4.6.In het bestreden besluit heeft GS een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de aangevraagde niet-hedonische geuremissie. GS gaat ervan uit dat verzoekster in 2012 een niet-hedonische geuremissie van 199 MouE per uur heeft aangevraagd en dat die geuremissie is vergund. Op 4 december 2024 is een niet-hedonische geuremissie gemeten van 3.900 MouE per uur. Gecorrigeerd voor de meetonzekerheid is dit 1.950 MouE per uur. Daarmee is volgens GS sprake van een overtreding van het verbod om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten.
5. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.13, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet geldt de omgevingsvergunning milieu als een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de Omgevingswet. De bedrijfsactiviteiten van verzoekster zijn aan te merken als een complex bedrijf in de zin van artikel 3.90 van het Besluit activiteiten leefomgeving. De aanwijzing van milieubelastende activiteiten omvat het hele bedrijf.
Voorschrift 5.2.1 van de omgevingsvergunning is op grond van artikel 8.1.5., vijfde lid, onder b, van het Invoeringsbesluit Omgevingsrecht als vergunningvoorschrift blijven gelden.
Is sprake van een overtreding?
6. Verzoekster voert aan dat de last ten onrechte is gebaseerd op de niet-hedonisch gewogen maximale geuremissie van 199 MouE/u. Dat is niet de geurnorm waar zij zich aan moet houden. In voorschrift 5.2.1 is een hedonisch gewogen geurnorm opgenomen. Dat voorschrift is volgens verzoekster bepalend voor wat is vergund.
7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voorschrift 5.2.1 een maximale hedonische waarde voor de geuremissie uit de schoorsteen bevat. De voorzieningenrechter gaat er met partijen van uit dat toetsing aan dit voorschrift nu niet meer mogelijk is. Sinds de intrekking van de NVN Geurkwaliteit is er geen actuele gevalideerde methode meer om de onaangenaamheid van een geur te kwantificeren/verrekenen met de vastgestelde geuremissie. GS is daarom ambtshalve met een traject gestart om voorschrift 5.2.1 te wijzigen. Dat traject heeft nog niet tot wijziging van de omgevingsvergunning geleid. Op dit moment geldt voorschrift 5.2.1 dus nog steeds.
8. GS stelt zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte op het standpunt dat verzoekster in 2012 een niet-hedonische geuremissie van 199 MouE per uur heeft aangevraagd. Verzoekster heeft geen geuremissie aangevraagd. Uit de projectbeschrijving blijkt dat zij destijds een vergunning voor een inrichting met een bepaalde productiecapaciteit en een centrale schoorsteen heeft aangevraagd. Volgens de aanvraag en het bijbehorende geurrapport leidt de aangevraagde productiecapaciteit tot een emissie uit de schoorsteen van 199 MouE per uur. GS heeft deze niet-hedonische waarde destijds omgerekend naar een hedonische waarde. Vervolgens heeft GS in voorschrift 5.2.1 een maximale hedonische waarde aan de omgevingsvergunning verbonden. GS heeft geen niet-hedonisch gewogen geuremissienorm aan de omgevingsvergunning verbonden.
9. Het dictum van de omgevingsvergunning leidt niet tot de conclusie dat er toch een niet-hedonisch gewogen geurnorm geldt. In het dictum van de omgevingsvergunning staat dat de ingediende aanvraag inclusief aanvullingen onderdeel uitmaakt van deze vergunning, voor zover de voorschriften en beperkingen niet anders bepalen. In dit geval bepaalt voorschrift 5.2.1 anders. De rechtbank heeft al eerder overwogen dat er een verschil is tussen een niet-hedonisch gewogen geuremissienorm van 199 MouE per uur en een hedonisch gewogen geuremissie van 398 MouE per uur.In voorschrift 5.2.1 is dus een andere grenswaarde bepaald dan de niet-hedonische geuremissie van 199 MouE per uur. De in de aanvraag en het geurrapport vermelde niet-hedonische geuremissie maakt dan ook geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning.
10. Voor verzoekster geldt geen maximale niet-hedonisch gewogen geuremissienorm van 199 MouE per uur. Er is dan ook geen sprake van een overtreding. GS is niet bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen.
11. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het bestreden besluit in stand zal kunnen blijven. De voorzieningenrechter ziet aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en het bestreden besluit te schorsen.