ECLI:NL:RBOBR:2025:5578

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
25/488
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot vaststelling van subsidie en de gevolgen van het bestreden besluit voor eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 5 september 2025, wordt het beroep van eiseres, [bedrijfsnaam] B.V., tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Metropoolregio Eindhoven (MRE) behandeld. Eiseres is het niet eens met de vaststelling van de subsidie voor haar project, die door verweerder op 10 september 2024 is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat verweerder een juist besluit heeft genomen en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt uit dat bij een besluit tot vaststelling van subsidie niet meer kan worden opgekomen tegen de voorwaarden die bij het verleningsbesluit zijn vastgesteld. Eiseres heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het verleningsbesluit van 13 december 2022, waardoor dit besluit onaantastbaar is geworden. De rechtbank concludeert dat de gevolgen van het bestreden besluit voor eiseres niet onevenredig zijn, omdat zij geen objectieve gegevens heeft aangedragen ter onderbouwing van haar stelling dat de gevolgen nadelig zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het bestreden besluit, zonder dat eiseres recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/488

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2025 in de zaak tussen

[bedrijfsnaam] B.V. uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [directeur bedrijf] ),
en

het dagelijks bestuur van de Metropoolregio Eindhoven (MRE), verweerder

(gemachtigde: mr. A. Posset).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een besluit waarbij verweerder de subsidie voor eiseres heeft vastgesteld. Eiseres is het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder een juist besluit heeft genomen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Met het besluit van 10 september 2024 heeft verweerder de subsidie in het kader van het MRE-Stimuleringsfonds voor het project ‘ [bedrijfsnaam] ’ (hierna: het projesct) vastgesteld. Met het bestreden besluit van 9 januari 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij zijn besluit gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen
:de gemachtigde van eiseres (die tevens de directeur van eiseres is) en namens verweerder zijn gemachtigde, vergezeld door [naam] (werkzaam als plaatsvervangend directeur bij verweerder) en drs. [naam] (werkzaam als Programmaregisseur Economie bij verweerder).

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Op 1 oktober 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor subsidie uit het MRE-Stimuleringsfonds voor het project.
3.1
Met het besluit van 13 december 2022 (het verleningsbesluit) heeft verweerder voor het project aan eiseres een subsidie verleend van maximaal € 50.000,-. Bij dit verleningsbesluit zijn de ‘Voorwaarden bij beschikking Stimuleringsfonds Metropoolregio Eindhoven’ (Voorwaarden) van toepassing verklaard en zijn de startdatum 1 oktober 2022 en einddatum 1 oktober 2023 vermeld.
3.2.
Op 27 juli 2023 heeft eiseres een voortgangsrapportage overgelegd, waarin zij verzoekt om een voorschot van € 6.300,-.
3.3.
Op verzoek van eiseres heeft verweerder de looptijd van het project verlengd tot 31 december 2023.
3.4.
Op verzoek van verweerder heeft eiseres op 11 oktober 2023 een aanvulling op de voortgangsrapportage overgelegd en verzocht om een voorschot van € 25.000,-.
3.5.
Met het besluit van 24 oktober 2023 heeft verweerder bepaald dat de voortgangsrapportage geen aanleiding biedt om een voorschot betaalbaar te stellen.
3.6.
Verweerder heeft eiseres op 19 december 2023 uitgenodigd voor een hoorzitting op 12 januari 2024 als onderdeel van de bezwaarprocedure tegen het besluit van 24 oktober 2023.
3.7.
Eiseres heeft juridisch advies ingewonnen en heeft daarna in een brief van 23 december 2023 aangegeven dat geen sprake is van bezwaar tegen het besluit van 24 oktober 2023, omdat dat voor haar geen optie meer is.
3.8.
In een brief van 8 januari 2024 heeft verweerder aan eiseres vermeld dat geen beslissing op bezwaar zal volgen naar aanleiding van het besluit van 24 oktober 2023
3.9.
Op 1 december 2023 en op 15 april 2024 heeft verweerder eiseres verzocht om een eindrapportage.
3.10.
In een e-mail van 18 april 2024 heeft eiseres verweerder bericht dat de relevantie van de gevraagde eindrapportage is verloren, omdat het project inmiddels is stopgezet.
3.13.
Met een brief van 3 juli 2024 heeft eiseres alsnog een eindrapportage naar verweerder gezonden, een toelichting gegeven en verzocht om een gesprek. Dat gesprek heeft op 12 juli 2024 plaatsgevonden.
3.15.
Met het primaire besluit van 10 september 2024 (het vaststellingsbesluit) stelt verweerder de subsidie vast op € 10.409,-. Omdat verweerder al € 5.000,- als voorschot heeft uitgekeerd is het resterende bedrag van € 5.409,- aan eiseres betaald.
3.16.
Eiseres heeft op 21 oktober 2024 bezwaar ingediend tegen het vaststellingsbesluit van 10 september 2024.
3.17.
Op 5 december 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
3.18.
Bij het bestreden besluit van 9 januari 2025 heeft verweerder het bij het vaststellingsbesluit ingenomen standpunt gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

4. In artikel 4:46, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast stelt. In artikel 4:46, tweede lid, onder a en b, van de Awb is bepaald dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
5. Bij een verleningsbesluit wordt een subsidie toegekend voor een bepaalde, in het algemeen toekomstige, activiteit. Dat betekent dat de aanvrager een aanspraak op financiële middelen krijgt, als de gesubsidieerde activiteiten daadwerkelijk zijn verricht en aan de gestelde voorwaarden en verplichtingen is voldaan.
6. Bij een vaststellingsbesluit wordt definitief beslist dat de aanvrager een subsidie ontvangt ter hoogte van een bepaald bedrag. Daarvoor is nodig dat dat de gesubsidieerde activiteit is verricht en dat bij de verlening opgelegde verplichtingen zijn nageleefd. Op grond van het vaststellingsbesluit wordt subsidie uitbetaald onder verrekening van eerder verstrekte voorschotten. Volgens vaste rechtspraak [1] kan bij een vaststellingsbesluit niet meer worden opgekomen tegen de bij het verleningsbesluit vastgestelde voorwaarden of verplichtingen.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen het verleningsbesluit van 13 december 2022. Dat betekent dat dit besluit en de daarin aan de subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen rechtens onaantastbaar zijn. Ook voor het beluit van 24 oktober 2023, waarbij verweerder het verzoek om voorschot te verlenen heeft afgewezen, geldt dat dit rechtens onaantastbaar is. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres op 23 december 2023 expliciet heeft aangegeven dat zij tegen dat besluit geen bezwaar maakt.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat eiseres niet heeft voldaan aan een aantal aan het verleningsbesluit verbonden verplichtingen en dat de subsidie daarom onder toepassing van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb lager wordt vastgesteld. Verweerder heeft de subsidie vastgesteld op grond van de door eiseres verstrekte einddeclaratie en het daarover gegeven advies van de adviesgroep Stimuleringsfonds. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiseres gelet op de facturenlijst € 10.409,- als out-of-pocket-kosten heeft verantwoord en dat overige gestelde kosten niet subsidiabel zijn.
9. In het beroepschrift heeft eiseres aangevoerd dat artikel 2.2 van de voorwaarden, die zijn verbonden aan verleningsbesluit, te vaag is, geen objectieve criteria biedt en niet strekt tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. De eis dat facturen pas gedeclareerd kunnen worden na betaling heeft volgens eiseres geen basis in de toepasselijke regelgeving. Eiseres stelt dat verweerder blijk geeft van een sterke negatieve vooringenomenheid naar ondernemers in het algemeen. Eiseres betoogt ook dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld en dat opschorting van voorschotten willekeurig en onterecht is.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb in beginsel bevoegd was om het in het verleningsbesluit vermelde subsidiebedrag lager vast te stellen, omdat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden en eiseres niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen en voorwaarden.
11. Gelet op de verwijzing naar de in het beroepschrift genoemde rechtsbeginselen, gelezen in samenhang met de toelichting die eiseres daarop op de zitting heeft gegeven, stelt de rechtbank vast dat het beroep van eiseres zich in essentie richt tegen de weigering door verweerder om de door eiseres aangevraagde voorschotten te verstrekken. Zoals hiervoor is overwogen kan volgens vaste rechtspraak bij een vaststellingsbesluit niet meer worden opgekomen tegen de bij het verleningsbesluit vastgestelde voorwaarden of verplichtingen. Omdat eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het verleningsbesluit van 13 december 2022 en ook niet tegen het besluit van 24 oktober 2023 kunnen haar grieven in de onderhavige beroep geen doel treffen. De rechtbank komt in dit bestuursrechtelijke beroep evenmin toe aan de beoordeling van de civielrechtelijke vorderingen tot aansprakelijkheid en schadevergoeding, waarvan eiseres melding heeft gemaakt.
12. De rechtbank overweegt dat het besluit tot vaststelling van de verleende subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb berust op een discretionaire bevoegdheid, waarbij een afweging van de betrokken belangen dient te worden gemaakt. Op grond van het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van het vaststellingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Om dit te kunnen beoordelen, moet de vraag worden beantwoord of het vaststellingsbesluit geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken en of dat besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is.
13. Eiseres betoogt dat verweerder disproportioneel en in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld door de bevoorschotting volledig te stoppen zonder valide redenen, terwijl de ernstige gevolgen bekend waren.
14. De rechtbank stelt vast dat eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit voor haar onevenredig nadelige gevolgen heeft, maar dat zij deze stelling niet heeft onderbouwd met verifieerbare en objectieve gegevens. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de gevolgen van het bestreden besluit voor eiseres onevenredig zijn.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, rechter, in aanwezigheid van mr. F.M. van den Assem, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2025.
de griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5195 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:325.