ECLI:NL:RBOBR:2025:6161

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
25/1118
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzageverzoek op grond van de AVG tegen college van burgemeester en wethouders van Oirschot

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het college van burgemeester en wethouders van Oirschot. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 oktober 2024, waarin het college heeft beslist op haar verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eiseres stelt dat het college niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar en heeft op 13 mei 2025 beroep ingesteld. Het college heeft op diezelfde datum alsnog een besluit genomen, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025 behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 13 mei 2025 een besluit heeft genomen, waardoor het eerdere beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college voldoende heeft voldaan aan de verplichtingen onder de AVG door eiseres inzage te geven in de verwerkte persoonsgegevens. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het overzicht van de persoonsgegevens niet volledig is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de verzoeken van eiseres afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1118

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Oirschot, het college

(gemachtigde: mr. M. Meelker).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar.
1.1.
In het besluit van 8 oktober 2024 heeft het college beslist op het verzoek om inzage op grond van de AVG [1] . Het college heeft een overzicht verstrekt van alle correspondentie waarin de persoonsgegevens van eiseres zijn verwerkt.
1.2.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 13 mei 2025 heeft eiseres beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres van 11 november 2024.
1.3.
Het college heeft op 13 mei 2025 alsnog een besluit genomen op dit bezwaar van eiseres en heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.4.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het eerder ingestelde beroep wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar van rechtswege betrekking op het alsnog genomen besluit op bezwaar van 13 mei 2025 (het bestreden besluit).
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025 op een regiezitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college, [naam] en [naam] , die beiden werkzaam zijn bij het college. Eiseres heeft laten weten niet aanwezig te zijn bij de zitting.
1.6.
Na de behandeling van het beroep op de zitting is het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

De regiezitting
2. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting. De rechtbank heeft deze zitting als een regiezitting geduid en toegelicht dat een regiezitting inhoudt dat de behandelend rechter met partijen bespreekt wat de geschilpunten zijn en wat er moet gebeuren om deze zaak te kunnen oplossen of berechten. Uitdrukkelijk is erop gewezen dat ook de inhoud van het besluit aan de orde kon komen. Daarbij is er ook op gewezen dat er zo mogelijk na de behandeling op deze zitting een definitief einde komt aan het geschil. De rechtbank heeft in de uitnodiging voor deze regiezitting partijen erop gewezen dat zij hun aanwezigheid van wezenlijk belang vindt. En ook na brieven van eiseres waarin zij aangeeft dat een zitting voor haar een verdere vorm van overbelasting is en zij verzoekt om de zaak schriftelijk af te doen, heeft de rechtbank eiseres schriftelijk laten weten dat eiseres niet verplicht is om naar de regiezitting te komen, maar daarbij wel benadrukt dat de rechtbank graag goed wil begrijpen waar het eiseres precies omgaat en waar de rechtbank een oordeel over kan geven.
2.1.
Eiseres heeft de rechtbank op zaterdag 20 september 2025, omstreeks 13:53u, een bericht gestuurd waarin zij de rechtbank erop wijst dat zij niet naar de zitting kan komen. Eiseres heeft de rechtbank in dit bericht niet verzocht om de zitting te verdagen en de rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om dit bericht als zodanig op te vatten. De rechtbank betrekt daarbij dat eiseres de rechtbank herhaaldelijk heeft verzocht om het beroep op basis van de stukken, en dus zonder zitting, af te doen. Zij heeft daarbij bezwaar gemaakt tegen de mondelinge behandeling van deze zaak op een zitting en geen toestemming gegeven voor een mondelinge behandeling. Nog daargelaten dat het aan de rechtbank is om te bepalen hoe een zaak wordt behandeld, leidt de rechtbank hieruit af dat eiseres ook geen prijs stelt op een mondelinge behandeling van deze zaak.
Het beroepschrift van 13 mei 2025
3. Eiseres heeft op 13 mei 2025 beroep ingediend. Als bijlage bij dit beroep is een ‘Samengesteld Beroepschrift AVG – Inzage Besluit, Fictieve Weigering en Schendingen’ gevoegd. Dit beroepschrift valt uiteen in drie delen. Aan de hand van deze delen zal de rechtbank het beroep beoordelen.
Deel I: Beroep wegens fictieve weigering
4. In dit deel van het beroepschrift stelt eiseres beroep in wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar van 11 november 2024. De rechtbank heeft er nota van genomen dat eiseres het zelf heeft over het niet tijdig beslissen op een drietal AVG-verzoeken (van 5 november 2021, 11 november 2024 en 13 mei 2025), maar uit de ‘Begeleidende brief - Beroep wegens uitblijven beslissing op bezwaar (AVG)’ blijkt dat het beroep zich richt tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar van 11 november 2024 gericht tegen het primaire besluit van 8 oktober 2024 ziende op een aanvraag van 30 oktober 2023. De rechtbank stelt vast dat het college op 13 mei 2025 alsnog een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres. Gesteld noch gebleken is dat eiseres gelet hierop nog belang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
4.1.
Het betaalde griffierecht is ook verschuldigd voor het volgens artikel 6:20, derde lid, van de Awb ontstane beroep tegen het bestreden besluit. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
5. In het bestreden besluit heeft het college zijn besluit op het inzageverzoek van eiseres gehandhaafd. Het college stelt zich - onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie - op het standpunt dat verstrekking van de persoonsgegevens met het overzicht voldoet aan artikel 15 van de AVG en de geldende rechtspraak. Eiseres kan aan de hand van de stukken waarover zij beschikt en die in het overzicht zijn opgenomen, met informatie over de inhoud, strekking of context, kennisnemen van de gegevens die bij het college bekend zijn en controleren of zij juist en in overeenstemming met de AVG zijn verwerkt. De bezwaarschriftencommissie is van mening dat de mededeling van het college dat niet meer persoonsgegevens zijn aangetroffen dan op het overzicht zijn vermeld, niet ongeloofwaardig voorkomt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het anders is.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat het overzicht niet volledig is en dat het college de stukken die rechtstreeks verband houden met haar verzoek om inzage niet volledig zijn verstrekt. Ook wijst eiseres erop dat in het bestreden besluit niet wordt gereageerd op de stukken die eind april en begin mei 2025 zijn overgelegd. Verder voert eiseres aan dat bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat het geen zelfstandige motivering heeft. Er wordt slechts verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie.
6.1.
Artikel 15 van de AVG geeft een betrokkene onder andere het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens en in de informatie betreffende met name de verwerkingsdoeleinden en de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie die persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt. Het recht op inzage is iets anders dan een recht van toegang tot bestuurlijke documenten. De verwerkingsverantwoordelijke is niet gehouden een afschrift van de onderliggende documenten te verstrekken, mits voldaan is aan het doel van artikel 15 van de AVG. [2]
6.2.
In het arrest van het Hof van Justitie van 4 mei 2023 [3] heeft het Hof nadere uitleg gegeven over het inzagerecht van artikel 15 van de AVG. Volgens het Hof moet de kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt en die de verwerkingsverantwoordelijke krachtens artikel 15, derde lid, eerste volzin, van de AVG moet verstrekken, alle noodzakelijke kenmerken vertonen om de betrokkene in staat te stellen de rechten die hij aan deze verordening ontleent daadwerkelijk uit te oefenen. Deze kopie moet deze gegevens dus volledig en getrouw reproduceren.
6.3.
Het college heeft een tweetal overzichten verstrekt met daarop in totaal 391 (post)stukken genoemd met daarbij vermeldt de datum, de afzender of ontvanger alsmede de inhoud van het poststuk. Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat dit stukken zijn waarover eiseres beschikt. Daarmee is zij in staat om de juistheid van haar verwerkte persoonsgegevens en de rechtmatigheid van die verwerkingen te controleren. Ook heeft het college ter zitting een toelichting gegeven op het zorglandschap binnen de gemeente Oirschot en dat die (in mandaat of delegatie) opererende in gemeenschappelijke regelingen geregelde instanties, zoals bijvoorbeeld Kempenplus, zelf persoonsgegevens verwerken die buiten dit verzoek vallen. Gelet op de uitgebreide toelichting in het bestreden besluit en de overzichten die aan eiseres zijn verstrekt, is het aan eiseres om concreet te maken welke persoonsgegevens of verwerkingen in de overzichten ontbreken dan wel concreet te maken waarom de overzichten niet volledig zijn dan wel op welk punt deze niet voldoen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.4.
Verder overweegt de rechtbank dat artikel 3:49 van de Awb bepaalt dat ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. In artikel 7:13, zevende lid, van de Awb is bepaald dat slechts indien de beslissing op bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, in de beslissing op bezwaar de reden voor die afwijking moet worden vermeld. In dit geval heeft het college verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie en heeft hij dat advies met het bestreden besluit aan eiseres verzonden. Het college is in het bestreden besluit niet afgeweken van het advies en heeft daarom voldaan aan zijn wettelijke verplichting. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
6.5.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het enkele gestelde niet ingaan op stukken zonder dat eiseres toelicht op welke punten dit tot een onjuiste beslissing op bezwaar leidt onvoldoende is om van een geslaagde beroepsgrond te kunnen spreken. Daarbij neemt de rechtbank in acht dat de omvangrijke processtukken van eiseres onduidelijk zijn en dat de rechtbank niet verplicht is om een schriftelijke zoektocht door middel van correspondentie te starten naar waar het eiseres wellicht allemaal om te doen kan zijn. Daarvoor was in dit geval juist (als oplossing) de regiezitting bedoeld. De rechtbank acht het daarom omwille van de goede procesorde noodzakelijk ten aanzien van deze beroepsgrond een begrenzing aan te brengen.
7. Eiseres heeft de rechtbank op 11 juli 2025 verzocht om het besluit van het college van 9 juli 2025 met kenmerk 25.U002024 met toepassing van artikel 6:19 van de Awb onder dit beroep te brengen. Het besluit van 9 juli 2025 is een beslissing van het college op een aanvraag van 13 mei 2025 over de verwerking van de persoonsgegevens door de [naam].
7.1.
Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is geen daarvan geen sprake, zodat het beroep niet (ook) van rechtswege mede betrekking heeft op het besluit van 9 juli 2025.
Deel II: Beroep tegen de beslissing op bezwaar van 3 april 2025
8. De rechtbank stelt vast dat dit deel van het beroepschrift zich richt tegen het besluit van 3 april 2025 met kenmerk 25.U000881. In dit besluit heeft het college beslist op het verzoek van eiseres om inzage in haar persoonsgegevens die het Inlichtingenbureau van de gemeente Oirschot van haar verwerkt. Het gaat hier niet, zoals eiseres stelt, om een beslissing op bezwaar, maar om een primair besluit.
8.1.
Op grond van artikel 7:1 van de Awb dient voordat beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, eerst bezwaar bij het bestuursorgaan te worden gemaakt. Tegen de beslissing op dat bezwaar kan vervolgens beroep worden ingesteld.
9. Het college heeft het bezwaarschrift van eiseres dat is gericht tegen dit besluit van 3 april 2025 op 1 juli 2025 als rechtstreeks beroep doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank heeft in haar uitspraak [4] van vandaag geoordeeld dat het bezwaarschrift niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtstreeks beroep zoals die zijn bepaald in artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft in die uitspraak bepaald dat het college het beroepschrift als bezwaarschrift behandeld. Van een uitzondering op de hoofdregel in artikel 7:1 van de Awb is daarom geen sprake.
9.1.
Omdat het college nog niet heeft beslist op het bezwaarschrift van eiseres tegen het besluit op dit inzageverzoek, is de rechtbank van oordeel dat daartegen nog geen beroep kan worden ingesteld. De rechtbank kan de beroepsgronden die zich tegen dit besluit van 3 april 2025 richten daarom niet in deze uitspraak beoordelen. Eerst moet namelijk een bezwaarprocedure worden doorlopen tegen dit besluit. De rechtbank kan daarom niet anders dan oordelen dat het beroep - voor zover het is gericht tegen dit besluit van 3 april 2025 - niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling doorzenden aan het college voor verdere behandeling. [5] Dat betekent dat het college moet beslissen op dit deel van het beroepschrift als ware het een bezwaar. Op grond van artikel 6:15, derde lid, van de Awb is het tijdstip van de indiening bij de rechtbank bepalend voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
10. Eiseres heeft de rechtbank op 16 juni 2025 verzocht om het besluit van het college van 3 april 2025 met kenmerk [nummer] met toepassing van artikel 6:19 van de Awb onder dit beroep te brengen.
10.1.
Dit besluit van 3 april 2025 is genomen voordat het bestreden besluit van 13 mei 2025 is genomen, zodat reeds daarom al geen sprake kan zijn van intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Het beroep heeft daarom niet (ook) van rechtswege mede betrekking heeft op het besluit van 3 april 2025.
Deel III: Verzoeken aan de rechtbank
11. Voor inwilliging van de verzoeken die eiseres in deel III van het beroepschrift doet, en die rechtbank heeft opgevat als samenhangend met een eventueel gegrond beroep, bestaat geen aanleiding. Eiseres krijgt namelijk geen gelijk.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover het is gericht tegen het (primaire) besluit van 3 april 2025, niet-ontvankelijk.
  • verklaart het beroep, voor zover het (van rechtswege) is gericht tegen het bestreden besluit van 13 mei 2025, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3844.
3.Österreichische Datenschutzbehörde en CRIF, ECLI:EU:C:2023:369, overwegingen 35-45
4.Zaaknummer SHE 25/2402.
5.Zie in dat licht o.a. ook de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1212.