ECLI:NL:RBOBR:2025:4592

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
82.065202.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van onjuiste aangifte omzetbelasting, valsheid in geschrifte en witwassen met strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het doen van onjuiste aangifte omzetbelasting, valsheid in geschrifte en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan over de omzetbelasting voor de jaren 2023, wat resulteerde in een onterecht uitgekeerd bedrag van € 99.825,00 door de Belastingdienst. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het doen van onjuiste aangiften en valsheid in geschrifte, en heeft geoordeeld dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan witwassen door het ontvangen bedrag uit misdrijf te gebruiken voor de aankoop van luxe goederen. De rechtbank heeft een taakstraf van 240 uren opgelegd, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als moeder van vier jonge kinderen en haar werkverplichtingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met de politie en dat de feiten zich in een korte periode hebben voorgedaan, wat heeft geleid tot een lichtere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.065202.24
Datum uitspraak: 17 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 december 2024.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 juli 2025 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 26 juni 2023 tot en met 23 september 2023 in Arnhem en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] over:
- het tweede kwartaal van het jaar 2023 (DOC-003) en/of
- het derde kwartaal van het jaar 2023 (DOC-003)

(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag, te weten een bedrag van in EUR 100.000,- en/of EUR 95.000, aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven;

T.a.v. feit 2:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 3 juli 2023 tot en met 30 oktober 2023 in Arnhem en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 juni 2023 tot en met 30 juni 2023 (DOC-004) en/of;
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 mei 2023 tot en met 30 juni 2023 (DOC-004) en/of;
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 juli 2023 tot en met 31 juli 2023 (DOC-004) en/of;
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 juli 2023 tot en met 31 augustus 2023 (DOC-004) en/of;
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 september 2023 tot en met 30 september 2023 (DOC-004)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door (telkens) in strijd met de waarheid te vermelden dat sprake was geweest van voorbelastingen en/of (zakelijke) uitgaven voor de eenmanszaak terwijl in werkelijkheid voornoemde voorbelastingen en/of (zakelijke)
uitgaven niet waren gedaan met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 juli 2023 tot en met 30 oktober 2023 in Arnhem en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen deze inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen (telkens) opzettelijk niet en/of onjuist en/of onvolledig heeft verstrekt, immers heeft zij (telkens) geen en/of onjuiste en/of onvolledige inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen, te weten
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 juni 2023 tot en met 30 juni 2023 (DOC-004) en/of;
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 mei 2023 tot en met 30 juni 2023 (DOC-004) en/of;
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 juli 2023 tot en met 31 juli 2023 (DOC-004) en/of;
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 juli 2023 tot en met 31 augustus 2023 (DOC-004) en/of;
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 september 2023 tot en met 30 september 2023 (DOC-004)

verstrekt aan (een ambtenaar van) de Belastingdienst, bestaande die onjuistheid en/of onvolledigheid hierin dat in de voornoemde suppleties (telkens) een te laag en/of onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of een te hoog en/of onjuist bedrag aan voorbelasting te vermelden terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven;

T.a.v. feit 3:
zij in of omstreeks 4 augustus 2023 tot en met 5 juni 2024 te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag van EUR 99.825,-, althans enig geldbedrag voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl zij, verdachte en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n), wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank gevorderd om tot een bewezenverklaring te komen ten aanzien van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. Daarbij heeft de officier van justitie in het bijzonder ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat een suppletie omzetbelasting geen bezwaarschrift is, en daardoor een bewijsbestemming heeft.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 subsidiair, gedachtestreepjes 1, 3 en 5 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft ten aanzien van feit verzocht om aansluiting te zoeken bij de uitspraak van de Rechtbank Overijsel van 17 april 2025, wat zou betekenen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2 primair. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat er bij de overige gedachtestreepjes geen verplichting tot het indienen van een suppletie bestond, waardoor ten aanzien van die streepjes (partiële) vrijspraak moet volgen. Ten aanzien feit 3 heeft de verdediging verzocht om verdachte vrij te spreken van medeplegen.
Het oordeel van de rechtbank.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn opgesomd en uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Ten aanzien van feit 1.
Verdachte heeft het onder feit 1 ten laste gelegde bekend en de verdediging heeft daaromtrent geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat met betrekking tot dit feit met een opsomming van de bewijsmiddelen gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van feit 2.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of feit 2 kwalificeert als valsheid in geschrifte (primair ten laste gelegd), of het geven van onjuiste inlichtingen (subsidiair ten laste gelegd). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2024 volgt dat een tegen een belastingaanslag gericht bezwaarschrift als zodanig, voor zover dat bezwaarschrift er toe strekt het bedrag van de aanslag tot een bepaald bedrag te verminderen, geen bewijsbestemming kent, zoals is vereist voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrifte. [1] De Rechtbank Overijssel heeft in een vonnis van 17 april 2025 overwogen dat een suppletieaangifte, indien daaruit volgt dat te veel belasting aangegeven is althans daarmee een teruggave wordt verzocht, wordt behandeld als een (te laat ingediend) bezwaarschrift tegen de eigen aangifte. De Rechtbank Overijsel kwam daarom tot het oordeel dat de suppleties in die zaak beschouwd moesten worden als bezwaarschriften tegen de eigen aangifte die er telkens toe gestrekt hebben een teruggave te creëren en daardoor geen bewijsbestemming toekomen. [2]
De rechtbank overweegt dat in onderhavige zaak de suppleties niet strekten tot het herstellen van een eerdere aangifte omzetbelasting waarbij (volgens verdachte) een te hoge aanslag is opgelegd. In deze zaak heeft verdachte op 26 juni 2023 (voor het eerst) aangifte omzetbelasting gedaan over het tweede kwartaal van 2023, waaruit bleek dat verdachte recht zou hebben op teruggave van een bedrag van € 99.825,00. In de beschikking van 21 juli 2023 heeft de Belastingdienst het bedrag van teruggave daadwerkelijk op dit bedrag vastgesteld. In de daarop volgende door verdachte ingediende suppleties, heeft zij verzocht de eerdere aanslag te wijzigen waardoor zij (aanvullend) recht zou hebben op teruggave van € 2.950,00, respectievelijk € 88.000,00. Vervolgens heeft verdachte op 24 augustus 2023 een suppletie ingediend, strekkende tot teruggave van € 99.700,00 met betrekking tot de maand juli 2023, terwijl zij op dat moment nog geen aangifte omzetbelasting had gedaan met betrekking tot het derde kwartaal 2023. Hetzelfde geldt voor de daaropvolgende suppletie die op 1 september 2023 is ontvangen bij de belastingdienst. Pas daarna is aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2023 gedaan, op 23 september 2023, waarna zij op 30 oktober 2023 nog een laatste suppletie heeft ingediend, voordat de Belastingdienst een beschikking had verzonden.
Kortom: de door verdachte ingediende suppleties strekten er uitsluitend toe de belastingdienst er toe te bewegen een nóg hogere teruggave te bewerkstelligen dan op grond waarvan verdachte volgens haar oorspronkelijke aangifte gerechtigd zou zijn, en twee van deze suppleties zijn zelfs ingediend nog voorafgaand aan enige aangifte omzetbelasting. De suppleties dienden dan ook niet tot het herstellen van enige aangifte met het doel het bedrag van de aanslag te verminderen. Er is daarmee naar het oordeel van de rechtbank, anders dan in de aangehaalde jurisprudentie, geen sprake van bezwaarschriften strekkende tot het verminderen van een aanslag. De rechtbank is van oordeel dat de suppleties die zijn ingediend door verdachte wel een bewijsbestemming hadden. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3.
Witwassen.
Ten aanzien van het witwassen overweegt de rechtbank als volgt. De belastingdienst heeft ten onrechte € 99.825,00 gestort op de bankrekening van verdachte. De rechtbank stelt gelet op de bewezenverklaring van feit 1 vast dat verdachte wist dat dit geld uit misdrijf afkomstig was. Immers, de belastingdienst heeft dit bedrag overgemaakt nadat verdachte opzettelijk onjuist aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal 2023 heeft gedaan en verdachte wist dat het bedrag dat zij ontving afkomstig was uit die opzettelijk onjuist gedane aangifte. Vervolgens heeft verdachte dit geld in korte tijd uitgegeven aan goederen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat zij het geldbedrag heeft omgezet en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Medeplegen.
De verdediging heeft aangevoerd dat alleen verdachte wist van de onjuiste aangiften omzetbelasting en de suppleties, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de medeverdachte wist van het geld. Daarmee zou verdachte alleen hebben gehandeld in het witwassen van dit geldbedrag en zou verdachte moeten worden vrijgesproken van het medeplegen.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank wel van oordeel dat medeplegen kan worden bewezen. Uit het politieverhoor van verdachte blijkt dat de medeverdachte op de hoogte was van de storting van het geldbedrag door de belastingdienst. Medeverdachte had naar eigen zeggen ook zicht op het inkomen en beschikbare vermogen van verdachte. Verdachte en medeverdachte hadden samen een gemeenschappelijke financiële huishouding. Medeverdachte wist daarom dat er weinig geld beschikbaar was binnen het gezin. Kort na de storting door de belastingdienst heeft medeverdachte betaalverzoeken van aanzienlijke bedragen naar verdachte verstuurd. Deze betaalverzoeken passen naar het oordeel van de rechtbank niet in het normale betalingspatroon binnen het gezin. Het verweer dat het door hen in 2023 uitgegeven geld afkomstig was van een tegemoetkoming vanwege de kinderopvangtoeslagaffaire verwerpt de rechtbank gelet op het feit dat deze tegemoetkoming is uitgekeerd in 2022 en dat bedrag kennelijk al was uitgegeven nu het saldo van geen van de betaal- en spaarrekeningen van verdachte en medeverdachte hoger was dan € 1,50.
Het volledige bedrag van bijna € 100.000,00 is uitgegeven door verdachte en medeverdachte samen. Het geld is onder meer uitgegeven aan auto’s die op naam van de medeverdachte zijn gezet, een dure bril voor de medeverdachte, en andere (dure) goederen voor het gezin, zoals elektronica. In totaal heeft de medeverdachte € 45.000,00 uitgegeven , zo is gebleken uit het onderzoek van de FIOD.
Gelet op al deze omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de medeverdachte wist van het door de belastingdienst uitgekeerde bedrag en dat hij wist (ten minste in voorwaardelijke zin) dat dit afkomstig was uit de belastingfraude gepleegd door verdachte. De rechtbank overweegt dat de nauwe en bewuste samenwerking terugkomt in de omzettingshandelingen. Verdachten hebben immers samen het grote geldbedrag dat uit misdrijf afkomstig was, uitgegeven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsmiddelenbijlage opgesomde en uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
in de periode van 26 juni 2023 tot en met 23 september 2023 in Arnhem en Apeldoorn, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitaleaangiften voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] over:
- het tweede kwartaal van het jaar 2023 (DOC-003) en
- het derde kwartaal van het jaar 2023 (DOC-003)

telkens onjuist heeft gedaan, door telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag, te weten een bedrag van in EUR 100.000,- en EUR 95.000, aan verschuldigde omzetbelasting en voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven;

T.a.v. feit 2:
in de periode van 3 juli 2023 tot en met 30 oktober 2023 in Arnhem en Apeldoorn, meermalen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 juni 2023 tot en met 30 juni 2023 (DOC-004) en
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 mei 2023 tot en met 30 juni 2023 (DOC-004) en
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 juli 2023 tot en met 31 juli 2023 (DOC-004) en
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 juli 2023 tot en met 31 augustus 2023 (DOC-004) en
- een suppletie omzetbelasting over de periode 1 september 2023 tot en met 30 september 2023 (DOC-004)
valselijk heeft opgemaakt door telkens in strijd met de waarheid te vermelden dat sprake was geweest van voorbelastingen en zakelijke uitgaven voor de eenmanszaak terwijl in werkelijkheid voornoemde voorbelastingen en zakelijke
uitgaven niet waren gedaan met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken
T.a.v. feit 3:
in de periode van 4 augustus 2023 tot en met 5 juni 2024 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van EUR 99.825,-, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en gebruik heeft gemaakt terwijl zij, verdachte en haar medeverdachte wisten dat dat voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om af te zien van de oplegging van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de impact van de strafzaak. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om een taakstraf op te leggen, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke straf met een proeftijd van drie jaren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting waardoor de belastingdienst ten onrechte een bedrag van € 99.825,00 heeft uitgekeerd aan verdachte. In totaal heeft verdachte met onjuiste aangiften en suppleties ruim € 400.000,00 aan voorbelasting geclaimd. Het uitgekeerde bedrag heeft zij vervolgens samen met haar medeverdachte uitgegeven aan (luxe) goederen.
De verdachte heeft met haar handelwijze de Belastingdienst en daarmee de samenleving benadeeld. Zij heeft de goede werking van het systeem van omzet- en inkomstenbelasting belemmerd, omdat dit systeem gebaseerd is op het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat zij niet aan haar (basale) verplichtingen als ondernemer en belastingplichtige heeft voldaan. Bovendien heeft verdachte het door de Belastingdienst onterecht uitgekeerde geld vrijwel direct samen met de medeverdachte uitgegeven.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat de feiten zich gedurende een korte periode hebben voorgedaan en dat verdachte voor en na de ten laste gelegde periode niet (meer) in aanraking is gekomen met politie en justitie. Bovendien weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat, hoewel de rechtbank in het kader van de strafmaat het volledige bedrag van ruim € 400.000,00 als nadeel meeweegt, het daadwerkelijke nadeel lager is uitgevallen.
De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij is moeder van een gezin met vier jonge kinderen en zowel het inkomen van als de zorg voor het gezin is voor een groot deel afhankelijk van verdachte. Zij werkt overdag en haar partner werkt ’s nachts, zodat zij samen de zorg over de kinderen kunnen opvangen. Ook weegt de rechtbank mee dat de onderhavige zaak al veel impact heeft gehad op (het welzijn van) verdachte en haar gezin.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding geven om af te zien van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Om het recidivegevaar te beperken, acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf voor na te noemen duur.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overziend, zal de rechtbank aldus aan verdachte opleggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht
68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, deze opzettelijk onjuist verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 2 primair:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 3:
witwassen, gepleegd in vereniging;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straffen:

* een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;

* een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;

bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten, op de grond dat verdachte voor het einde van een proeftijd van
twee jaarde hierna te noemen voorwaarde niet heeft nageleefd;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. W.M.T. Keukens en mr. R. Grimbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.P.H. Kirkels, griffier,
en is uitgesproken op 17 juli 2025.

Voetnoten

1.HR 17 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1847.
2.Rechtbank Overijssel 17 april 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:2449.