ECLI:NL:RBOBR:2025:5071

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
11 augustus 2025
Zaaknummer
01/367657-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging brandstichting, vernieling, bezit pijpbom, diefstal en valse bommelding

Op 11 augustus 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot brandstichting, vernieling, bezit van een zelfgemaakte explosieve constructie (pijpbom), diefstal door middel van insluiping en het doen van een valse bommelding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in 2024 en 2022 betrokken was bij deze feiten, waarbij hij onder andere molotovcocktails heeft gegooid naar woningen in Helmond, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van schakelbewijs om de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichtingen te onderbouwen. De verdachte heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd, maar het DNA-materiaal dat op de gebruikte voorwerpen is aangetroffen, wijst naar hem. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en heeft de verbeurdverklaring van een in beslag genomen mobiele telefoon uitgesproken. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet was onderbouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.367657.24, 01.319831.22 en 01.243728.22 (ttz. gev)
Datum uitspraak: 11 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: PI Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 mei 2025 (pro forma inzake 01.367657.24) en 28 juli 2025 (inhoudelijke behandeling inzake de hiervoor genoemde parketnummers).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.P.M. Mol (in de zaak met parketnummer 01.367657.24), en zijn raadsvrouw, mr. A.C.M. van Gool (in de zaken met parketnummers 01.319831.22 en 01.243728.22), naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 9 april 2025 (in de zaak met parketnummer 01.367657.24) en tweemaal 24 juni 2025 (in de zaken met parketnummers 01.319831.22 en 01.243728.22).
Nadat de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 01.367657.24 op de terechtzitting van 28 juli 2025 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. 01.367657.24, feit 1:
hij op of omstreeks 9 oktober 2024 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning [adres 1] en/of de daarin aanwezige inboedel, en/of een tuin van die woning en/of de daarin aanwezige goederen en/of bestrating en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die woning aanwezige perso(o)n(en) te duchten was

een molotovcocktail, in elk geval een met brandbare vloeistof gevulde fles met een brandende lont, in elk geval een brandend stuk textiel, tegen die woning en/of in de tuin bij die woning heeft gegooid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

t.a.v. 01.367657.24, feit 2 primair:
hij op of omstreeks 17 oktober 2024 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning [adres 2] en/of de daarin aanwezige inboedel, en/of een tuin van die woning en/of de daarin aanwezige goederen en/of bestrating en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die woning aanwezige perso(o)n(en) te duchten was

een molotovcocktail, in elk geval een met brandbare vloeistof gevulde fles met een brandende lont, in elk geval een brandend stuk textiel, tegen die woning en/of in de tuin bij die woning heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

t.a.v. 01.367657.24, feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 17 oktober 2024 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk bij de woning [adres 2] een aantal dakpannen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] en/of de woningbouwvereniging, toebehoorde heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt (door het gooien van een fles/molotovcocktail op/tegen die dakpannen);
t.a.v. 01.367657.24, feit 3:
hij op of omstreeks 25 oktober 2024 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning [adres 3] en/of de daarin aanwezige inboedel, en/of een tuin van die woning en/of de daarin aanwezige goederen en/of bestrating en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de in die woning aanwezige perso(o)n(en) te duchten was

een molotovcocktail, in elk geval een met brandbare vloeistof gevulde fles met een brandende lont, in elk geval een brandend stuk textiel, tegen die woning en/of in de tuin bij die woning heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

t.a.v. 01.367657.24, feit 4:
hij op of omstreeks 12 februari 2025 te Helmond een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (zelfgemaakte) explosieve constructie (pijpbom), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
t.a.v. 01.319831.22:
hij op of omstreeks 31 augustus 2022 te Helmond, in elk geval in Nederland, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten aan de [adres 4] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de
rechthebbende bevond, sloffen sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
t.a.v. 01.243728.22, feit 1:
hij op of omstreeks 24 september 2022 te Helmond en/of Den Bosch, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van €125000,-, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan die [slachtoffer 3] en/of een derde toebehoorde(n) vanaf e-mailadres “ jeffrey peeters [mailadres verdachte] ” aan de servicebalie van voornoemde [slachtoffer 3] een e-mailbericht heeft gestuurd met als onderwerp “spoedbetaling” en als inhoud “Goedemorgen. Afgelopen week heb ik de tijd gehad om 3 bommen te verstoppen in jullie gebouw. Ik geef jullie tot 16:00 de tijd om €125000,- naar mij over te maken anders is het kaboem blaas ik een volle [Evenementenlocatie] op tijdens het mooie festival vandaag [naam] .
[rekeningnummer]
voor 16:00 dankjewel
groetjes knalbom”
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. 01.243728.22, feit 2:
hij op of omstreeks 24 september 2022 te Helmond en/of Den Bosch, althans in Nederland, gegevens heeft doorgegeven, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats (een) voorwerp(en) aanwezig was/ waren, waardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht, door vanaf e-mailadres “ [mailadres verdachte] ” aan de servicebalie van de [slachtoffer 3] . een e-mailbericht te sturen met als onderwerp “spoedbetaling” en als inhoud “Goedemorgen. Afgelopen week heb ik de tijd gehad om 3 bommen te verstoppen in jullie gebouw. Ik geef jullie tot 16:00 de tijd om €125000,- naar mij over te maken anders is het kaboem blaas ik een volle [Evenementenlocatie] op tijdens het mooie festival vandaag [naam] .
[rekeningnummer]
voor 16:00 dankjewel
groetjes knalbom”
en/of
aan de politie een Whatsapp-bericht te sturen met als inhoud “'BERICHT OOK NAAR [Evenementenlocatie] GESTUURD. 16.00 UUR. GM. AFGELOPEN WEEK HEB IK TIJD GEHAD OM 3 BOMMEN TE VERSTOPPEN IN JULLIE GEBOUW. GEEF JULLIE DE TIJD OM VOOR 16.00 UUR 125.000 OVER TE MAKEN. ANDERS IS HET KABOEM, BLAAS IK EEN VOLLE [Evenementenlocatie] OP. TIJDENS MOOIE FESTIVAL [naam] . [rekeningnummer] . VOOR 1600 UUR
DANK. GR. KNALBOM. -STUURT PAAR MINUTEN LATER: TIK TAK TIK TAK.. TERUGBELLEN: TELEFONISCH BEREIKBAAR OP: [telefoonnummer] ”;

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de rechtbank bevoegd is van het tenlastegelegde kennis te nemen. Voor wat betreft de ontvankelijkheid van de officier van justitie overweegt de rechtbank het volgende.
Standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota van de raadsman benoemde gronden heeft de verdediging betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van
feit 4 in de zaak met parketnummer 01.367657.24(het voorhanden hebben van een zelfgemaakt explosief). De verdediging voert, kort gezegd, aan dat tijdens het verhoor van verdachte voor dit feit een onherstelbaar vormverzuim is begaan. Aan verdachte is tijdens zijn verhoor een filmpje getoond van de ontploffing van een explosief, waarbij hem – in strijd met de waarheid – is verteld dat het explosief op het filmpje het door hem zélf gemaakte explosief betrof. Verdachte is enorm geschrokken van de inhoud van het filmpje en is daardoor op het verkeerde been gezet. Verdachte is aldus in verwarring gebracht in een voor hem belastende situatie.
Standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de juridische grondslag van het verzoek tot het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie ontbreekt. Het door verdachte gemaakte explosief is wel degelijk tot ontploffing gebracht en het daarvan gemaakte filmpje is aan verdachte getoond. De enkele omstandigheid dat verdachte is geschrokken van wat hij op het filmpje zag, brengt geen nadeel in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering met zich en zou dan ook niet moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op grond van het verhoor van verdachte van 13 februari 2025 in samenhang met het rapport van het NFI van 6 mei 2025 vast dat wat er op het aan verdachte getoonde filmpje tot ontploffen is gebracht, afkomstig is uit de jaszak van verdachte.
De rechtbank kan op grond van die stukken echter niet zonder meer afleiden of het explosief in originele staat tot ontploffing is gebracht of pas nadat het (deels) was gedemonteerd. Nu de rechtbank niet kan vaststellen wat er precies op het filmpje is te zien, kan de rechtbank evenmin vaststellen dat met betrekking tot dat filmpje een vormverzuim is begaan. De rechtbank ziet echter geen aanleiding dit nader uit te (laten) zoeken of hieraan rechtsgevolgen te verbinden, nu namens verdachte niet is gesteld, noch is gebleken, dat hij als gevolg van het zien van het filmpje een concreet nadeel heeft ondervonden. De enkele omstandigheid dat hij van het filmpje is geschrokken, is daarvoor niet voldoende.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Ook overigens zijn er geen omstandigheden die in de weg staan aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie, zodat hij ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten in de vervolging kan worden ontvangen.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 31 augustus 2022 tot en met 12 februari 2025 zeven strafbare feiten heeft gepleegd, namelijk – kort gezegd – in de zaak met parketnummer 01.367657.24 driemaal poging tot brandstichting waarbij gevaar gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten is – waarvan één poging tot brandstichting subsidiair als vernieling ten laste is gelegd – en het overtreden van de Wet Wapens en Munitie (hierna te noemen: WWM) vanwege het in bezit hebben van een (zelfgemaakte) explosieve constructie, te weten een pijpbom; in de zaak met parketnummer 01.319831.22 diefstal van goederen uit een woning door middel van insluiping en in de zaak met parketnummer 01.243728.22 poging tot afpersing en het doen van een valse bommelding.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van de feiten 1, 2 subsidiair, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 01.367657.24, het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 01.319831.22 en feit 2 in de zaak met parketnummer 01.243728.22 op het standpunt dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 01.243728.22 (poging tot afpersing) stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat vrijspraak dient te volgen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd in de zaak met parketnummer 01.319831.22 (diefstal van goederen uit een woning) heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Ten aanzien van alle overige ten laste gelegde feiten heeft de verdediging bij gebreke aan wettig en overtuigend bewijs vrijspraak bepleit.
Vrijspraak van feit 1 in de zaak met parketnummer 01.243728.22.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat feit 1 in de zaak met parketnummer 01.243728.22 (poging tot afpersing) niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk had om zichzelf of een ander te bevoordelen. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van dit feit.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan in de bijlage. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsoverweging ten aanzien van 01.367657.24 feiten 1, 2 en 3.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op 9, 17 en op 25 oktober 2024 gepoogd heeft brand te stichten aan (respectievelijk) de [adres 1] , de [adres 2] en de [adres 3] in Helmond. Verdachte ontkent dat hij deze feiten heeft gepleegd.
De feiten.
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting (onder meer) het volgende af.
Verdachte woonde in oktober 2024 aan de [adres 5] in [plaats] .
Op 9 oktober 2024 is verdachte in zijn woning als zijn vriendin, [persoon] (hierna: [persoon] ), even op bezoek gaat bij de buurman op nummer [cijfer] . [persoon] heeft verklaard dat verdachte achter haar de trap is opgelopen naar de badkamer toen zij naar de buurman ging. De badkamer bevindt zich aan de voorzijde van de woning.
Enkele minuten later wordt een brandende molotovcocktail in de tuin van de buurman gegooid. Uit de beelden van de camera’s aan de voorkant van de woning van verdachte (met zicht op de voortuin en een deel van de straat) kan niet worden opgemaakt dat zich op dat moment iemand in de nabijheid van de woning bevindt.
[persoon] , op dat moment aanwezig in de woning van de buurman, neemt de vlammenzee in de voortuin van haar buurman waar, rent naar buiten en roept verdachte. Verdachte is direct met een emmer water ter plaatse om de brand te blussen. Hij belt vervolgens 112 en meldt dat er brand is ontstaan doordat er met een fles benzine is gegooid.
De politie komt ter plaatse en treft glasresten en een stuk doek in een flessenhals in de voortuin van de buurman van verdachte aan. De glasresten en het stuk doek, dat zich (nog) in de flessenhals bevond, zijn bemonsterd en ingezonden naar het NFI.
Op 17 oktober 2024 wordt tegen het dak van de aanbouw van de woning aan de [adres 2] te Helmond een object gegooid dat schade veroorzaakt aan twee dakpannen. Het object blijkt een groene olijfoliefles van het merk Kaufland te zijn met daarin een blauwe microvezeldoek. In deze fles zit geen brandbare stof. De glasresten en de doek zijn bemonsterd, maar deze bemonsteringen konden niet worden onderzocht, omdat ze te weinig DNA-materiaal bevatten. De woning aan de [adres 2] bevindt zich direct achter de woning van verdachte.
Ruim een week later, op 25 oktober 2024, wordt bij de woning aan de [adres 3] een brandende molotovcocktail in de achtertuin van de woning gegooid. De molotovcocktail veroorzaakt brandplekken op de terrastegels en brandschade aan het rolluik. Ter plaatse wordt een kapotte olijfoliefles van het merk Kaufland, met daarin een blauw stuk textiel aangetroffen. Het blauwe textiel is bemonsterd en ingezonden naar het NFI.
De (tuin van) de [adres 3] en de woning van verdachte liggen vlak bij elkaar; ze zijn slechts van elkaar gescheiden door een brandgang.
De vriendin van verdachte, [persoon] , heeft verklaard dat zij en verdachte weleens boodschappen doen bij de Kaufland en dat zij voor het schoonmaken slechts blauwe doekjes gebruiken.
Conclusies rechtbank ten aanzien van resultaten DNA-onderzoek.
Uit de voormelde bemonstering van de glasresten en het stuk doek ( [adres 1] ) werd een DNA-mengprofiel verkregen, waaruit een DNA-hoofdprofiel kon worden afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte komt hiermee overeen. Het DNA-profiel is meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer - kort gezegd - verdachte donor is dan wanneer dit niet zo is.
De rechtbank concludeert, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van een relatief groot deel van het celmateriaal op de glasresten en het stuk doek in de flessenhals.
Uit de voormelde bemonstering van het blauwe textiel ( [adres 3] ) is een DNA-profiel van minimaal één persoon verkregen. Het DNA-profiel van verdachte komt hiermee overeen. Het DNA-profiel is meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte donor is dan wanneer dit niet zo is.
De rechtbank concludeert, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van het celmateriaal op het blauwe textiel dat is aangetroffen in de olijfoliefles.
Gelijke modus operandi.
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is die de molotovcocktails op 9, 17 en 25 oktober 2024 in de tuin van of tegen de woningen aan de [adres 1] , de [adres 2] en de [adres 3] heeft gegooid. De rechtbank maakt hierbij (ook) gebruik van schakelbewijs.
Met de term schakelbewijs wordt een bewijsvoering aangeduid, waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de uit één of meer bewijsmiddelen blijkende omstandigheid dat verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was (Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118). Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidende feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. Met andere woorden: uit het complex van de gedragingen moet een patroon volgen dat vanwege specifieke elementen (tevens) een samenstellend deel kan vormen van de bewijsconstructie die betrekking heeft op de afzonderlijke feiten. Bij een gelijke (zogeheten) modus operandi is het dus mogelijk om het bewijs voor de diverse ten laste gelegde strafbare feiten niet apart te beoordelen, maar juist in onderlinge samenhang.
De rechtbank constateert bij de hierboven genoemde feiten 1, 2 en 3 de volgende overeenkomsten.
In alle gevallen is een molotovcocktail tegen de woning of in de tuin van de woning gegooid. In twee gevallen (de [adres 2] en de [adres 3] ) was nog te zien dat de cocktail was gemaakt van dezelfde fles olijfolie en een blauw stuk textiel. Op de glasresten en/of de doeken die zijn gebruikt aan de [adres 1] en de [adres 3] is DNA van verdachte aangetroffen. Daar komt nog bij dat alle feiten binnen een tijdsbestek van een maand hebben plaatsgevonden bij woningen die allemaal (in)direct grenzen aan de woning van verdachte.
Uit voornoemd complex van feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank een patroon dat vanwege specifieke elementen (tevens) een samenstellend deel vormt van de bewijsconstructie die betrekking heeft op de afzonderlijke feiten. Nu sprake is van een gelijke modus operandi beoordeelt de rechtbank de feiten niet apart, maar in onderlinge samenhang.
De verklaringen van verdachte
Verdachte heeft ontkend dat hij degene is die de molotovcocktails heeft gegooid. Voor de aanwezigheid van zijn DNA op de bemonsterde items aan de [adres 1] en de [adres 3] heeft hij echter geen aannemelijke verklaring gegeven.
Verdachte heeft verklaard dat zijn DNA op de glasresten en het stuk doek in de tuin van de [adres 1] terecht is gekomen, omdat hij na de brandstichting het glas heeft opgeruimd. Echter, zijn DNA is óók aangetroffen op de doek die nog ín de hals van de fles zat. Daar komt nog bij dat nergens uit blijkt dat verdachte het glas dat zich in de voortuin van aangever bevond, daadwerkelijk heeft aangeraakt. De rechtbank neemt hierbij bovendien in aanmerking dat op de doek die in de tuin van de [adres 3] is aangetroffen, óók DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen, terwijl verdachte daar naar eigen zeggen niet in de buurt is geweest ten tijde van - en na - het gooien van de molotovcocktail.
Een andere verklaring van verdachte voor de aanwezigheid van zijn DNA op de glasresten en/of de doek in de tuinen van zowel de [adres 1] als de [adres 3] , is dat iemand
– zijn ex-vriendin, schoonmoeder of jongens uit de buurt – de flessen en de doeken uit de container in de brandgang hebben gehaald en vervolgens daarmee de molotovcocktails hebben gemaakt. Verdachte heeft hierover echter wisselend verklaard en in het dossier is geen enkel aanknopingspunt gevonden voor dit alternatieve scenario. Daar komt nog bij dat [persoon] heeft verklaard dat zij hun afval scheiden en het lege glaswerk in de bijkeuken in een tas wordt verzameld. Dat iemand anders dit uit de container van verdachte zou hebben gehaald, acht de rechtbank dan ook zeer onwaarschijnlijk.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat verdachte, vrijwel direct na het ontstaan van de brand aan de [adres 1] , bij het maken van de 112-melding, wist te vertellen dat de brand was veroorzaakt door een fles met een brandbare stof. Verdachte heeft niet kunnen uitleggen hoe hij hier zo snel van op de hoogte was en heeft ook hierover wisselende verklaringen afgelegd.
Daderschap
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het verdachte is geweest die de molotovcocktails heeft gegooid. Dat hij niet direct is herkend of geïdentificeerd als gooier van de olijfoliefles bij de [adres 2] en dat zijn DNA op die plek niet is aangetroffen, doet hier niet aan af, nu de rechtbank gebruik maakt van schakelbewijs.
Conclusie ten aanzien van de feiten 1 en 3
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, door het gooien van
brandendemolotovcocktails in de tuinen en/of tegen de woning van de [adres 1] en de [adres 3] (feiten 1 en 3), opzettelijk heeft geprobeerd brand te stichten. De rechtbank is – voor wat betreft Hortensialaan in lijn met hetgeen de officier van justitie heeft betoogd – van oordeel dat in geen van beide gevallen sprake is geweest van een situatie, waarin levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest.
De rechtbank neemt daarbij ten aanzien van de brand aan de [adres 1] in aanmerking dat er nog enige afstand was tussen de brand in de voortuin en de woning en dat er geen beschadigingen zijn ontstaan aan de woning. De brand heeft slechts de palmboom en bestrating van de voortuin beschadigd. Ook voor de brand aan de [adres 3] geldt dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat sprake was van een situatie, waarin levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de concrete levensbedreigende gevolgen die de brand met zich mee had kunnen brengen om het tegendeel vast te kunnen stellen. Hierbij speelt een rol dat vanwege de omstandigheid dat de brand tijdig is geblust het onduidelijk is wat de omvang van de brand had kunnen worden en wat de brandwerende werking van het rolluik zou zijn geweest. Als gevolg van de brand hebben de bestrating van de tuin en het rolluik wel beschadigingen opgelopen.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onderdelen van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zijnde levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. Nu de bestrating, palmboom en het rolluik wel beschadigingen hebben opgelopen, volgt wel een bewezenverklaring voor onder beide feiten ten laste gelegde gemeen gevaar voor goederen.
Conclusie ten aanzien van feit 2
In lijn met hetgeen de officier van justitie heeft betoogd, acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat sprake zou zijn geweest van een poging tot brandstichting aan de [adres 2] , nu geen sprake is geweest van een brandbare vloeistof in de fles. Verdachte zal dan ook vrij worden gesproken van hetgeen hem onder feit 2 primair ten laste is gelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, nu hij door de molotovcocktail tegen de woning aan de [adres 2] te gooien twee dakpannen heeft vernield.
Bewijsoverweging ten aanzien van 01.367657.24 feit 4.
Onder feit 4 is aan verdachte het bezit van een (zelfgemaakte) explosieve constructie, te weten een pijpbom, ten laste gelegd.
De raadsman heeft (subsidiair) betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit, nu dit wapen niet onder categorie II onder 7 WWM valt. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) heeft de pijpbom, zo bepleit de raadsman, niet ontvangen en derhalve niet kunnen onderzoeken, zodat de conclusie dat de pijpbom onder deze wet valt niet kan worden getrokken.
De rechtbank ziet in wat de raadsman heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de expertise van het NFI en de inhoud van het rapport. In dat rapport wordt het verrichte onderzoek beschreven, waaraan vervolgens conclusies worden verbonden. De rechtbank constateert dat het onderzoek van het NFI deze conclusies kunnen dragen en neemt deze over. De rechtbank volgt het standpunt van de verdediging dan ook niet en verwerpt het verweer. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte met betrekking tot het aanwezig hebben van de zelfgemaakte pijpbom en de deskundigenrapportage van het NFI acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van 01.243728.22 feit 2.
Verdachte wordt verweten een valse bommelding te hebben gedaan door aan de servicebalie van de [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) een e-mailbericht en door aan de politie een Whatsappbericht te sturen. In de berichten wordt onder meer vermeld dat er drie bommen zouden zijn verstopt in het gebouw van de [slachtoffer 3] en dat deze zouden afgaan tijdens het evenement [naam] . In werkelijkheid bleken er geen explosieven op deze locatie aanwezig te zijn.
Uit de bewijsmiddelen vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat verdachte degene is die de e-mail aan de [slachtoffer 3] en het Whatsappbericht aan de politie heeft verstuurd.
Het e-mailadres [mailadres verdachte] , waaraan de naam [verdachte] is gekoppeld en waarmee het e-mailbericht naar de Brabanthallen is gestuurd, behoort toe aan verdachte. Verdachte verklaart al vele jaren geen gebruik meer te maken van dit e-mailadres, maar uit onderzoek blijkt dat aan dit e-mailadres een wachtwoord gekoppeld is met de voornaam van zijn vriendin [persoon] , ‘ [persoon] ’, en de toevoeging ‘2022love’, terwijl verdachte en [persoon] op het moment van de bommelding pas sinds kortere tijd een relatie met elkaar hadden. De stelling van verdachte dat hij al vele jaren geen gebruik meer maakt van dit e-mailadres wordt door dit bewijsmiddel weerlegd.
Uit onderzoek is voorts gebleken dat voor het sturen van het e-mailbericht aan de [slachtoffer 3] gebruik is gemaakt van het IP-adres dat hoort bij de woning van [persoon] , terwijl verdachte heeft verklaard dat hij daar op het moment dat de meldingen gedaan werden aanwezig was.
Voor wat betreft het Whatsapp-bericht aan de politie is uit onderzoek gebleken dat dit is verstuurd vanaf een telefoonnummer dat is gekoppeld aan een facebook account van verdachte.
Daar komt nog bij dat op de telefoon van verdachte vele zoekslagen zijn gedaan die te maken hebben met de bommelding. Deze zoektermen zijn op de telefoon ingevoerd, nadat de bommelding was gedaan, terwijl hierover niets in de media was gecommuniceerd. Verdachte had met geen mogelijkheid op de hoogte kunnen zijn van de bommelding, als hij niet degene zou zijn geweest die de melding heeft gemaakt.
Verdachte heeft – kort gezegd – ontkend de meldingen te hebben gedaan en stelt dat een ander persoon, vermoedelijk zijn ex-vriendin, toegang moet hebben gehad tot zijn telefoon, zijn cloudgegevens en zijn wifi-netwerk. Volgens verdachte is het mogelijk dat deze persoon gebruik heeft gemaakt van zijn apparatuur, netwerk en/of digitale identiteit zonder zijn medeweten en dat op deze manier de meldingen zijn gemaakt.
De rechtbank acht dit alternatieve scenario dat verdachte heeft geschetst ongeloofwaardig en schuift dit dan ook terzijde. Er is geen enkele aanwijzing in het dossier dat een derde op enig moment toegang heeft gehad tot zijn telefoon of digitale accounts. Integendeel, uit onderzoek aan de telefoon blijkt dat er nu juist geen aanwijzingen zijn dat iemand anders de telefoon van verdachte zou hebben gehackt, nu de daarvoor de benodigde spyware-applicaties in de telefoon van verdachte ontbreken. Het dossier bevat geen aanknopingspunten die de verklaring van verdachte ondersteunen. Wel zijn er meerdere aanknopingspunten, waaruit blijkt dat de verklaring van verdachte onjuist is.
Nu de verklaring van verdachte geen steun vindt in het dossier en bovendien niet logisch aansluit bij de objectieve bewijsmiddelen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die de valse bommelding heeft gedaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, eventueel in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. 01.367657.24, feit 1:
op 9 oktober 2024 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de tuin van die woning aan de [adres 1] en de daarin aanwezige goederen en bestrating te duchten was, een molotovcocktail, in elk geval een met brandbare vloeistof gevulde fles met een brandend stuk textiel, in de tuin bij die woning heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. 01.367657.24, feit 2 subsidiair:
op 17 oktober 2024 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk bij de woning [adres 2] dakpannen, die aan [slachtoffer 1] en/of de woningbouwvereniging, toebehoorden, heeft vernield, door het gooien van een molotovcocktail tegen die dakpannen;
t.a.v. 01.367657.24, feit 3:
op of omstreeks 25 oktober 2024 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning [adres 3] en de tuin van die woning en bestrating te duchten was, een molotovcocktail, in elk geval een met brandbare vloeistof gevulde fles met een brandend stuk textiel, tegen die woning en in de tuin bij die woning heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. 01.367657.24, feit 4:
op 12 februari 2025 te Helmond een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een zelfgemaakte explosieve constructie (pijpbom), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
t.a.v. 01.319831.22:
op 31 augustus 2022 te Helmond in een woning, te weten aan [adres 4] , alwaar verdachte zich tegen de wil van de rechthebbende bevond, sloffen sigaretten, die aan [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
t.a.v. 01.243728.22, feit 2:
op 24 september 2022 te Helmond en Den Bosch gegevens heeft doorgegeven, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een voor het publiek toegankelijke plaats voorwerpen aanwezig waren, waardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht, door vanaf e-mailadres “ [mailadres verdachte] ” aan de servicebalie van de [slachtoffer 3] . een e-mailbericht te sturen met als onderwerp “spoedbetaling” en als inhoud
“Goedemorgen. Afgelopen week heb ik de tijd gehad om 3 bommen te verstoppen in jullie gebouw. Ik geef jullie tot 16:00 de tijd om €125000,- naar mij over te maken anders is het kaboem blaas ik een volle [Evenementenlocatie] op tijdens het mooie festival vandaag [naam] .
[rekeningnummer]
voor 16:00 dankjewel
groetjes knalbom”
en
aan de politie een Whatsapp-bericht te sturen met als inhoud
“'BERICHT OOK NAAR [slachtoffer 3] GESTUURD. 16.00 UUR. GM. AFGELOPEN WEEK HEB IK TIJD GEHAD OM 3 BOMMEN TE VERSTOPPEN IN JULLIE GEBOUW. GEEF JULLIE DE TIJD OM VOOR 16.00 UUR 125.000 OVER TE MAKEN. ANDERS IS HET KABOEM, BLAAS IK EEN VOLLE [Evenementenlocatie] OP. TIJDENS MOOIE FESTIVAL [naam] . [rekeningnummer] . VOOR 1600 UUR
DANK. GR. KNALBOM. -STUURT PAAR MINUTEN LATER: TIK TAK TIK TAK.. TERUGBELLEN: TELEFONISCH BEREIKBAAR OP: [telefoonnummer] ”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd in de zaak met parketnummer 01.319831.22 verzoekt de verdediging een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn. Ten aanzien van alle overige ten laste gelegde feiten hebben de raadslieden vrijspraak bepleit. Subsidiair hebben de raadslieden ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, overtreding van de WWM vanwege het in bezit hebben van een zelfgemaakte pijpbom, vernieling, diefstal uit een woning door middel van insluiping en het doen van een valse bommelding.
De pogingen tot brandstichting door het gooien van een molotovcocktail richting de woningen ziet de rechtbank als zeer ernstig, gelet op de mogelijke gevolgen die een succesvolle poging teweeg hadden kunnen brengen. Dergelijke pogingen tot brandstichting zijn intimiderend voor de bewoners zelf, maar ook voor de omwonenden en buurtgenoten en kunnen bij hen en voor de maatschappij in het algemeen gevoelens van onveiligheid veroorzaken.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van een zelfgemaakte pijpbom. Hierover verklaart hij ter terechtzitting dat hij vaker dergelijk vuurwerk maakt. Met zijn handelen overtreedt verdachte niet alleen de wapenwetgeving, maar schendt hij ook de regels voor de omgang met vuurwerk, welke regels als doel hebben mens en milieu tegen de negatieve en gevaarlijke effecten van vuurwerk te beschermen. Door het onbeschermd aanwezig hebben van een zelfgemaakte pijpbom heeft verdachte veiligheidsrisico’s in het leven geroepen.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling door een niet brandende/brandbare molotovcocktail tegen de dakpannen van de aanbouw van de woning van de bewoners van [adres 2] aan te gooien. De dakpannen waren kapot en moesten worden vervangen. Met zijn handelen heeft verdacht schade veroorzaakt aan andermans eigendom en overlast veroorzaakt.
Tevens heeft verdachte een aantal sloffen sigaretten uit de woning van zijn werkgever weggenomen, omdat hij vond dat hij moest worden betaald voor zijn diensten. Dat de betaling uitbleef, zinde verdachte niet. Door middel van insluiping heeft verdachte zich de toegang tot de woning verschaft om zo de goederen weg te kunnen nemen. De woning is bij uitstek een plek waar bewoners zich veilig moeten kunnen voelen. Dat de slachtoffers nog steeds de gevolgen van de diefstal ervaren blijkt uit de door aangeefster ingediende vordering. Zij en haar dochter ervaren nog steeds angsten. Verdachte heeft zich van deze mogelijke gevolgen geen rekenschap gegeven en kennelijk alleen oog gehad voor eigen financieel gewin en de rechtbank rekent hem dat aan.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – het doen van een valse bommelding. In de huidige tijd vinden met enige regelmaat aanslagen plaats en het doen van een valse bommelding kan mede daarom leiden tot gevoelens van angst, onveiligheid en maatschappelijke ontwrichting en/of onrust. Daarnaast vormen dit soort valse meldingen een aanzienlijke verstoring van de openbare orde en belasten zij de opsporingsautoriteiten. Verdachte heeft hier op geen enkele wijze rekening mee gehouden.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor diefstallen werd veroordeeld en beschikt over een uitgebreide justitiële documentatie. Daarnaast heeft verdachte het strafbare feit – dat ziet op het doen van de valse bommelding – gepleegd gedurende een proeftijd van een eerdere veroordeling.
Reclasseringsrapport.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 13 mei 2025. De reclassering adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte is eerder in beeld geweest bij de reclassering, maar verdachte heeft zich – zelfs na gedeeltelijke tenuivoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf – niet gehouden aan de opgelegde vorwaarden.
De op te leggen straf en strafkorting wegens overschrijding redelijke termijn.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank met betrekking tot de valse bommelding, de pogingen tot brandstichting en vernieling gekeken naar straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank ten aanzien van de diefstal met insluiping en overtreding van de WWM aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De jurisprudentie en oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Om te komen tot een op te leggen straf heeft de rechtbank als uitgangspunt per strafbaar feit een straf bepaald. Verdachte krijgt ten aanzien van de pogingen tot brandstichting en de valse bommelding per feit zes maanden gevangenisstraf opgelegd. Voor het voorhanden hebben van de zelfgemaakte pijpbom en de diefstal door middel van insluiping (gelet op de recidive) legt de rechtbank per feit drie maanden gevangenisstraf op. Ten slotte legt de rechtbank voor de vernieling van dakpannen door middel van het gooien met een molotovcocktail één maand gevangenisstraf op. In totaal komt dit neer op een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in de zaak met parketnummer 01.243728.22 is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Naar vaste rechtspraak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in het onderhavige geval geen sprake.
De rechtbank concludeert dat ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 01.243728.22 (de valse bommelding) en in de zaak met parketnummer 01.319831.22 (de diefstal door middel van insluiping) de redelijke termijn is overschreden. Deze zaken hebben onnodig lang stil gelegen. De termijnoverschrijding kan niet voor rekening van verdachte komen.
De rechtbank wil in deze zaak niet volstaan met de constatering dat het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn is geschonden, maar verbindt aan deze constatering tevens gevolgen voor wat betreft de aan verdachte op te leggen straf, in die zin dat een korting wordt toegepast van ongeveer 10%. De rechtbank heeft voor de valse bommelding en de diefstal door middel van insluiping een gevangenisstraf van in totaal 9 maanden tot uitgangspunt genomen. De rechtbank zal gelet op het overschrijden van de redelijke termijn één maand gevangenisstraf in mindering brengen op de totaal op te leggen straf.
De rechtbank zal een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen. Vanwege de ernst van de feiten en gevaarzetting voor zijn omgeving acht de rechtbank een langere proeftijd passend en geboden. Dit is te meer nodig nu verdachte geen enkele blijk van enig (probleem)inzicht heeft gegeven. Verdachte is ter terechtzitting uitdrukkelijk gevraagd of hij bereid is hulpverlening te aanvaarden, maar heeft te kennen gegeven hiervoor niet open te staan. Gelet hierop, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf dan ook geen bijzondere voorwaarden verbinden.
De rechtbank acht uit het oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van langere duur op zijn plaats. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De voorlopige hechtenis.
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat in twee van de drie onderhavige zaken een bevel gevangenhouding is afgegeven, te weten in de zaken met parketnummers 01.367657.24 (bevel gevangenhouding d.d. 26 februari 2025) en 01.243728.22 (bevel gevangenhouding d.d. 5 oktober 2022). In de zaak met parketnummer 01.243728.22 is het bevel gevangenhouding met ingang van 6 oktober 2022 geschorst. Om redenen van praktische aard zal de rechtbank het geschorste bevel gevangenhouding in de zaak met parketnummer 01.243728.22 opheffen.
Ter terechtzitting van 28 juli 2025 heeft de verdediging verzocht de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 01.367657.24 op te heffen, nu zij de mening is toegedaan dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Nu de rechtbank niet tot vrijspraak van de verdachte komt, wijst zij het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af. De rechtbank is van oordeel is dat de ernstige bezwaren en de gronden, te weten recidivegevaar met betrekking tot een feit, waarop een gevangenisstraf van 6 jaar of meer staat gesteld, en waarbij sprake is van gevaar voor de veiligheid van goederen en de 12-jaarsgrond met geschokte rechtsorde, waarop de voorlopige hechtenis van verdachte is gebaseerd ook thans nog aanwezig zijn.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van immateriële schade ingediend. De benadeelde partij heeft op de schriftelijke vordering genoteerd dat zij en haar dochter psychische schade hebben opgelopen, maar dat zij niet weet welk bedrag hieraan gekoppeld dient te worden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft eveneens geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, omdat de vordering niet is onderbouwd. De benadeelde partij krijgt geen gelegenheid om de vordering alsnog te onderbouwen, omdat dat leidt tot een te grote belasting van deze strafprocedure. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Beslag.

Onder verdachte is in de zaak met parketnummer 01.243728.22 één mobiele telefoon van het merk Apple in beslag genomen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het in beslag genomen goed verbeurd dient te worden verklaard, nu deze telefoon is gebruikt om het strafbare feit mee te plegen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank de in beslag genomen mobiele telefoon aan verdachte te retourneren.
Conclusie.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen Apple IPhone 8 van verdachte vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke het feit in de zaak met parketnummer
01.243728.22 is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 57, 142a, 157, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht; en
  • 26, 55 van de Wet Wapens en Munitie

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 in de zaak met parketnummer 01.243728.22 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij
en
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. 01.367657.24, feit 1:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
t.a.v. 01.367657.24, feit 2 subsidiair:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
t.a.v. 01.367657.24, feit 3:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
t.a.v. 01.367657.24, feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7º;
t.a.v. 01.319831.22:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende bevindt;
t.a.v. 01.243728.22, feit 2:
gegevens doorgeven met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v.
01.367657.24, feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3, feit 4, 01.319831.22 en 01.243728.22 feit 2:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Verbeurdverklaringvan het inbeslaggenomen goed in de zaak met parketnummer 01- 243728-22, te weten een Apple Iphone 8, kleur zwart, met goednummer
PL2100-2022208231-1979660.
Heft ophet reeds geschorste bevel gevangenneming in de zaak met parketnummer 01.243728.22.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.A.E.M. Rampaart, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. P. Lindeman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 11 augustus 2025.