Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[verweerder 1] ,
2.[verweerder 2] ,
1.Het procesverloop
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 44, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 21 juni 2024 en de nagezonden productie 45;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 24, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 3 december 2024;
- de mondelinge behandeling op 10 december 2024, waarbij de gemachtigden van partijen pleitnota’s hebben overgelegd aan de hand waarvan zij de zaak hebben toegelicht. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt dat naar partijen is toegestuurd.
19 mei 2025 heeft mevrouw [A] (van Watsonlaw) namens [verzoeker] de rechtbank bericht dat partijen door middel van mediation geen overeenstemming hebben bereikt. Dit is door mr. Vergouwen namens [verweerder 1] en [verweerder 2] bevestigd. Partijen hebben de rechtbank verzocht om een beschikking af te geven.
[verweerder 1] en [verweerder 2] stellen dat Ma-In nooit heeft besloten tot het verstrekken van deze nieuwe (c.q. gewijzigde) geldlening.
3.Het verzoek
primair: voor recht te verklaren dat de door [verweerder 1] doorgevoerde statutenwijziging van [verweerder 2] nietig is, en
primair: de heer [F] , geboren op 20 juni 1963 en lid van de Raad van Advies, als bestuurder van [verweerder 2] te benoemen, en
subsidiair: een door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijke bestuurder van [verweerder 2] te benoemen;
primair: de heer [G] , geboren op 26 september 1948 en lid van de Raad van Advies, als bestuurder van [verweerder 2] te benoemen, en
4.De beoordeling
“stel dat er iets met jou gebeurt, we kunnen het beter met z’n tweeën doen’en dat hij [verzoeker] op dat moment als bestuurder heeft willen benoemen. Daarnaast heeft [verweerder 1] verklaard dat hij ongeveer een jaar in de veronderstelling is geweest dat [verzoeker] naast hem bestuurder was van de STAK. De rechtbank leidt hieruit af dat [verweerder 1] ook zelf meent dat hij een jaar samen met [verzoeker] het bestuur van de STAK heeft gevormd, ook al was dat volgens hem een slapend bestuur en stelt hij dat hij hierin naïef is geweest, gelet op de latere gebeurtenissen. Op basis hiervan houdt de rechtbank het ervoor dat [verweerder 1] [verzoeker] rechtsgeldig tot statutair bestuurder heeft benoemd vanaf 10 november 2017. De rechtbank zal daarom voor recht verklaren dat [verzoeker] vanaf 10 november 2017 rechtsgeldig is benoemd tot statutair bestuurder van [verweerder 2] .
[verzoeker] stelt dat de zetelverplaatsing van [N] noodzakelijk is omdat:
mei 2022 met [verweerder 1] heeft gecorrespondeerd over de zetelverplaatsing van [N] naar Nederland en dat hij daarop meerdere malen, ook in 2023 en in 2024, heeft aangedrongen.
5.De beslissing
vrijdag 26 september 2025een akte mogen nemen zoals vermeld onder 4.31;
E.C. Zandman, rechters, en uitgesproken op 29 augustus 2025.