ECLI:NL:RBOBR:2025:4973

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
25/955
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de verantwoordelijkheid van de parkeerder

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 8 augustus 2025, wordt de zaak behandeld van een eiser die een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft ontvangen. De eiser had op 25 maart 2025 zijn voertuig geparkeerd aan de Kegelbaan in Helmond, maar had te weinig parkeergeld betaald omdat hij de verkeerde zonecode had geselecteerd in de parkeerapp. De zonecode die hij koos, was alleen geldig voor gehandicaptenparkeerplaatsen, terwijl hij in een reguliere parkeerzone had moeten parkeren. De heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, wat de eiser aanvocht. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht had gehandeld, omdat de eiser op de verkeersborden had moeten letten en niet enkel op de informatie in de parkeerapp had mogen vertrouwen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat er geen ruimte was voor coulance, aangezien de wet dat niet toestaat. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. S.W.P. Thijssen-Sauvé).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar terecht aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 7 april 2025 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 71,30 opgelegd (de naheffingsaanslag), bestaande uit € 2,55 parkeerbelasting en € 68,75 naheffingskosten.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 18 april 2025 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Op 25 maart 2025 stond het voertuig met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de Kegelbaan in Helmond. Deze parkeerplaats is aangewezen als plaats waar tegen betaling geparkeerd mag worden. De parkeercontroleur heeft op 25 maart 2025 omstreeks 11:03 uur geconstateerd dat het voertuig geparkeerd stond, terwijl er niet of niet voldoende parkeergeld was betaald. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.
2.2.
Voor de parkeerlocatie aan de Kegelbaan gelden twee zones: 20820 en 20823. Voor parkeerzone 20820 geldt een parkeertarief van € 2,55 per uur. Voor degenen die in het bezit zijn van een gehandicaptenparkeerkaart mag in de gemeente dubbel zo lang worden geparkeerd voor dat uurtarief. Een parkeerder die van dat lagere tarief gebruik wil maken moet parkeerzone 20823 kiezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. In beroep is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Eiser voert het volgende aan. Eiser parkeert met regelmaat aan de Kegelbaan vanwege een bezoek aan Specsavers. Dat gaat volgens eiser altijd prima. Hij weet dat voor deze parkeerlocatie twee zones gelden: 20820 en 20823. In de parkeerapp van Yellowbrick staat bij parkeerzone 20820 de omschrijving ‘Kegelbaan’. Bij parkeerzone 20823 staat de omschrijving ‘Kegelbaan-2’. Volgens eiser is dit erg verwarrend; hij heeft hierdoor op 25 maart 2025 de verkeerde zone gekozen. Volgens eiser heeft de gemeente die verwarring ook waargenomen, want vanaf april 2025 staat in de parkeerapp bij parkeerzone 20823 de omschrijving ‘Invalide Parkeerplaats -kegelbaan-2’. Eiser is het er niet mee eens dat de heffingsambtenaar hem verwijt dat hij zelf verantwoordelijk is voor het invoeren van de juiste code bij parkeren aan de Kegelbaan wanneer het zo onduidelijk is. Hij vindt het stuitend dat de heffingsambtenaar hem voor deze onduidelijkheid beboet.
3.2.
De heffingsambtenaar wijst op het volgende. Op de parkeerlocatie aan de Kegelbaan wordt door middel van bebording gewezen op de betaalplicht. Ook wordt met die bebording (op ooghoogte) gewezen op het juiste zonenummer 20820. Zonenummer 20823 staat alleen als onderbebording (niet op ooghoogte) bij de gehandicaptenparkeerplaatsen. Het had eiser dus duidelijk moeten zijn dat hij zone 20820 moest gebruiken. Het is namelijk vaste rechtspraak dat een parkeerder een onderzoeksplicht heeft om zich op de hoogte te stellen van het ter plaatse geldende parkeerregime en dat van een parkeerder (dus) mag worden verwacht dat hij op de daar aanwezige (verkeers)borden kijkt. Als een parkeerder dat niet doet, maar enkel vertrouwt op informatie uit een door hem gebruikte parkeerapp, dan komt het daardoor niet of niet voldoende betalen van parkeergeld voor zijn rekening en risico. [2] Vaststaat dat eiser te weinig parkeergeld heeft betaald (door het selecteren van de zonecode voor gehandicaptenparkeerplaatsen) en dus dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet ter discussie stelt dat hij op het moment dat hij zijn auto parkeerde wist dat ter plaatse een verplichting gold om betaald te parkeren. Eiser zegt ook dat hij op de parkeerlocatie bekend is. Hij heeft ook in de door hem gebruikte parkeerapp waargenomen dat er voor die locatie twee zonecodes gelden. Eiser heeft wat zijn keuze voor een van die twee codes betreft zich enkel gebaseerd op de (summiere) informatie uit de parkeerapp. De heffingsambtenaar wijs er terecht op dat van eiser meer verwacht had mogen worden, namelijk kijken op de op de parkeerlocatie aanwezige (verkeers)borden. Uit wat de heffingsambtenaar daarover onbestreden heeft gesteld en met foto’s onderbouwd, is wat de rechtbank betreft daaruit voldoende duidelijk welke parkeerzone eiser in de parkeerapp had moeten selecteren. De heffingsambtenaar wijst er ook terecht op dat als eiser niet op de borden kijkt en zich slechts baseert op informatie uit een parkeerapp, dat het voor zijn rekening en risico komt als hij een verkeerde keuze maakt. Daar komt in dit geval nog eens bij dat eiser de informatie uit de parkeerapp zelf ‘verwarrend’ noemt. Dat had voor eiser een extra reden moeten zijn om op de ter plaatse aanwezige borden te kijken. Verder is het ook zo dat als eiser verkeerde data invoert in een parkeerapp – zoals in dit geval – dat dit voor zijn rekening en risico moet blijven. [3]
3.4.
De rechtbank begrijpt dat eiser (ook) verzoekt om vanwege zijn persoonlijke omstandigheden de naheffingsaanslag te matigen of op nihil te stellen. De rechtbank kan dat verzoek op zich begrijpen, omdat bij het opleggen van een boete rekening kan worden gehouden met persoonlijke omstandigheden. Maar hoewel de naheffingsaanslag parkeerbelasting door veel mensen als een boete wordt ervaren, is die dat juridisch gezien niet [4] en kan die daar ook niet mee worden gelijkgesteld. [5] Als – zoals in dit geval – is komen vast te staan dat eiser ten onrechte te weinig parkeergeld heeft betaald, dan is dat juridisch voldoende om de naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen. De wet biedt de rechter geen ruimte om vanwege persoonlijke omstandigheden de naheffingsaanslag te matigen of op nihil te stellen. [6] Dat is slechts anders als sprake is van een uitzonderlijke geval waarin eiser niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. [7] Van zo’n geval is echter niet gebleken.
3.5.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. P. van Berkel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘sHertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Gerechtshof Amsterdam 23 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:363, overweging 5.1.3 en 5.1.4., en rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5512, overweging 2.8.
3.Rechtbank Noord-Holland 25 november 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9997, overweging 9, rechtbank Noord-Holland 17 december 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11813, overweging 10, en rechtbank Oost-Brabant 14 februari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:529, overweging 5.
4.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.1.1. tot en met 5.1.3.
5.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.2.1.
6.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.4.4. en overweging 5.6.2. tot en met 5.6.5.
7.Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 overweging 5.4.1. tot en met 5.4.3.