In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 17 oktober 2025, wordt het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster, eigenaar en bewoner van een woning in Helmond, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester om haar woning voor vier maanden te sluiten op grond van de Opiumwet. Tijdens een politieonderzoek op 24 juli 2025 werden in de woning aanzienlijke hoeveelheden hard- en softdrugs aangetroffen, evenals andere verdachte goederen. De burgemeester oordeelde dat de sluiting noodzakelijk was om de woning uit het drugscircuit te halen, ondanks dat verzoekster aanvoerde dat zij niet betrokken was bij de drugshandel en dat de sluiting niet evenwichtig was gezien haar gezondheidssituatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende bewijs was voor recidiverende drugshandel vanuit de woning en dat de sluiting gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster een spoedeisend belang had, maar dat het bezwaar tegen de sluiting geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de motivering dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk en evenwichtig was.