestaat uit stenen met een rode(re) kleur. Een rij andersoortige stenen onderscheidt het fietspad van de rijbaan. Er geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 30 km/u.
Verdachte is 37 jaar werkzaam als buschauffeur en reed op genoemde datum in een lijnbus op de Boschweg in de richting van ’s-Hertogenbosch naar Eindhoven. Het was een droge en zonnige dag en verdachte reed voornoemde route een aantal keren per week.
Op het fietspad aan de rechterzijde van de weg fietste een fietser, het latere slachtoffer, in dezelfde rijrichting. Verdachte is - ter hoogte van een bushalte - in aanrijding gekomen met die fietser, meer specifiek is de fietser geraakt door de rechterzijspiegel van de bus. De fietser is daardoor gevallen en heeft hoofd- en hersenletsel opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, waarbij zij het handelen van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend kwalificeert. Op verdachte als professioneel buschauffeur rust een extra verantwoordelijkheid. Door niet goed op te letten en niet te kijken of er een fietser voor hem reed is verdachte tekortgeschoten in het betrachten van zijn verantwoordelijkheid. Dit maakt dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Daar komt bij dat het letsel van de fietser als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt om vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Verdachte heeft de fietser niet gezien. Alles wat er daarna is gebeurd, is daarop terug te voeren. Dit moet niet worden verhakt tot meerdere vermeende verkeersfouten. Er is ook geen sprake van een inschattingsfout. Kortom, er is onvoldoende om te komen tot schuld in de zin van artikel 6 WVW. Hooguit een kort moment van onoplettendheid. De schaduwwerking van de bomen heeft daarin ook een rol gespeeld. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde verzoekt de verdediging primair ook vrijspraak, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging vanwege afwezigheid van alle schuld. Uit de camerabeelden en de overige omstandigheden blijkt volgens de verdediging dat verdachte alle benodigde zorg heeft betracht.
Het oordeel van de rechtbank.
-
De bewijsmiddelen. [1]
1.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 23 juli 2024, pag. 29 tot en met 31, voor zover inhoudende:
V: Zoals eerder aangegeven bent u verdachte van een verkeersongeval, gebeurd op 26 juni 2024. Wat kunt u hier zelf over vertellen?
A: Ik ben vanuit station Den Bosch gaan rijden, lijn 156 richting Eindhoven. Ik ben
mijn route begonnen via Den Dungen, Sint- Michielsgestel en Schijndel. Op de Boschweg te Schijndel reed ik en het was warm en er waren veel fietsers. Ik reed en op den duur hoor ik een klap en ik zie dat de passagiers gaan staan. Ik keek in mijn hoeken en ik zag iets en ik dacht, die gaat toch niet onder mijn bus. Ik ben gestopt en heb de deuren open gezet. Ik keek wat er aan de hand was en er lag iemand op de grond. (...)
V: U gaf aan dat u een klap hoorde, wat zag u op de weg voordat u de klap hoorde?
A: Ik heb niks gezien. Alleen de kruising en de weg. Waarom ik de klap hoorde, geen idee.
V: Hoe hard reed u?
A: Het zal rond de 30 liggen, zou het niet meer weten.
(...)
V: U heeft dus geen fietser aan uw rechterzijde gezien voordat u de klap hoorde.
A: Nee.
(...)
V: U heeft nu de beelden kunnen bekijken, wat kun je nu vertellen over het voorval?
A: Hetzelfde. Ik heb de fietser echt niet gezien.
V: Op de beelden is te zien dat het verkeersbeeld rustig is en de fietser voor u
fiets, hoe kan het dat u deze niet gezien heeft?
A: Ik zou het niet weten, echt niet.
V: Op de beelden is te zien dat u best ver naar rechts rijd, wat kunt u hierover
vertellen?
A: Ik rij.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 26 juni 2024, pag. 15, voor zover inhoudende:
Ik zat links in de bus, ik zag de man fietsen. Hij fietste rechts op het fietspad, waar dit ook hoort. De bus raakte de fietser en hij kwam ten val. De bus raakte de
man met de rechtervoorkant van de bus.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 27 juni 2024, pag. 20, voor zover inhoudende:
Op 27 juni 2024 omstreeks 14:00 uur had ik (...) de ontvangen beelden van Arriva bekeken.
Rechtsboven in het beeld staat de datum aangeduid, 26-06-2024, en de tijd, 16:54;37. (...)
Op de hier-bovengenoemde tijd zie je de buschauffeur in beeld en een deel van de Bosscheweg [de rechtbank begrijpt: Boschweg] te Schijndel.
Tijd 16:54;48, is te zien dat, wie later bleek het slachtoffer, geraakt wordt door de rechter spiegel van de Arriva bus.
Tijd 16:54;49, zie je dat het slachtoffer ten val is gekomen en uit het beeld is.
(...)
Het tweede ontvangen beeld, heb ik opgeslagen (…) camera voorzijde bus.
Rechtsboven in het beeld staat de datum aangeduid, 26-06-2024, en de tijd, 16:54;41.
Op de hier-bovengenoemde tijd zie je het beeld wat de buschauffeur ziet als hij aan het rijden is.
Tijd 16:54;48, is te zien dat de buschauffeur het slachtoffer passeert. Ik zie dat hij met de bus rechts van de weg rijd.
tijd 16:54,-50, is te zien dat de buschauffeur uitwijkt naar links en de bus tot stilstand brengt.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] op 2 januari 2025, pag. 22, voor zover inhoudende:
Slachtoffer heeft voor langere tijd in het ziekenhuis gelegen en heeft een aantal maanden moeten revalideren na zijn thuiskomst.
5.
Een schriftelijk bescheid, te weten een specialistenbericht Neurologie van 1 juli 2024, niet genummerd, voor zover inhoudende:
Conclusie
Ernstig schedel-hersenletsel na fietser vs stadsbus
(…)
Dossiersamenvatting
Reden van opname: Ernstig schedel-hersenletsel
Decursus (samenvatting):
Bovengenoemde patiënt werd opgenomen op de intensive care na een hoogenergetisch trauma, fiets versus bus 30-40 km/uur, met initieel een verlaagd bewustzijn ter plaatse (…). Beeldvorming toonde uitgebreid intracerebraal traumatisch letsel met oa. den epiduraal hematoom, onderliggend fractuur, contusiehaarden en traumatisch subarachno daal bloed.
6.
De verklaring van verdachte zoals afgelegd op de terechtzitting van 10 juli 2025, zakelijk weergegeven:
Ik ben die dag gaan rijden op een route die ik vaak rij. Als er niemand voor mij op de weg rijdt dan houd ik meer rechts aan. Het kan zo zijn dat de fietser al een geruime tijd voor mij reed en op het midden van het fietspad – en dat zie ik ook op de beelden die u mij toont – maar ik heb hem simpelweg niet waargenomen. Ik weet niet hoe dat kan. Ik heb hem ook niet gezien toen hij ter hoogte van de bushalte fietste. Ik zal naar de bushalte hebben gekeken, maar dat weet ik niet meer. Er gebeurt zo veel, soms vraag ik mij pas later af: ‘stond daar nou iemand bij die halte’? (…) Naderhand ben ik nog bij het slachtoffer thuis geweest. Dat was een fijn en goed gesprek, maar ik zag ook dat hij er qua herstel nog niet was.
-
Overwegingen van de rechtbank.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden met (zwaar) lichamelijk letsel als gevolg, zoals bedoeld in artikel 6 WVW. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
-
Beoordelingskader.
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW moet in de eerste plaats een causaal verband bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval en vervolgens ook tussen het ongeval en het ontstane letsel. De zogenoemde dubbele causaliteit.
Van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW is voorts pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke (mate van) schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het moet gaan om een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid van de verdachte. Een lichtere vorm van schuld is onvoldoende. Niet elk tekortschieten, oftewel niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld.
Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid.
De Hoge Raad heeft recent nog overwogen dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij anderszins in zijn rijgedrag rekening moet houden. Dat betekent dat de omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – zodanige aandacht kunnen vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398).
Bij de vaststelling van de mate waarin een verdachte schuld heeft aan een ongeval, wordt onderscheid gemaakt tussen (i) roekeloos, (ii) zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en (iii) aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Uit de ernst van de
gevolgenvan verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet zonder meer worden afgeleid dat er (dus) sprake is van schuld.
-
De gedragingen van verdachte.
Bij de beoordeling of in het onderhavige geval sprake is van verwijtbaar handelen is allereerst relevant dat verdachte goed bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse. Hij is een zeer ervaren buschauffeur en reed de betreffende lijndienst meerdere malen per week. Hij wist dus ook dat de Boschweg slechts één rijbaan heeft en dat er aan weerszijden van de weg fietsers rijden, wat om extra oplettendheid vraagt. Er waren ten tijde van het ongeval geen objecten die het zicht van verdachte belemmerden; hij had vrij zicht op de weg en dus ook op het fietspad. De fietser was goed zichtbaar op de weg, zoals blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden en uit de verklaring van getuige [getuige] , die in de bus zat tijdens het ongeluk. Hoewel de verdediging terecht heeft opgemerkt dat van de tien seconden die de fietser blijkens de camerabeelden in beeld is, hij 4 seconden iets minder goed zichtbaar is omdat hij in de schaduw fietst, is hij wel gedurende langere tijd eenvoudig op te merken voor verdachte, althans had dat moeten zijn.
Toch heeft verdachte gedurende die langere tijd de fietser die in dezelfde rijrichting aan zijn rechterzijde reed, volledig over het hoofd gezien, zoals hij zelf ook heeft verklaard. Op verdachte rustte de verantwoordelijkheid om zich - constant en doorlopend - ervan te vergewissen dat de weg voor hem vrij was en hij niet hoefde uit te wijken voor andere verkeersdeelnemers. De rechtbank kent daarbij ook betekenis toe aan de extra zorgvuldigheid die van verdachte mag worden gevraagd als professioneel bestuurder van een veel groter en zwaarder voertuig ten opzichte van de kwetsbare verkeersdeelnemers op het fietspad. Die zorgvuldigheid heeft verdachte in dit geval onvoldoende betracht. Verdachte had de fietser kunnen en moeten zien en naar links moeten uitwijken om (meer) ruimte te geven aan de fietser. Op basis van het voorgaande is er volgens de rechtbank geen sprake van een verschuldigbaar moment van onoplettendheid omdat: (i) de aard van de verkeerssituatie in combinatie met bet beroep van verdachte extra oplettendheid vragen en vroegen en (ii) er gedurende langere tijd sprake was van onoplettendheid, en niet slechts van één verschoonbaar moment.
De rechtbank kwalificeert dit handelen (nalaten) van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
-
Het letsel.
Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval een gebroken oogkas, een gebroken jukbeen, een gebroken slaap, een schedelbreuk en hersenletsel opgelopen. Hij is voor langere tijd in het ziekenhuis opgenomen geweest en heeft daarna ook een aantal maanden moeten revalideren. Op basis van de beschikbare informatie is de rechtbank van oordeel dat het letsel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6 WVW.
-
Conclusie.
Naar het oordeel van de rechtbank is dus aan het vereiste van dubbele causaliteit voldaan. Het ongeval is een direct gevolg van het handelen van verdachte. Het letsel is voorts een direct gevolg van het ongeval. Het ongeval valt redelijkerwijs aan verdachte toe te rekenen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 26 juni 2024, te Schijndel, gemeente Meierijstad, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Boschweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- te rijden zonder zich er constant voldoende van te vergewissen dat de weg voor hem vrij was,
- niet behoorlijk uit te wijken voor een voor hem, verdachte, op de rechterzijde van die weg rijdende fietser, en
- vervolgens tegen die fietser te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, een gebroken oogkas, een gebroken jukbeen, een gebroken slaap en een schedelbreuk, werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist aan verdachte een taakstraf van 120 uren, bij niet (behoorlijk) verrichten 60 dagen vervangende hechtenis, op te leggen, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om verdachte bij bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde in geen geval een onvoorwaardelijke rijontzetting op te leggen. Dit zou betekenen dat hij zijn werk als buschauffeur niet meer kan uitoefenen en hij doet dat werk al 37 jaar met toewijding en veel plezier. Het ongeluk heeft grote impact gehad op verdachte. Op initiatief van verdachte heeft er een afspraak plaatsgevonden met het slachtoffer en dat gesprek is goed verlopen. Verdachte heeft een blanco strafblad.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en op de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
-
De ernst van het feit.
Verdachte heeft als bestuurder van een lijnbus een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij een fietser zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Hoewel verdachte ter plaatse bekend was, er geen bijzonderheden waren die dag, en de fietser langere tijd in het gezichtsveld van verdachte reed, heeft verdachte hem niet gezien. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij onvoldoende heeft opgelet en onvoldoende is uitgeweken, terwijl van hem juist bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid mocht worden verlangd als “sterkere” en tevens professioneel weggebruiker.
-
De persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van verdachte, mede gelet op zijn gevorderde leeftijd en lange staat van dienst als buschauffeur. Daarnaast houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en ook contact heeft gezocht met het slachtoffer. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te kunnen doen.
-
De straf
Bij haar beslissing over de hoogte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval (artikel 6 WVW) is een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur in combinatie met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde in de gegeven omstandigheden voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegend zal de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren, bij niet (behoorlijk) verrichten 30 dagen vervangende hechtenis, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, aan verdachte opleggen. De rechtbank beoogt hiermee dat verdachte in de toekomst (nog) meer voorzichtigheid en oplettendheid in acht zal nemen in het verkeer.
De rechtbank acht de op te leggen straf passend en geboden.

Toepasselijke wetsartikelen.

Deze beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht
6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
- verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:

Een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis;

Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van

6 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren;
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.H. van de Kant, voorzitter,
mr. A.C. Palmboom en mr. G.F.A.M. de Graauw, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 24 juli 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, genummerd PL2100-2024138024.