ECLI:NL:RBOBR:2025:5017

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
25/1611
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking exploitatievergunning door burgemeester wegens slecht levensgedrag

Deze uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen een horeca- en afhaalbedrijf en de burgemeester van de gemeente Eindhoven. De burgemeester heeft op 30 juni 2025 de exploitatievergunning van het bedrijf ingetrokken, omdat er sprake zou zijn van slecht levensgedrag van de leidinggevende. De verzoekster, die het niet eens is met deze beslissing, vraagt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, omdat de exploitatie van de slagerij en de bezorging van etenswaren en non-alcoholische dranken nog steeds mogelijk is. Daarnaast is er geen sprake van een evident onrechtmatig besluit, omdat de burgemeester zijn beslissing voldoende heeft gemotiveerd op basis van de bevindingen van de politie en de relevante wetgeving. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is gedaan op 8 augustus 2025 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1611

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 augustus 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. L. de Leon)
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, de burgemeester

(gemachtigden: mr. A.M. Huiswoud en mr. J. van den Boom).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van de burgemeester waarmee de exploitatievergunning van verzoekster is ingetrokken. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij daarbij een spoedeisend belang heeft en omdat geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 30 juni 2025 heeft de burgemeester de exploitatievergunning van verzoekster ingetrokken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. S. de Leon als waarnemer van de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Verzoekster exploiteert een horeca- en afhaalbedrijf aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel.is [naam] enig aandeelhouder en bestuurder en is [naam] bestuurder van verzoekster.
3.1.
Op 17 november 2022 is aan verzoekster een exploitatievergunning verleend voor een openbare inrichting aan de [adres] in [vestigingsplaats] . [naam] is als bestuurder en leidinggevende en [naam] als leidinggevende op deze vergunning vermeld.
3.1.1.
Op 9 juni 2023 is een exploitatievergunning verleend aan verzoekster voor een terras aan de voorzijde van 5.22 m2. [naam] , [naam] en [naam] zijn als leidinggevenden vermeld op deze vergunning.
3.2.
Bij het bestreden besluit van 30 juni 2025 heeft de burgemeester het bij zijn voornemen van 17 april 2025 ingenomen standpunt gehandhaafd dat de exploitatievergunning van verzoekster wordt ingetrokken. Daarbij heeft de burgemeester overwogen dat sprake is van slecht levensgedrag zoals bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven (APV Eindhoven) en dat het niet nakomen van financiële verplichtingen door verzoekster een gedraging is die een gevaar oplevert voor de openbare orde, zoals vermeld in de Beleidsregel beoordeling levensgedrag Eindhoven 2023 (Beleidsregel). De burgemeester heeft dit standpunt gebaseerd op de bevindingen van de politie, die zijn vermeld in bestuurlijke rapportages, die zijn gedateerd op 7 april 2025 en 11 juni 2025 .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een louter financieel geschil is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, kan worden aangenomen dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat de voorzieningenrechter alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4.1.
Bij de beoordeling van het spoedeisend belang betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster als gevolg van het bestreden besluit weliswaar niet meer geopend mag zijn voor bezoekers en dat het ter plaatse nuttigen of afhalen van etenswaren en dranken niet langer is toegestaan, maar dat exploitatie van de slagerij en het bezorgen van etenswaren en non-alcoholische dranken nog wel mogelijk is. Verzoekster heeft gesteld dat zij als gevolg van het bestreden besluit geen inkomsten genereert, hoge vaste lasten heeft
en failliet dreigt te gaan. Verzoekster heeft deze stelling echter niet onderbouwd met concrete en objectieve gegevens en heeft evenmin inzicht gegeven in de inkomsten uit de slagerij en bezorging van etenswaren en non-alcoholische dranken.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt.
Evident onrechtmatig besluit?
5. Op grond van vaste rechtspraak kan in dat geval alleen nog een voorziening worden getroffen als sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
5.1.
Met inachtneming van het hierna weergegeven toetsingskader en gelet op de toepassing daarvan bij het bestreden besluit oordeelt de voorzieningenrechter dat geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit.
Toetsingskader ‘slecht levensgedrag’
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het vereiste dat een leidinggevende of exploitant niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, ertoe strekt het belang van de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf te waarborgen. In de terminologie ligt besloten dat het om eerder getoond gedrag gaat dat in het licht van deze motieven niet past bij de verantwoordelijkheid die op een leidinggevende van een horecabedrijf rust. Bij de invulling van de eis over het levensgedrag komt de burgemeester beoordelingsruimte toe. Wanneer aan een leidinggevende van een horecabedrijf wordt tegengeworpen dat hij in enig opzicht van slecht levensgedrag is, moet dit per geval door de burgemeester worden onderbouwd. Van geval tot geval zal het verschillen welke feiten en/of omstandigheden aanleiding geven tot tegenwerping van het levensgedrag. [1] Die feiten en omstandigheden moeten wel verband houden met de vraag of het horecabedrijf kan worden geëxploiteerd op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Verder mag de toepassing van de eis dat een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, op grond van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel niet verder gaan dan nodig is om te waarborgen dat horecabedrijven worden geëxploiteerd op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Dit betekent dat geringe feiten en omstandigheden die te maken hebben met het levensgedrag op zichzelf bezien niet mogen leiden tot een weigering van een exploitatievergunning en dat feiten en omstandigheden die wel kunnen leiden tot het oordeel dat de aanvrager van slecht levensgedrag is, niet gedurende een onredelijke lange periode in de weg mogen blijven staan aan verlening van de gevraagde vergunning. De burgemeester moet daarom motiveren waarom de feiten en omstandigheden waarop hij zijn weigering baseert niet gering zijn en waarom zij, ondanks een bepaald tijdsverloop, nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van betrokkene om een horecabedrijf op verantwoorde wijze uit te oefenen. [2]
5.2.
De burgemeester heeft bij het bestreden besluit, gelezen in samenhang met het verweerschrift, met inachtneming van het toetsingskader uit de rechtspraak, uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd dat hij op grond van artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder f van de APV Eindhoven bevoegd is om de exploitatievergunning in te trekken, omdat sprake is van slecht levensgedrag. Door middel van de Beleidsregel heeft de burgemeester invulling gegeven aan het criterium ‘slecht levensgedrag’. Het niet nakomen van financiële verplichtingen, belastingontduiking en / of het zwart uitbetalen van werknemers zijn gedragingen die volgens de burgemeester een gevaar opleveren voor de openbare orde.
5.3.
Verzoekster heeft gesteld dat de bestuurlijke rapportages, die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, onjuistheden en onduidelijkheden bevatten. Gelet op de beschikbare gegevens, waaronder ook de aanvullende processen-verbaal die de burgemeester bij het verweerschrift heeft overgelegd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen die in de rapportages zijn vermeld.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.M. van den Assem, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
8 augustus 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1493.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1385.