ECLI:NL:RBOBR:2025:5747

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
82/267588-23 Ontneming
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overschrijding fosfaatrechten en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 17 september 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die in de jaren 2020 en 2021 de op haar bedrijf rustende fosfaatrechten heeft overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte hierdoor een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 112.785,50. Ondanks deze vaststelling heeft de rechtbank besloten de betalingsverplichting op nihil te stellen, omdat ontneming van het voordeel niet rechtvaardig en zinvol werd geacht. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder de financiële situatie en de noodzaak om het voortbestaan van haar bedrijf te waarborgen. De rechtbank heeft daarbij artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht toegepast, dat de mogelijkheid biedt om de betalingsverplichting lager vast te stellen dan het geschatte voordeel. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 4 september 2025, waar de officier van justitie haar vordering heeft gewijzigd naar een verzoek om de betalingsverplichting op nihil te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel er sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel, de omstandigheden van de verdachte aanleiding gaven om van de gebruikelijke ontnemingsmaatregel af te wijken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 82.267588.23 [ontneming]
Datum uitspraak: 17 september 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] .

Onderzoek van de zaak:

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
4 september 2025. De vordering van de officier van justitie van 27 februari 2025 strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 112.785,50 ter ontneming van het – op datzelfde bedrag vast te stellen – wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering in die zin gewijzigd dat zij heeft gevorderd om de betalingsverplichting vast te stellen op nihil.

De beoordeling van de vordering.


inleiding
Bij vonnis van de meervoudige economische kamer van 17 september 2025 heeft de rechtbank in de aan deze ontnemingsprocedure ten grondslag liggende strafzaak wettig en overtuigend bewezen geacht dat verdachte zich in de jaren 2020 en 2021 aan overtreding van artikel 21b, eerste lid, van de Meststoffenwet schuldig heeft gemaakt.

de bewijsmiddelen en het wederrechtelijk verkregen voordeel
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de beslissing worden opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis als tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat de feiten waarvoor veroordeelde bij vonnis van 17 september 2025 in de strafzaak met parketnummer 82.267588.23 is veroordeeld, er toe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. De rechtbank schat dit voordeel op een bedrag van € 112.785,50.

de betalingsverplichting
Op grond van artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de ontnemingsrechter de betalingsverplichting lager vaststellen dan het geschatte voordeel. Deze bevoegdheid is niet beperkt tot specifieke gevallen. Ook op grond van andere omstandigheden dan die verband houden met de draagkracht van de veroordeelde, kan de rechter het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel (vgl. ECLI:NL:HR:2022:67, NJ 2022/56).
De rechtbank overweegt daarbij dat het opleggen van de ontnemingsmaatregel in abstracto passend is in het geval door het begaan van een strafbaar feit financieel voordeel is behaald. Dit laat onverlet dat de rechter telkens kritisch moet onderzoeken of het opleggen van een ontnemingsmaatregel in het concrete geval niet alleen een doelmatige, maar ook een rechtvaardige en zinvolle strafrechtelijk reactie is (vgl. ECLI:NL:HR:2022:67, NJ 2022/56, conclusie mr. E.J. Hofstee, overweging 51).
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van 4 september 2025 stelt de rechtbank vast dat verdachte al een [verdachte] voerde op het moment dat het fosfaatrechtenstelsel werd ingevoerd. Om binnen de grenzen van dit stelsel te blijven heeft verdachte vanaf 2016 het opfokken van haar jongvee uitbesteed aan een opfokker, [bedrijf] [hierna: [bedrijf] ]. Daarbij werd gebruik gemaakt van de fosfaatrechten van [bedrijf] .
In 2020 werd verdachte plotseling geconfronteerd met de situatie dat zij niet langer gebruik kon maken van de fosfaatrechten van [bedrijf] . Daarop heeft verdachte de samenwerking met [bedrijf] verbroken en heeft zij een andere locatie aangekocht om haar jongvee onder te brengen. Door deze investering en door andere financiële verplichtingen die verdachte eerder was aangegaan, ontbraken de financiële middelen om voor de jaren 2020 en 2021 die fosfaatrechten aan te schaffen die voor de totale veestapel van verdachte nodig waren. Reductie van de veestapel was eveneens geen optie. Gelet op de financiële consequenties daarvan zou daardoor het voortbestaan van het bedrijf worden bedreigd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit weliswaar omstandigheden die in de risicosfeer van de veroordeelde als ondernemer liggen, maar zij geven niettemin aanleiding om op gronden van billijkheid de (strafrechtelijke) betalingsverplichting niet ter hoogte van het geschatte voordeel vast te stellen.
De rechtbank constateert verder dat verdachte tot 2020 en vanaf 2022 wel voldoende fosfaatrechten had voor het op haar bedrijf gehouden vee en dat verdachte niet over de financiële middelen beschikt om de ontnemingsvordering te kunnen voldoen. Enige draagkracht hiervoor ontbreekt.

de conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet rechtvaardig en zinvol is. De rechtbank zal de betalingsverplichting van veroordeelde daarom op nihil stellen.

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

De rechtbank:
 stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 112.785,50.

stelt de verplichting tot betalingaan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel
op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D. ten Boer, voorzitter,
mr. H. Slaar en mr. I. Tillema, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 17 september 2025.