ECLI:NL:RBOBR:2025:6731

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
25/137 en 25/848
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 17 oktober 2025, staat de rechtmatigheid van de toekenning van een WIA-uitkering aan eiser centraal. Eiser is het niet eens met het arbeidsongeschiktheidspercentage dat door het UWV is vastgesteld in de besluiten van 4 december 2024 en 25 februari 2025. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de onderzoeken van het UWV voldoende zorgvuldig zijn geweest. Eiser heeft zijn beperkingen niet onderbouwd met relevante medische informatie die betrekking heeft op de data in geding. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen van het UWV de belastbaarheid van eiser correct hebben ingeschat en dat de geselecteerde functies passend zijn. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 25/137 en 25/848

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Yigitdol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het recht van eiser op een WIA [1] -uitkering. Eiser is het niet eens met het arbeidsongeschiktheidspercentage zoals dat door het UWV is vastgesteld met de besluiten van 4 december 2024 en van 25 februari 2025. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het recht op een WIA-uitkering van eiser.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de onderzoeken van het UWV voldoende zorgvuldig zijn geweest en dat eiser met wat hij heeft aangevoerd onvoldoende twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de beoordeling door het UWV. Eiser krijgt daarom geen gelijk en de beroepen zijn dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Aan de besluiten van 4 december 2024 en van 25 februari 2025 is het volgende voorafgegaan.
2.1.
Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering op 27 juni 2022. Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 31 januari 2023 afgewezen. Met het besluit van 14 november 2023 is eisers bezwaar daartegen door het UWV gegrond verklaard en is besloten dat eiser vanaf 16 oktober 2022 recht heeft op een WIA-uitkering. Zijn mate van arbeidsongeschiktheid is toen vastgesteld op 58,16%. Eiser is tegen dat besluit in beroep gegaan bij de rechtbank en de rechtbank heeft in haar uitspraak van 6 december 2024 geoordeeld dat het UWV een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moet nemen. [2] Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze onherroepelijk is geworden. Op 25 februari 2025 heeft het UWV een nieuw besluit genomen op het bezwaar van eiser. In dat besluit heeft het UWV beslist dat eiser onveranderd per 16 oktober 2022 recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij voor 58,16% arbeidsongeschikt is.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 februari 2025 en dat is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 25/848.
2.3.
Het UWV heeft op 21 november 2023 de loongerelateerde WIA-uitkering van eiser per 1 oktober 2023 omgezet naar een vervolguitkering. De ex-werkgeefster van eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit omdat er geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek ten grondslag lag aan het besluit. Op 4 december 2024 heeft het UWV het bezwaar van ex-werkgeefster gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser per 1 oktober 2023 vastgesteld op 53,70%.
2.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 december 2024 en dat is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SHE 25/137.
2.5.
Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
2.7.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 september 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
3. Op 19 oktober 2020 viel eiser uit voor zijn werk als medewerker retouren voor 31,06 uur per week. Na een wachttijd van 104 weken acht het UWV hem per 16 oktober 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt.
3.1.
Naar aanleiding van de hierboven genoemde uitspraak van deze rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) eiser onderzocht. De beperkingen van eiser zijn opnieuw vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige B&B heeft daarop onderzocht of de voor eiser in de bezwaarfase geselecteerde voorbeeldfuncties nog steeds passend waren. De functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), productiemedewerker confectie, kleermaken (SBC-code 272042) en inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) heeft de arbeidsdeskundige B&B onveranderd passend gevonden. Vergelijking van het gemiddelde uurloon dat eiser in deze functies kan verdienen met het uurloon dat hij als medewerker retouren verdiende, leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 58,16 % per 16 oktober 2022.
3.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van ex-werkgever tegen het besluit van 21 november 2023 heeft de verzekeringsarts B&B de beperkingen van eiser vastgelegd in de FML van 25 juli 2024. De arbeidsdeskundige B&B heeft daarop onderzocht of de voor eiser geselecteerde voorbeeldfuncties nog steeds passend waren. De functies huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334), productiemedewerker industrie, samenstellen van producten (SBC-code 111180) en productiemedewerker confectie, kleermaken (SBC-code 272042) heeft de arbeidsdeskundige B&B passend gevonden. Vergelijking van het gemiddelde uurloon dat eiser in deze functies kan verdienen met het uurloon dat hij als medewerker retouren verdiende, leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,70 % per 1 oktober 2023.
Standpunten van partijen
4. Eiser heeft op de zitting bevestigd dat hij tegen de besluiten van 4 december 2024 en van 25 februari 2025 dezelfde beroepsgronden wil aanvoeren.
4.1.
Hij stelt dat beide besluiten in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Op de zitting heeft eiser het standpunt ingenomen dat het onderzoek van de verzekeringsartsen van het UWV onzorgvuldig was. De regio waar eiser zijn lichamelijke klachten ervaart is door de verzekeringsartsen bij het lichamelijk onderzoek niet onderzocht.
4.2.
Eiser voert verder aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn lichamelijke klachten. Eiser ondergaat al langere tijd behandelingen waaruit blijkt dat hij deze klachten heeft. Deze waren er ook al rond de data in geding (16 oktober 2022 en 1 oktober 2023). Ter onderbouwing van dit standpunt legt eiser een medisch verslag over van 13 januari 2025 van arts assistent Walta
,het schrijven van arts assistent Smit van 7 mei 2025, het schrijven van eisers behandelaar (fysiotherapeut Yigitdol) van 15 juli 2023 en een behandelverslag van de fysiotherapeut van 26 augustus 2025. Het klopt dat deze verslagen dateren van een ruime tijd na de data in geding, maar het is logisch dat pas achteraf meer medisch inzicht wordt verschaft in de klachtensituatie die tijdens de periode in geding aan de orde was. Uit het feit dat eiser nog steeds dezelfde klachten heeft, blijkt dat de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen niet goed genoeg waren. Anders hadden ze gezien dat het niet gaat om tijdelijke klachten. De verzekeringsartsen B&B van het UWV hebben deze stukken niet zorgvuldig genoeg onderzocht en onvoldoende gemotiveerd waarom ze niet zien op de situatie van eiser op de data in geding. Het UWV had gelet hierop meer beperkingen moeten aannemen. De functies die door het UWV zijn geselecteerd overschrijden de belastbaarheid van eiser dan ook.
4.3.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van eiser juist hebben ingeschat. De door hem overgelegde medische stukken geven geen aanleiding voor een ander oordeel omdat ze betrekking hebben op de medische situatie ruim 2 jaar na de datum in geding. Zo kan niet worden vastgesteld dat de problematiek van eiser op de datum in geding slechter was dan door het UWV ingeschat en bestaat er dus geen medische aanleiding voor aanvullende beperkingen. Nu de medische belastbaarheid van eiser juist is vastgesteld, betekent dit dat de geselecteerde functies passend zijn.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft beslist dat eiser per 16 oktober 2022 recht heeft op een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 58,16% en per 1 oktober 2023 recht heeft op een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,70 %. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank beoordeelt of eiser met wat hij heeft aangevoerd, twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de beoordeling door het UWV.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
6. De eisen waaraan de besluitvorming van het UWV moet voldoen, vloeien voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb). Rapporten van verzekeringsartsen moeten blijk geven
van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Als een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de kwaliteitseisen die in artikel 4 van het Sb zijn neergelegd, kan de besluitvorming van het UWV alleen al om die reden geen stand houden.
6.1.
Eiser voert aan dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsartsen van het UWV eiser niet (voldoende) lichamelijk hebben onderzocht.
6.2.
De rechtbank beoordeelt eerst dit standpunt in de beroepszaak tegen het besluit van 25 februari 2025 (SHE 25/848). De rechtbank stelt vast dat eiser dit punt eerder naar voren heeft gebracht in de beroepszaak SHE 23/3460. In de uitspraak van 6 december 2024 heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig was. Ditzelfde onderzoek ligt nu ter beoordeling aan de rechtbank voor in deze zaak. Omdat tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 december 2024 geen hoger beroep is ingesteld, staat ook in deze procedure vast dat het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig is geweest. In deze procedure kan namelijk geen discussie meer worden gevoerd over de beroepsgronden van eiser die eerder door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen. [3] Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6.3.
Wat betreft de zorgvuldigheid van het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het besluit van 4 december 2024 (SHE 25/137) oordeelt de rechtbank het volgende. Eiser is in het kader van zijn aanvraag om een WIA-uitkering lichamelijk onderzocht door een verzekeringsarts op 15 november 2022. Daarna is eiser gezien door een verzekeringsarts B&B op 25 juli 2023. In de uitspraak van 6 december 2024 heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig was. Om de in punt 6.2. van deze uitspraak gegeven reden, moet ook hier worden geoordeeld dat het onderzoek in zoverre voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen B&B die de belastbaarheid van eiser hebben beoordeeld per 1 oktober 2023, verwijzen in hun onderzoeksrapporten naar het lichamelijk onderzoek dat eerder heeft plaatsgevonden. Zij hebben gelet op de aanwezige medische informatie geen aanleiding gezien om eiser nogmaals lichamelijk te onderzoeken. De rechtbank kan deze toelichting volgen. De op de zitting ingenomen stelling van eiser dat bij het lichamelijk onderzoek van 15 november 2022 de regio van zijn klachten is overgeslagen, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft zich met deze claimklachten gemeld en de verzekeringsarts rapporteert ook over deze klachten en neemt daar ook beperkingen voor aan. De rechtbank oordeelt daarom dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen B&B hebben duidelijk, begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zij tot hun beoordeling zijn gekomen. Ook vloeien hun conclusies logisch voort uit de onderzoeksbevindingen. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig geweest.
Zijn de besluiten inhoudelijk juist?
7. De rechtbank stelt vast dat het UWV bekend is met de klachten van eiser. De verzekeringsarts heeft eiser lichamelijk onderzocht in het kader van zijn aanvraag om een WIA-uitkering en hem vanwege zijn klachten beperkt voor zware dynamische handelingen. De verzekeringsartsen B&B die daarna de belastbaarheid van eiser hebben onderzocht, hebben deze beperkingen gemotiveerd overgenomen. Het punt dat partijen in beide beroepszaken verdeeld houdt is dan ook niet de vraag of de klachten van eiser objectiveerbaar zijn, maar de vraag of de ernst van deze klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen, gelet op de informatie die eiser heeft overgelegd, door het UWV zijn onderschat.
7.1.
De verzekeringsarts B&B schrijft in het rapport van 25 juli 2023 dat de lichamelijke klachten van eiser worden veroorzaakt door een combinatie van overbelasting en stress en er daarom naast de beperking voor zware dynamische handelingen en de gegeven urenbeperking, geen structurele aanvullende beperkingen zijn geïndiceerd. Bij zijn herbeoordeling heeft de verzekeringsarts B&B informatie van de behandelaars van eiser betrokken. De verzekeringsarts B&B reageert in beide beroepszaken op het schrijven van arts assistent Walta dat eiser heeft overgelegd. Dit geeft volgens de verzekeringsarts B&B geen aanleiding om tot een ander standpunt te komen omdat het schrijven dateert van meer dan twee jaar na de data in geding en dus geen nieuwe inzichten geeft over de beperkingen van eiser op de data in geding. In het rapport van 9 juli 2025 en het rapport van 29 juli 2025 reageert de verzekeringsarts B&B op de medische informatie van arts assistent Smit. Ook dit schrijven is ruim na de twee data in geding gedateerd en kan volgens de verzekeringsarts B&B dus niets zeggen over de ernst van eisers klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen op 16 oktober 2022 of op 1 oktober 2023. Het laatste verslag van de fysiotherapeut van 26 augustus 2025 is niet meer aan de verzekeringsarts B&B voorgelegd, omdat dit kort voor de zitting is overgelegd. De gemachtigde van het UWV heeft op de zitting toegelicht dat hij ook geen aanleiding ziet om dit verslag alsnog aan de verzekeringsarts B&B voor te leggen. Het verslag ziet namelijk net als de andere informatie van eiser op de klachten die eiser nu ervaart, waardoor de verzekeringsarts B&B waarschijnlijk hetzelfde erover zal rapporteren als bij de andere stukken die eiser heeft overgelegd. Namelijk dat de informatie ziet op de situatie ruim na de data in geding.
7.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze conclusies te twijfelen. Daarbij vaart de rechtbank niet alleen op stukken van de artsen van het UWV, maar ook op de beschikbare medische informatie van behandelaars van eiser. Eiser is licht beperkt geacht op tillen en dragen tijdens het werk en er is een (forse) urenbeperking vastgesteld. De stelling van eiser dat hij meer beperkt is, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank volgt dit namelijk niet logisch uit de door eiser overgelegde informatie, omdat deze informatie niet genoeg zegt over de ernst van eisers klachten en zijn beperkingen op 16 oktober 2022 en 1 oktober 2023. Het is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat de huidige situatie die door zijn behandelaars wordt omschreven gelijk is aan de situatie op de data in geding. Zoals eiser zelf schrijft is zijn behandeling geïntensiveerd. Die medische informatie van ruime tijd na de data in geding werpt dan ook geen ander licht op de medische feiten zoals vastgesteld door het UWV. Bij dit oordeel vindt de rechtbank ook van belang dat de fysiotherapeut, zoals het UWV op de zitting heeft toegelicht, een paramedicus is. Zijn oordeel is vooral gebaseerd op anamnestische gegevens en (nog) niet door een arts bevestigd. Aan het verslag komt daarom niet de betekenis toe die eiser daaraan toegekend wenst te zien.
8. Eiser heeft geen specifieke arbeidsdeskundige gronden naar voren gebracht. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor eiser. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, is door de arbeidsdeskundige (B&B) van het UWV voldoende onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.Rechtbank Oost-Brabant 6 december 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:6134.
3.Rechtbank Oost-Brabant 16 augustus 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:3421, overweging 3.2.